Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

150406.  Boekbesprekingen

 Jacques Dane 'De vrucht van Bijbelsche opvoeding'. Populaire leescultuur en opvoeding in protestants‑christelijke gezinnen, circa 1880‑1940. Hilversum 1996. 256 blz., geïllustreerd. ISBN 90‑6550‑539‑3.

 Op de voor‑ en achterzijde van de omslag van het besproken boek zien we een afbeelding van een jongen op klompen die zijn vader en moeder voorleest uit de Bijbel. De ietwat raadselachtige titel van deze studie is daarmee in één klap grotendeels beantwoord: het gaat over de pedagogische waarde van de leescultuur bij de opgroeiende jeugd. De ondertitel geeft de precieze afbakening van dit algemene thema aan.

De centrale vraag van dit proefschrift is helder geformuleerd: welke opvoedingsboodschappen en gezinsbeelden waren er verwerkt in de populaire lectuur binnen protestants‑christelijke kring?

In de vorige eeuw vroegen de opvoeders binnen het protestantisme zich bezorgd af of het vanaf de 17de eeuw voorgestane opvoedingsideaal niet aan het verbleken was. Welke, als gevolg van de industriële revolutie, hard en langdurig arbeidende vader nam nog de tijd om elke dag 's avonds aan tafel met zijn gezin uit de Bijbel te lezen? Diezelfde industriële revolutie (in het bijzonder de verbeterde druktechnieken, dalende papierprijzen en hogere oplagen) had er overigens tevens voor gezorgd dat er naast de Bijbel zeer veel andere lectuur onder de bevolking terecht kwam; lectuur die soms als gif voor de kinderziel werd bestempeld. Hoe werd er binnen de protestantse kring op deze ongewenste lectuur gereageerd? In tegenstelling tot het katholicisme, dat met de indexlijst van verboden boeken voor een van bovenaf opgelegde vorm van censuur koos, ging de voorkeur bij de protestanten uit naar een inwendige, zo men wil verinnerlijkte censuur. Door een appèl te doen op de morele opvoeding van de jeugd, hoopte men dat die jeugd op grond van een groeiend onderscheidingsvermogen zowel uit zichzelf als op gezag van het dwingende leesadvies van de opvoeders geen ongewenste lectuur (meer) zou gaan lezen.

Welke populaire lectuur kon wèl de goedkeuring wegdragen? Dane koos voor zijn uitvoerige analyse een tweetal bronnen, te weten de jaarlijkse kerstboekjes van de zondagsscholen, ook wel zondagsschoolboekjes genoemd, en het geïllustreerde gezinsblad De Spiegel dat wekelijks in de brievenbussen van talloze protestantse gezinnen rolde.

Een specifiek kenmerk van de zondagsscholen was dat veelal armlastige kinderen uit niet‑religieuze gezinnen jaarlijks een stichtelijk boekje meekregen om thuis te lezen of voor te lezen. Als vrucht van het bezoek aan deze scholen, gecombineerd met het meegeven van de juiste lectuur, hoopten de initiatiefnemers van de zondags scholen zelfs dat het zondagschoolkind als (her)opvoeder van zijn ongelovige ouders zou gaan fungeren.

Welk beeld wordt de lezertjes in deze kerstboekjes voorgehouden? Het huiselijk realisme zoals dat toen door de succesvolle kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst werd geschilderd, geniet de voorkeur. Binnen de onbezorgde leefwereld van kinderen worden voorbeelden getoond van hartelijkheid, echtheid, eerlijkheid en godsdienstigheid. In de vele, zogenoemde Oranjeboekjes wordt de trits God, Nederland en Oranje sterk beklemtoond. Het gezinsleven van het Nederlandse vorstenhuis wordt op een hagiografische wijze als een ideaalbeeld voorgeschoteld en daarmee dus ook de liefde voor het vaderland.

Als tweede bron heeft Dane het bekende gezinsblad De Spiegel gekozen, een weekblad dat vanaf 1906 verscheen en na de verzuiling in 1969 verdween. In dit blad kwamen niet alleen de bekende pedagogische themata over een ideaal gezinsleven aan bod, maar werden ook onderwerpen aangekaart die niet pasten binnen het .algemeen aanvaarde protestantse gedachtengoed zoals het darwinisme. Weliswaar vanuit een protestantse invalshoek, maar toch. Terecht merkt de auteur op dat met dit blad de vensters van het protestantse huis werden opengezet.

