Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

Collectie

60403. De conservator vertelt..Internationaal symposium

De afgelopen zomer werd het 3de internationale symposion voor Leiter von Schulmuseen, schulgeschichtliche Sammlungen und schulpddagogische Einrichtungen gehouden te Neurenberg. Van 21 tot 24 juli kwamen daar meer dan honderd collega's uit twaalf landen bijeen. Voor het eerst waren nu ook Ierland, Frankrijk en Joegoslavië vertegenwoordigd. Een Japanse hoogleraar, tijdelijk verbonden aan de universiteit van Erlangen Nurnberg, bevond zich eveneens onder de deelnemers. Na de symposia in Oostenrijk (1984, Asparn an der Zaya) en Hongarije (1986, Debrecen) was dit door de universiteit van Erlangen Nurnberg georganiseerde symposion de grootste in de rij; de inhoud was meer wetenschappelijk dan tot nu toe. Dit laatste kwam vooral tot uiting in de verschillende lezingen.

Prof. Dr. M. Liedtke hield de openingsrede getiteld Schoolgeschiedenis en het probleem van de visualisering daarvan. Het gaat hierom het aloude probleem, dat een aantal zaken zich beter leent voor publikatie dan voor een museum, waar het toch in de eerste plaats gaat om het driedimensionale.

De lezingen op vrijdag 22 juli waren gewijd aan museum technische en conserveringsproblemen. Het was buitengewoon interessant om de vormgever van het museum te lchenhausen te horen spreken over vakmatige en didactische inhoud van museumteksten. Eerder schreef ik niet erg enthousiast te zijn over het museum te Ichenhausen (zie De School Anno jrg. 5 nr. 3). De teksten zijn te ingewikkeld, voor een kind nauwelijks te begrijpen en meestal aangebracht op een hoogte van 1.70 meter. Op een vraag van mij over de moeilijkheidsgraad van deze teksten, antwoordde de spreker dat het museum te lchenhausen niet voor kinderen, maar voor volwassenen is bedoeld. Opmerkelijk is dat de museumleiding dat altijd ontkent.

De andere lezingen op deze dag gingen over het vermijden van klimatologische schade door droogte of vocht en over de conservering van papier. Tijdens het symposion in 1986 was afgesproken om dergelijke vak technische onderwerpen aan de orde te stellen, omdat een groot aantal collega's bestaat uit enthousiaste amateurs en het aantal vakmensen relatief klein is. Dit betekent, dat vak technische problemen vaak niet onderkend worden. In Nederland worden door het Centraal Laboratorium voor Onderzoek te Amsterdam regelmatig studiedagen georganiseerd, niet alleen voor museummensen maar ook voor verzamelaars. Hoewel de vakkennis van de Duitse musea beroemd is, moet ik toch zeggen, dat de studiedagen van het Centraal Laboratorium met kop en schouders uitsteken boven het in Neurenberg gepresenteerde. De lezingen daar waren ingewikkeld en weinig concreet; mogelijk is men minder ingespeeld op kennisoverdracht aan leken.

De vrijdagmiddag werd besteed aan een bezoek aan het schoolmuseum te Neurenberg (zie De School Annojrg. 5 nr. 3). Op zaterdag 23 juli werd het symposion verplaatst naar Sulzbach Rosenberg. De Heer K. Putz, directeur van het museum aldaar, was verantwoordelijk voor deze dag. 's Ochtends werd het museum bezocht, de middag was gewijd aan lezingen, onder andere over de physiologie van de bezoeker (of wat wij in Nederland zouden noemen: de ergonomie). Iedereen kent wel het probleem: soms hangen teksten in een museum onplezierig hoog, soms rugpijnverwekkend laag. Voorwerpen in vitrines nodigen soms uit gebukt bekeken te worden, andere op de bovenste glasplaat kunnen slechts van onderen worden bewonderd of op een afstand die te groot is om details te kunnen zien. Ook in ons museum worden wij met dit probleem geconfronteerd: kinderen moeten alles goed kunnen zien, volwassenen moeten zonder hernia het museum kunnen verlaten.

