|
|
210309 Boekbespreking Hilda Amsing, Bakens verzetten in het voortgezet onderwijs, 1863-1970. Gymnasium, h.b.s. en rn.m.s. in onderwijssysteem, leerplan en geschiedenisonderwijs. Delft: Eburon, 2002. ISBN 90-5166-892-9. 29,50 euro De schooltypen die historischpedagoge en onderwijskundige Hilda Amsing in haar indrukwekkende studie Bakens verzetten in het voortgezet onderwijs (1863-1920) voor het voetlicht brengt, hebben een vaste, onuitwisbare plaats in het collectieve geheugen van Nederlandse vrouwen en mannen die vóór de jaren zestig van de twintigste eeuw in de schoolbanken zaten. In veel vooroorlogse jongens- en meisjesboeken behoorden het gymnasium, de hogere burgerschool (HBS) en de middelbare meisjesschool (MMS) tot het gewone, alledaagse leven. De hbs-tijd van Joop ter Heul (1919) van Cissy van Marxveldt en de jongensboeken van J.B. Schuil, zoals De Ka jangs (1912) en De Artapappa's (1920), zijn enkele toppers uit dit genre. Maar ook de geesteskinderen van bekende auteurs als Simon Vestdijk en Carry van Bruggen bezochten deze schooltypen. Heden ten dage bestaat alleen nog het gymnasium - de HBS en de MMS zijn reeds ter ziele. Door de opkomst en ontwikkeling van deze schooltypen in de periode 1863-1920 minutieus in kaart te brengen, heeft Amsing met haar lijvige studie (416 blz.) niet alleen de onderwijsgeschiedenis, de historisch pedagogiek en genderstudies, maar óók de Nederlandse literatuurgeschiedenis een grote dienst bewezen. Amsing heeft de identiteit van het gymnasium, de vijfjarige en - de minder bekende - driejarige HBS en de MMS in de periode 1863-1920 gereconstrueerd. Volgens staatsman J.R. Thorbecke (1798-1872) was de vijfjarige HBS bestemd voor kinderen uit de hogere burgerij. De leerlingen die dit schooltype bezochten konden na afronding twee kanten op: meteen de maatschappij in, waar ek functie in handel of nijverheid op hen lag te wachten, of een vervolgstudie. Wiskunde en natuurwetenschappen waren belangrijke vakken: `Afgestudeerden van de vijfjarige HBS', aldus Amsing, `moesten de Nederlandse samenleving in technologisch opzicht opstuwen in de vaart der volkeren.' (327). Het gymnasium was in Thorbeckes ogen vooral bestemd voor geleerde vorming, waarbij de nadruk op de klassieke talen lag. Dit grote verschil is in de loop van de negentiende eeuw na veel parlementair gebakkelei, wetswijzigingen en felle discussies in de onderwijsbladen vervaagd. In 1917 tenslotte kregen ook HBS'ers toegang tot de studies wis- en natuurkunde en geneeskunde. Amsing besteedt in Bakens verzetten ruim aandacht aan de zogenaamde driejarige HBS. Leerlingen die de driejarige HBS hadden doorlopen, konden de overstap maken naar de vijfjarige variant. Probleem was dat het vak wiskunde in de driejarige opleiding minder prominent op het curriculum stond, waardoor overgestapte leerlingen vaak in de problemen kwamen. Leerlingen die de vijfjarige variant doorliepen, maar toch de keuze maakten voor het diploma van de driejarige HBS, kwamen in hun toekomstige werkkring óók problemen tegen, omdat op het lesprogramma van de vijfjarige HBS de vakken scheikunde, staathuishoudkunde en lijntekenen ontbraken. Het oorsprontijke uitgangspunt van de driejarige S was, dat de leerlingen opgeleid zouden worden voor nijverheid en techniek. Maar, zo luidt Amsings conclusie, uiteindelijk waren het vooral de handel en administratieve banen waarin de meeste leerlingen een werkkring vonden. Op het eerste gezicht ziet het naar uit, dat tussen 1863 (Wet op het Middelbaar Onderwijs) en 1963 (Mammoetwet) de grote lijnen van het Nederlandse onderwijsstelsel in tact zijn gebleven. Amsing echter laat in Bakens verzetten zien, dat er in de Nederlandse onderwijszee in de periode 1863-1920 veel beweging zat. De onderscheiden schooltypen worstelden met hun vormingsidealen - sommige typen groeiden in de loop der tijd naar elkaar toe (zoals de vijfjarige HBS en het gymnasium), terwijl de driejarige HBS zeemijlen ver van de vijfjarige variant af kwam te staan. In Amsings prettig geschreven studie komen tal van opvattingen van beleidsmakers, pedagogen en leerkrachten uit het werkveld voor het voetlicht, waardoor het boek een caleidoscopisch beeld laat zien van de onderwijspraktijk in de periode 18631920. Deze studie verdient dan ook een breed publiek. Niet alleen onderwijshistorici, vakdidactici, pedagogen en onderwijskundigen kunnen er hun voordeel mee doen. Ook voor oud-leraren en -leerlingen is Bakens verzetten interessante en aangename leeskost. En voor de over het algemeen a-historische beleidsmakers tenslotte, is het leerzaam om te ontdekken dat het ingewikkelde hedendaagse onderwijsveld wel degelijk diepliggende historische wortels heeft. Omkijken naar voorgaande perioden kan heilzaam zijn voor hedendaagse frustraties: ook de talloze illustere maar dikwijls vergeten voorgangers van de huidige (onderwijs) beleidsmakers worstelden met zaken als vormingsidealen, schoolidentiteit, leerplannen, overladen studieprogramma's en (onderwijs) reorganisaties. Jacques Dane |
|