Dane heeft in zijn dissertatie op een zeer onderhoudende wijze veel informatie bijeen gebracht. In deze vlot leesbare publicatie wordt een pedagogisch beeld geschetst dat gestoeld is op een grote hoeveelheid aan archief‑ en bronnenmateriaal. Zijn aanpak van het onderwerp is voornamelijk beschrijvend en analyserend. Ik vraag mij af of daarnaast een meer verklarende, reconstruerende benadering de waarde van deze publicatie had kunnen verhogen. Waarom hechtte men uitgerekend in de periode 1880‑1940 zoveel pedagogische waarde aan een voorgeselecteerde leescultuur en wat was nu precies het specifieke verschil met de gangbare visie van andere (niet‑protestants‑christelijke) pedagogen uit die periode? Dankzij dit boek weten we nu meer over de populaire leescultuur van een bepaalde bevolkingsgroep uit een voorbije periode. Tevens is er op overtuigende wijze een correctie aangebracht op het te ongenuanceerde beeld als zou er sprake zijn geweest van een hermetisch afgesloten wereld binnen de protestants‑christelijke zuil. Jacques Dane heeft met zijn proefschrift de juistheid van de uitspraak van Carlyle aangetoond: 'Men leert een volk minder kennen uit de literatuur welke het voorbrengt, dan uit de lectuur die het leest.' De illustraties zijn met zorg gekozen en hebben een duidelijke toegevoegde waarde.

Bert Stilma

 PJ. Buijnsters en L. Buijnsters‑Smets Bibliografie van Nederlandse school‑ en kinderboeken 1700‑1800. Waanders, Zwolle 1997.

 Na het verschijnen van De hele Bibelebontse Berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (Amsterdam 1989) hebben de liefhebbers van het oude Nederlandstalige kinderboek lang moeten wachten op een gedegen overzicht van de jeugdliteratuur uit de achttiende eeuw. Reeds jaren was bekend dat PJ. Buijnsters, emeritus hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de achttiende eeuw, en zijn echtgenote L. BuijnstersSmets bezig waren met de inventarisatie van het betreffende boekenbezit in de openbare en privé collecties. Nu is dan de lang verwachte bibliografie van Nederlandse school‑ en kinderboeken uit de achttiende eeuw verschenen. Wie nog van mening was dat de kinderliteratuur in ons land een uit het niets komende start maakte door de publicatie van Hieronymus van Alphens Proeve van kleine Gedigten voor Kinderen in 1778 wordt hier geconfronteerd met een opsomming van maar liefst 1722 titels. De conclusie luidt dan ook dat Van Alphen niet een eenling was in kinderland, maar ingebed was in een jarenlange traditie.

In vierentwintig genres verdeeld zijn, naast een reguliere en inhoudelijke beschrijving van de boeken, de auteurs, de uitgevers en de illustratoren van korte biografische gegevens voorzien. Elk genre wordt ingeleid door een zorgvuldige uitleg. Het werk besluit met registers op afkortingen, auteurs, vertalers en bewerkers, op illustratoren (graveurs, etsers en tekenaars), op uitgevers, drukkers en boekverkopers en als laatste een titelregister. Het is schitterend en overvloedig geïllustreerd. Elke gebruiker ‑ verzamelaar, student, antiquaar of historicus ‑ treft een onuitputtelijke bron aan, die tot verder onderzoek uitdaagt.

Wat was een kinderboek en wat niet ? De auteurs hadden moeite met de nauwkeurige bepaling van de definitie van het kinderboek. Zo werd besloten de zogenaamde'volksboeken', godsdienstige pamfletten en de in de zuidelijke Nederlanden verschenen boeken onbeschreven te laten. Men kan dat betreuren, maar deze keuze is begrijpelijk. De kinderen uit die tijd lazen ongetwijfeld, net als in onze dagen, boeken die eigenlijk niet voor hun leeftijd geschikt waren. Robinson Crusoë en Gulliver kenden zij zeker ook, hoewel er nog geen kindvriendelijke bewerkingen verschenen waren.