Een groot gedeelte van de middag werd besteed aan het voorstellen van 'nieuwe musea'. Men kreeg de gelegenheid zich in een tijdsbestek van vijftien minuten voor te stellen door middel van gesproken woord, dia's, film of video. Hoewel dit een directe aanslag was op het uithoudingsvermogen van de symposionbezoekers, was het toch interessant om te horen en te zien wat er in andere landen gebeurt en welke verschillende opvattingen van het begrip 'schoolmuseum' worden gehanteerd. Opnieuw viel mij op hoeveel steun de schoolmusea in de Oosteuropese staten ondervinden van hun regeringen, al mag natuurlijk niet vergeten worden, dat er in die landen sprake is van staatsonderwijs. Wat mij trof, is de wijze waarop in Joegoslavië de Oostenrijkse tijd in een doorlopend perspectief wordt behandeld. Er is hier nauwelijks of geen sprake van een breuklijn met deze 'kapitalistische periode', zoals dat bijvoorbeeld in de D.D.R. uitdrukkelijk wél het geval is. De Hongaarse collega's vroegen aandacht voor een politiek probleem. Zij verwoordden hun zorg voor de ontwikkelingen in Roemenië waar de Hongaarse taal in het onderwijs nu vrijwel verboden is.

De avonden werden besteed aan  hoe kan het ook anders  levendige discussies over onderwijsgeschiedenis en de wijze van presentatie. In deze gesprekken tekenden zich twee stromingen af: zij die schoolgeschiedenis zien als geschiedenis van het onderwijs, en zij die schoolgeschiedenis zien in het licht van de sociale geschiedenis. De laatste groep heeft kritiek op het feit dat erin de meeste schoolmusea geen, of in ieder geval te weinig aandacht besteed wordt aan de sociale context van schoolgeschiedenis; de eerste groep wenst dat juist gescheiden te houden. Het gaat hier om een gecompliceerd probleem. Beide meningen zijn mijns inziens legitiem; het zal echter duidelijk zijn dat de tweede opvatting in een museum veel en veel moeilijker te realiseren is dan de eerste. Het zou bijvoorbeeld betekenen dat meerdere wetenschappelijke disciplines ingeschakeld moeten worden, het vergt immers onderzoek buiten de grenzen van de strikt school inhoudelijke geschiedenis. Alleen musea met een behoorlijke wetenschappelijke staf zullen in staat zijn schoolgeschiedenis en sociale geschiedenis te integreren. Wat onze eigen situatie betreft lijkt me de oplossing te liggen in het houden van tijdelijke tentoonstellingen waar, met hulp van buitenaf, bijvoorbeeld afstudeerprojecten, een dergelijke benadering kan worden doorgevoerd.

Zondag 24 juli vond de slotbijeenkomst plaats. Gesproken werd over de toekomst en over de vraag of wij zouden moeten komen tot een internationale vereniging. Besloten werd om dat niet te doen; wij kennen elkaar voldoende en hebben inmiddels onderling intensieve contacten. Bovendien brengt het leidinggeven van een dergelijke vereniging te veel werk met zich mee.

Geruggesteund door de directie van de afdeling onderwijs van de gemeente Rotterdam, kon ik het Nationaal Schoolmuseum kandidaat stellen voor het volgende symposion in 1990. De andere kandidaten waren Oostenrijk (Spittal an der Drau) en Bulgarije (Gabrovo). De vergadering sprak zich uit voor Rotterdam. De verwachting is, dat, nu het symposion in Nederland wordt gehouden, ook collega's uit Engeland en de Verenigde Staten zich voor deelname zullen aanmelden.

Er staat ons dus veelte doen: heropening van ons museum in 1989 en de voorbereiding van het internationale symposion in 1990. We houden u op de hoogte!

