Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

150406.  Boekbesprekingen

 Plato en zijn bezinning op de Idee van de (staats)opvoeding

 Van tijd tot tijd bieden uitgevers, gedurende korte perioden, complete series aan tegen gereduceerde prijzen. Eén van de opmerkelijkste acties in de afgelopen maanden was een jubileumaanbieding ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Baskerville Serie van Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het betreft één van de belangrijkste reeksen op het gebied van de vertaalde Latijnse en Griekse literatuur. In een speciaal introductieboekje roemt Kees Fens deze deeltjes (80) bovendien om hun uitermate verzorgde uitvoering.

Hoewel bij dit soort evenementen ongetwijfeld commerciële belangen vooropstaan, is het voor historisch geïnteresseerden toch een geschikt moment om een klassieke tekst aan te schaffen. In mijn geval betekende dat de aankoop van de Politeia (Staat) van Plato.  Voor historisch-pedagogen is dit werk  interessant omdat daarin het concept van de 'ideale staat' tegen de achtergrond van de Ideeënleer wordt beschreven. De plaats van de opvoeding in deze utopie, behoort tot de klassieke thema's van de historische pedagogiek. Talloze grote denkers hebben hun gedachten over opvoeding ontwikkeld in navolging of in oppositie tot dit werk. Bekend is in dit verband de opvoedingstheorie van Schleiermacher (1813/26) waarin de relatie tussen politiek en opvoeding, en de betekenis van de staat voor de opvoeding worden belicht tegenover de zienswijze van  Plato.

 Enkele kernthema's uit de Politeia die hun weerklank vonden in de pedagogiek:

-           Om te beginnen het streven van Plato naar absolute kennis. Het ging hem om kennis die voortkomt uit het (onveranderbare) wezen der dingen, de Idee.
In de latere pedagogische theorievorming werd, mede tegen deze achtergrond, de vraag actueel of de opvoeding moet bestaan uit de overdracht van waardevolle 'tijdloze' elementen (min of meer van de tijd losstaande wezenskennis) of uit wisselende cultuurhistorische inhouden ('met de tijd verandert eveneens de opvoeding').

-           De overtuiging dat er behalve de empirisch waarneembare wereld nog een andere, hogere realiteit is, die der Ideeën, waartoe in laatste reductie alle ideeën zijn te herleiden.

Gingen bij Plato deze Ideeën vóóraf aan onze werkelijkheid (het zuivere Idee als richtsnoer voor het handelen), zo vond in het latere Duitse idealisme een omkering plaats: Ideeën worden in de toekomst gedacht en in de empirische werkelijkheid gaandeweg gerealiseerd. Opvoeding wordt dan gezien als deeluitmakend van een proces van vervolmaking.

-           Plato's streven naar harmonie (het Idee der gerechtigheid). Dit komt vooral tot uitdrukking in zijn vergelijking tussen het functioneren van de mens als individu en de samenleving als geheel. De maatschappij is opgebouwd uit drie standen: de werkende stand (ambachtslieden en boeren), 'wachters' (politie en soldaten) en regenten. Deze standen komen overeen met de grondkrachten van de ziel: het driftleven (epithumèti­kon), het doorzettingsvermogen (thumoeides) en het redenerende en kennende verstand (het logistikon). De mens verkeert in harmonie (hij is 'rechtschapen') wanneer de delen van de ziel hun eigen functie vervullen, en wanneer de hoogste vermogens leiding geven aan de lagere. In Plato's staat kreeg de opvoeding in verband daarmee de taak om leerlingen te selecteren voor de juiste stand. Selecteren door het opvoeren van de moeilijkheidsgraad (via het 'afvalsysteem'). Tenslotte bleven alleen de meest begaafden over, geschikt voor de hoogste stand: de regeerders of filosofen. Dit deed Noordam indertijd (in 1968) het volgende opmerken: "Ook in de moderne school zijn vakken en leerstof voor een groot deel gerangschikt volgens het beginsel van lager naar hoger (...) Onze school deelt met Plato het geloof, dat de zeldzaamheid van een gevonden oplossing als criterium geldt voor haar moeilijkheid en dat begaafdheid des te groter is, naarmate ze zeldzamer voorkomt." Plato's uitwerking van de harmoniegedachte ten aanzien van de menselijke psyche, lijkt voor ons, anno 1997, aannemelijker dan zijn zienswijze op harmonie in de menselijke samenleving. De historisch geïnteresseerde doet er trouwens toch goed aan te beseffen dat Plato's invloed op het latere denken weliswaar onmetelijk is geweest, maar dat zijn werk zich er in de verste verte niet toe leent om gelezen te worden met het oog op praktische realisering in onze tijd. Zelfs het 'grote gedachten­goed' van Plato blijkt afschuwelijke consequenties voor het handelen te kunnen hebben. Dat blijkt in versterkte mate bij zijn voorstelling van de praktijk van opvoeding en onderwijs in zijn toekomststaat. Want de opvoeding tot het hoogste redelijke ideaal is in de eerste plaats bestemd voor de hoogste stand. De staat schrikt er zelfs niet voor terug om de eugenese te praktiseren. Regeerders bepalen welke mannen en vrouwen zich mogen voortplanten en zelfs op welk moment. Onvolwaardige kinderen 'verdwijnen'. Afschaffing van de gezinsopvoeding. Tot en met het derde levensjaar moet het kind slechts lichamelijk verzorgd worden. Daarna breekt de tijd aan van collectieve opvoeding opdat de kinderen gevormd worden tot volkomen harmonische mensen. Het enige lichtpuntje daarbij is, dat meisjes dezelfde opvoedings­kansen krijgen als jongens. Dit beeld van de staatsopvoeding is in de latere pedagogische theorie-ontwikkeling vooral benut als theoretische stellingname waartegen men zich kon afzetten (zoals in de hierboven genoemde opvoedingsconceptie van Schleiermacher).

 Plato, Constitutie. Politeia. Vertaald door Gerard Koolschijn. Vierde druk, Amsterdam 1995.  

AJ

Zakelijke info