De genre indeling verhinderde de auteurs om schoolboeken als aparte categorie te beschrijven, hoewel veruit de meeste exemplaren verwerkt zijn in de rubrieken 'ABC‑Boeken', 'Nederlandse Taal', 'Franse en Engelse leerboekjes', 'Latijnse en Griekse leer‑ en leesboekjes', 'Rekenen, meetkunde en astronomie', 'Aardrijkskunde en reisbeschrijving', 'Kennis der natuur', 'Encyclopedieën en andere realia‑boeken', 'Logica of redeneerkunde', 'Godsdienstonderwijs', 'Bijbelse geschiedenis' en 'Vaderlandsche en algemene geschiedenis'. Sommige titels vindt men derhalve verborgen in andere genres, het gevolg van de gekozen systematiek.

Een woordje van kritiek rest mij. Als men belangstelling heeft voor de levensloop van een auteur, illustrator of uitgever, wordt het zoeken via de registers een moeizame zaak. Daar elke titel van een nummer is voorzien, verwijzen de registers slechts daarnaar en geven geen indicatie onder welk nummer de biografische gegevens vermeld staan. Het was eenvoudig geweest deze nummers vet te drukken, zodat het niet nodig was alle betreffende titels door te lezen alvorens de gewenste informatie te verkrijgen.

Toch blijft een overweldigende indruk achter. Er is een prachtig werk verschenen, dat tot in lengte van jaren de grondslag zal vormen voor historisch onderzoek. Een standaardwerk kortom, dat elke lezer van De School Anno in zijn bezit wil aantreffen.

FJ. Huiskamp

 Plato en zijn bezinning op de Idee van de (staats)opvoeding

 Van tijd tot tijd bieden uitgevers, gedurende korte perioden, complete series aan tegen gereduceerde prijzen. Eén van de opmerkelijkste acties in de afgelopen maanden was een jubileumaanbieding ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Baskerville Serie van Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het betreft één van de belangrijkste reeksen op het gebied van de vertaalde Latijnse en Griekse literatuur. In een speciaal introductieboekje roemt Kees Fens deze deeltjes (80) bovendien om hun uitermate verzorgde uitvoering.

Hoewel bij dit soort evenementen ongetwijfeld commerciële belangen vooropstaan, is het voor historisch geïnteresseerden toch een geschikt moment om een klassieke tekst aan te schaffen. In mijn geval betekende dat de aankoop van de Politeia (Staat) van Plato.  Voor historisch-pedagogen is dit werk  interessant omdat daarin het concept van de 'ideale staat' tegen de achtergrond van de Ideeënleer wordt beschreven. De plaats van de opvoeding in deze utopie, behoort tot de klassieke thema's van de historische pedagogiek. Talloze grote denkers hebben hun gedachten over opvoeding ontwikkeld in navolging of in oppositie tot dit werk. Bekend is in dit verband de opvoedingstheorie van Schleiermacher (1813/26) waarin de relatie tussen politiek en opvoeding, en de betekenis van de staat voor de opvoeding worden belicht tegenover de zienswijze van  Plato.

 Enkele kernthema's uit de Politeia die hun weerklank vonden in de pedagogiek:

-           Om te beginnen het streven van Plato naar absolute kennis. Het ging hem om kennis die voortkomt uit het (onveranderbare) wezen der dingen, de Idee.
In de latere pedagogische theorievorming werd, mede tegen deze achtergrond, de vraag actueel of de opvoeding moet bestaan uit de overdracht van waardevolle 'tijdloze' elementen (min of meer van de tijd losstaande wezenskennis) of uit wisselende cultuurhistorische inhouden ('met de tijd verandert eveneens de opvoeding').

-           De overtuiging dat er behalve de empirisch waarneembare wereld nog een andere, hogere realiteit is, die der Ideeën, waartoe in laatste reductie alle ideeën zijn te herleiden.

Gingen bij Plato deze Ideeën vóóraf aan onze werkelijkheid (het zuivere Idee als richtsnoer voor het handelen), zo vond in het latere Duitse idealisme een omkering plaats: Ideeën worden in de toekomst gedacht en in de empirische werkelijkheid gaandeweg gerealiseerd. Opvoeding wordt dan gezien als deeluitmakend van een proces van vervolmaking.