J. ter Linden

60405. Werken in het nationaal schoolmuseum in het depot

 Werken bij het Nationaal Schoolmuseum is een heel leuke ervaring. Van 1 september tot 1 maart 1989 ben ik, Pieter van Houten, aangenomen om een helpende hand te bieden bij de vele werkzaamheden van een museum in opbouw. Mijn eerste taak was het uitpakken van de vele museumvoorwerpen uit de verhuisdozen. Tegelijkertijd moesten deze objecten geplaatst worden op een plaats in het depot waar zij eenvoudig en logisch terug te vinden zijn. Bij het uitpakken blijkt de verzameling van het museum bijzonder uitgebreid te zijn. Zo zijn er heel eenvoudige, maar ook zeer ingewikkelde leermiddelen. Van lang niet alle leermiddelen is mij direct duidelijk hoe zij gebruikt werden. Soms is het ook moeilijk het object in te delen onder het kopje 'taal' of 'rekenen', omdat beide onderwerpen in deze lesmethode zijn opgenomen.

In het depot is er regelmatig meer activiteit dan alleen van ondergetekende; zo zijn de boekenliften uit de vier hoeken van het depot weggesloopt en wordt er regelmatig gewerkt aan pijpleidingen voor o.a. de verwarming en luchtafvoer. De ruimte rond de werkplek van een verwarmingsmonteur of sloper moet vrijgemaakt worden en dit geeft veel gesjouw, een reden te meer om de voorwerpen goed in te pakken. Naast in  en uitpakken en classificeren is er ook nog de taak van de conservering. Dit betekent dat het object beschermd moet worden tegen de invloeden van buitenaf, zoals beschadigingen bij verkeerde plaatsing of hantering, maar ook luchtverontreiniging en de invloed van vocht en temperatuur. Zo worden vele kleine objecten in zuurvrije dozen geplaatst zodat zij bij elkaar staan en goed beschermd zijn. Het is ook noodzakelijk om het depot regelmatig te stofzuigen. Dit in verband met de vele bouwactiviteiten en de negatieve invloed van stof op voorwerpen. Eén van mijn toekomstige taken is het onderhoud van een aantal grote voorwerpen die in de permanente opstelling geplaatst zullen gaan worden. Van een houten schoolbord zullen de ontbrekende en verrotte onderdelen bijgemaakt moeten worden en andere objecten behoeven een likje verf of versteviging.

Voor het museum ben ik onlangs naar de vakbeurs Restauratie in Zutphen geweest (o.a. informatie over luchtbevochtigers en ontvochtigers) en naar de themadag Licht in musea van het Centraal Laboratorium. De alhier verkregen informatie is in de staf besproken en gebruikt in de plannen voor de inrichting van het museum.

Als museummedewerker met de opleiding van de Reinwardt Academie achter de rug is werken in het schoolmuseum het in praktijk brengen van theoretische en praktische kennis. Het is bijzonder fijn te werken in een klein team zoals in dit museum.

Pieter van Houten

 Schoolplaten

 Als studente van de Reinwardt Academie moet ik, ter afsluiting van deze hogere museologische beroepsopleiding, een eindproject uitvoeren dat voldoet aan alle aspecten van de gekozen afstudeerrichting. In mijn geval is dit de richting 'beheer museale verzamelingen'. In het Nationaal Schoolmuseum ben ik nu bezig met een project bestaande uit de registratie, documentatie en conservering van de Aardrijkskundige wandplaten van Nederland samengesteld door R. Schuiling en J.M. de Feijter en rotgegeven door uitgeverij P. Noordhoff te Groningen. Deze schoolplatenserie (37 stuks) heeft het museum vrijwel compleet in de collectie. Door deze schoolplatenserie te registreren, wordt getest of de gekozen registratiesystemen van het museum voldoen aan de eisen die het museum stelt. De systemen worden aan de hand van deze testresultaten zo nodig bijgesteld. Verder wordt er een documentatie onderzoek ingesteld naar (a) de schilders van de schoolplaten, (b) de beweegredenen om deze serie samen te stellen en (c) het functioneren van deze serie. Aan het eind van dit onderzoek hoop ik een zo compleet mogelijk beeld te krijgen over de geschiedenis van deze schoolplatenserie.

Tenslotte wordt er een conserverings onderzoek ingesteld naar de beste omstandigheden waaronder de platen behouden kunnen worden, hoe deze omstandigheden zo eenvoudig mogelijk bereikt kunnen worden. Bovendien is het belangrijk te weten welke verschillende restauratiemethoden er zijn en welke van deze kunnen worden gebruikt voor speciaal deze schoolplaten.

Milly de Kom

Zakelijke info