-           Plato's streven naar harmonie (het Idee der gerechtigheid). Dit komt vooral tot uitdrukking in zijn vergelijking tussen het functioneren van de mens als individu en de samenleving als geheel. De maatschappij is opgebouwd uit drie standen: de werkende stand (ambachtslieden en boeren), 'wachters' (politie en soldaten) en regenten. Deze standen komen overeen met de grondkrachten van de ziel: het driftleven (epithumèti­kon), het doorzettingsvermogen (thumoeides) en het redenerende en kennende verstand (het logistikon). De mens verkeert in harmonie (hij is 'rechtschapen') wanneer de delen van de ziel hun eigen functie vervullen, en wanneer de hoogste vermogens leiding geven aan de lagere. In Plato's staat kreeg de opvoeding in verband daarmee de taak om leerlingen te selecteren voor de juiste stand. Selecteren door het opvoeren van de moeilijkheidsgraad (via het 'afvalsysteem'). Tenslotte bleven alleen de meest begaafden over, geschikt voor de hoogste stand: de regeerders of filosofen. Dit deed Noordam indertijd (in 1968) het volgende opmerken: "Ook in de moderne school zijn vakken en leerstof voor een groot deel gerangschikt volgens het beginsel van lager naar hoger (...) Onze school deelt met Plato het geloof, dat de zeldzaamheid van een gevonden oplossing als criterium geldt voor haar moeilijkheid en dat begaafdheid des te groter is, naarmate ze zeldzamer voorkomt." Plato's uitwerking van de harmoniegedachte ten aanzien van de menselijke psyche, lijkt voor ons, anno 1997, aannemelijker dan zijn zienswijze op harmonie in de menselijke samenleving. De historisch geïnteresseerde doet er trouwens toch goed aan te beseffen dat Plato's invloed op het latere denken weliswaar onmetelijk is geweest, maar dat zijn werk zich er in de verste verte niet toe leent om gelezen te worden met het oog op praktische realisering in onze tijd. Zelfs het 'grote gedachten­goed' van Plato blijkt afschuwelijke consequenties voor het handelen te kunnen hebben. Dat blijkt in versterkte mate bij zijn voorstelling van de praktijk van opvoeding en onderwijs in zijn toekomststaat. Want de opvoeding tot het hoogste redelijke ideaal is in de eerste plaats bestemd voor de hoogste stand. De staat schrikt er zelfs niet voor terug om de eugenese te praktiseren. Regeerders bepalen welke mannen en vrouwen zich mogen voortplanten en zelfs op welk moment. Onvolwaardige kinderen 'verdwijnen'. Afschaffing van de gezinsopvoeding. Tot en met het derde levensjaar moet het kind slechts lichamelijk verzorgd worden. Daarna breekt de tijd aan van collectieve opvoeding opdat de kinderen gevormd worden tot volkomen harmonische mensen. Het enige lichtpuntje daarbij is, dat meisjes dezelfde opvoedings­kansen krijgen als jongens. Dit beeld van de staatsopvoeding is in de latere pedagogische theorie-ontwikkeling vooral benut als theoretische stellingname waartegen men zich kon afzetten (zoals in de hierboven genoemde opvoedingsconceptie van Schleiermacher).

 Plato, Constitutie. Politeia. Vertaald door Gerard Koolschijn. Vierde druk, Amsterdam 1995.

  150407. Signalementen

 Esther Leenheer‑Wessel Scholen. Utrecht 1997. 64 blz., geïllustreerd. ISBN 90‑5345106‑4. Prijs f 19,95.

 In de Stichtse Monumentenreeks (deel 8) verscheen deze uitgave over schoolgebouwen in de provincie Utrecht. Het gaat om gebouwen voor het lager onderwijs, het voortgezet onderwijs, een opvoedingsgesticht als ook een zondagsschool. De voormalige brei‑ en naaischool in Soest, eerder beschreven in dit blad, staat er ook in. Een beknopt algemeen overzicht biedt allereerst een toelichting op verschillende schooltypen als gangen‑ en halsschool en hun varianten. Daarna komen de vormgeving en verschillende bouwstijlen aan bod. In het tweede deel wordt per bladzijde een school in het kort beschreven, een selectie uit de provincie. Helder en informatief en met een scherpe zwart‑wit foto geïllustreerd; een verklaring van bouwkundige termen en

begrippen is te vinden in een lijstje achterin het boekje. De variëteit aan schoolgebouwen is opmerkelijk; van zakelijke schoolgebouwen tot school in chaletstijl (Woudenberg). Het markante gebouw van de voormalige Wilhelmina MAVO in Rhenen uit 1932, in de Amsterdamse stijl, liet zich moeilijk fotograferen. Het is deels gesloopt en deels herbouwd en heeft een woonbestemming voor senioren gekregen.

Een van de gebouwen waar ik zelf altijd van geniet als ik er langs fiets, ligt verscholen in de bossen rond Den Treek nabij Leusden, een tweeklassige lagere school met schoolmeesterswoning daterend uit 1882. Tegenwoordig is het in gebruik als woonhuis. Er naast staat een even fraai gebouw dat ooit als bewaarschool dienst deed. Altijd even stil staan en kijken, prachtig is het. Dit boekje ook: makkelijk mee te nemen bij wandeling of fietstocht.

AJ

 P. Dijkerman Scholen. Hondervijftig jaar scholenbouw in Arnhem. Utrecht 1997. 64 blz., geïllustreerd. ISBN 90‑5345‑107‑2. Prijs f 19,95.

 Deze uitgave verscheen als deel 3 in de Arnhemse Monumentenreeks. Het besteedt aandacht aan het schoolgebouw, de veranderde inzichten en eisen en de ontwikkeling van het onderwijs in Arnhem. Een aantal scholen wordt in het tweede deel uitvoeriger beschreven. Zowel oude schoolgebouwen, inmiddels gesloopte, leegstaande of hergebruikte zijn opgenomen. Evenals het voorgaande boekje past deze publicatie in het kader van Open Monumentendag dat in 1997 'monumentale scholen' als thema had.

AJ

 Jan Oskam (red.) 'k Zal gedenken, 1922 1997, 75 jaar School met de Bijbel Hierden. Besteladres: Zuiderzeestraatweg 145, Hierden. Prijs f 49,50.

 Een gedenkboek over één enkele school, interessant voor de oud‑leerlingen en (voormalige) medewerkers, maar daar blijft het dan meestal bij. Een cynicus hoorde ik laatst opmerken dat dergelijke publicaties van weinig belang zijn voor de landelijke onderwijsgeschiedenis. Is dat niet wat overdreven? De historicus Boekholt heeft er eens op gewezen dat landelijke uitgaven over het onderwijs zich veelal beperken tot de politieke geschiedenis of voorname

lijk aandacht besteden aan de denkbeelden van de 'grote' pedagogen en onderwijskundigen. Maar hoe zag de praktijk er uit, hoe ging het toe op de scholen? Het aardige van publicaties die de lokale onderwijsgeschiedenis beschrijven, is dat ze een beeld geven, soms fraai, soms onthutsend, van wat de landelijke onderwijspolitiek aanricht in de praktijk. Niet minder aardig is dat bij (meer omvangrijke) lokale beschrijvingen sociale, economische en culturele aspecten meestal goed uit de verf komen. Deze jubileumuitgave uit Hierden biedt daarvan een mooi voorbeeld. In dit boek staat uitgebreid beschreven hoe twee jaar na de lager‑onderwijswet van 1920 de plaatselijke openbare school van kleur verschoot en werd omgezet in een school met de bijbel. Aan sociaal‑culturele aspecten (het dragen van klederdracht) en de armoede in de crisisjaren wordt eveneens aandacht besteed. De talloze foto's verlevendigen het geheel op een uitstekende wijze, voor de oud‑leerlingen een boeiende bron van herkenning en herinnering. Specifiek onderwijskundige en opvoedkundige vraagstukken krijgen wat minder aandacht. Dit fraai uitgegeven boekwerk over één enkele school omvat maar liefst 240 bladzijden. Geen geringe verdienste.

BS

Zakelijke info