Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

150205. Boekbespreking

 Dorien Graas, Zorgenkinderen op school, geschiedenis van het speciaal onderwijs, 1900‑1950, Leuven/Apeldoorn 1996. ISBN 9053505164

Zoals de (onder)titel van dit proefschrift aangeeft, bestrijkt deze studie zowel het terrein van de orthodidaktiek c.q. orthopedagogiek als het terrein van de historische pedagogiek. Zelf ben ik al tientallen jaren op beide terreinen werkzaam en mede daardoor extra geïnteresseerd in de behandelde thematiek. Immers het speciaal onderwijs trilt momenteel op haar grondvesten. Zo wordt de financiering van de grootste groep van speciale schooltypen ‑ te weten leeren opvoedingsmoeilijkheden (lom), in ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) en moeilijk lerende kinderen (mlk) ‑ in 1998 fors teruggebracht. Het speciaal onderwijs, eens een paradepaardje van het Nederlandse onderwijsstelsel, ligt duidelijk onder vuur.

Dorien Graas beschrijft in haar studie de ontstaansgeschiedenis van het speciaal onderwijs. Zij maakt onder meer duidelijk hoe men in de eerste helft van deze eeuw beleidsmatig gezien ‑ naast het gewone lager onderwijs wilde komen tot een uitbouw van het buitengewone onderwijs. De Inleiding belooft de lezer dat actuele ontwikkelingen in historisch perspectief geplaatst zullen worden.

Om direct maar met een belangrijke typering van deze studie te beginnen: op een veelomvattende wijze wordt aan de hand van talrijke bronnen een goed overzicht gegeven van het reilen en zeilen van het speciaal onderwijs. Dit boek biedt mede door de vele voetnoten en verdere verwijzingen een schat aan informatie. Ook tal van details. Wist u bijvoorbeeld dat de Friese predikant en schoolopziener H.W.C.A. Visser al in 1821 voor een vertaling zorgde van een Duitse publikatie over kinderen met zwakke zielsvermogens?

Maar eerst geef ik een korte samenvatting van de opbouw en de inhoud van deze dissertatie. Het boek valt in twee aparte delen uiteen. Het eerste deel behandelt in chronologische volgorde de regel‑ en wetgeving van het speciaal onderwijs. Het tweede deel gaat soms globaal, soms diepgaand in op de opvattingen en theorieën van dat speciaal onderwijs dat tot aan 1950 voornamelijk het zmlk‑onderwijs (zeer moeilijk lerende kinderen) behelsde. Natuurlijk, vóór 1950 waren er ook al grote verschillen tussen de kinderen die toen het buitengewoon onderwijs bevolkten; een populatie die voornamelijk bestond uit wat we nu mlk en zmlkleerlingen noemen. Maar waar waren destijds de kinderen met leer‑ en opvoedingsmoeilijkheden (lom)? Deze laatste groep van kinderen 'ontstaat' namelijk niet zomaar ineens omdat de wetgever in 1949 een apart schooltype voor hen creëerde, te weten de lom‑school. Evenmin als de helft van deze kinderen na 1998 plotseling verdwenen zal zijn omdat de mlk‑, iobk en lom‑scholen dan 'speciale scholen voor basisonderwijs' zullen gaan heten.

U merkt, een klein kritiekpuntje heb ik nu al aangestipt: gaat deze studie over het speciaal onderwijs in het algemeen of beperkt de auteur zich strikt tot het zwakzinnigenonderwijs (zmlk)? Ik kwam er niet helemaal uit. Op blz. 13 krijg je de indruk het zmlk onderwijs, maar op blz. 14 gaat het over het mlk‑onderwijs en het lom‑onderwijs komt op blz. 88 eveneens aan bod.

Vraagtekens kan men zetten bij de stringente indeling van twee aparte delen. Staan ze niet te veel los van elkaar? Waarom staan de delen niet in een andere volgorde: eerst de pedagogische praktijk (nu deel 2) en daarna de regel‑en wetgeving (deel 1)? Dat waren ook de twee belangrijkste vragen die de promovendus tijdens haar boeiende promotie mocht beantwoorden.

Met de auteur ben ik het grondig eens dat de volgorde van de beide delen wel juist gekozen is. Het is namelijk goed te verdedigen dat tegenwoordig de wetgeving aan de praktijk vooraf gaat en in feite de praktijk stuurt, in plaats van omgekeerd. Kijk maar naar het WSNS‑proces (Weer Samen Naar School)dat toch primair een politieke beslissing is geweest die vervolgens doorgevoerd moet worden in de praktijk. Het is een beslissing waar het huidige speciale onderwijs mee worstelt!

Bestaat het boek uit twee aparte delen? Die vraag vind ik na lezing minder gemakkelijk te beantwoorden. Deze studie beschrijft en inventariseert op een voortreffelijke wijze het ontwikkelingsverloop van het speciale onderwijs maar problematiseert en discussieert minder; zeker gelet op de huidige turbulente ontwikkelingen. De actuele ontwikkelingen en het historisch perspectief zijn naar mijn oordeel geen gelijkwaardige brandpunten van dezelfde ellips geworden. Laat ik een voorbeeld geven. Artikel 4 van de lager onderwijswet van 1920 wijst naast de mogelijkheid van buitengewoon onderwijs ook op de 'ongewone' mogelijkheid van aparte hulpklassen verbonden aan het gewone lager onderwijs, meldt Graas (blz. 56). Sinds jaar en dag ijvert een aantal mondige ouders van mongolóide kinderen voor plaatsing van hun kinderen op een gewone basisschool omdat zij het zmlk‑onderwijs in pedagogisch opzicht een onjuiste keuze voor hun kinderen vinden. Het is in dit geval voor discussie vatbaar hoe de verhouding tussen Netgeving en praktijk in werkelijkheid lag. Een gemist kansje is het dan om te volstaan met de opmerking dat men in de jaren 20 'over het algemeen meer nadelen dan voordelen zag in een aparte klas verbonden aan een gewone lagere school'. Een tweede voorbeeld. Wat is de rol en de positie van de ouders geweest in de jaren 1900 en 1950? Die vraag is te meer interessant daar we tegenwoordig met de Regionale Verwijzings Commissie (RVC) en de 'rugzakfinanciering' te maken hebben. ['Rugzakfinanciering' is Haags jargon; het laat aan ouders van lichamelijk gehandicapte leerlingen een grotere vrijheid in schoolkeuze voor hun kind.] Niet de school maar de ouders melden hun kind aan bij de RVC. In het rugzakje van het kind zitten in de (nabije) toekomst dus niet alleen boterhammen maar ook geld waarmee ouders zelf gaan onderhandelen met verschillende scholen en schooltypen. Bij welke school krijgt mijn kind het meeste waar voor zijn geld? Dat wordt de situatie anno 2000, of waarschijnlijk nog iets eerder.

Juist vanwege het omvattende overzicht heb ik deze studie met grote belangstelling gelezen. Dit proefschrift voorziet ineen duidelijke lacune want de kennis over het speciaal onderwijs zoals zich dat in de loop der jaren heeft ontwikkeld, was slechts fragmentarisch in de diverse standaardwerken te vinden. Een beetje ondeugende gedachte kwam tijdens het lezen meermalen bij mij op: als dit boek vóór de installatie van het W(eer)S(amen)N(aar)S(chool)‑proces was verschenen, had men het speciaal onderwijs dan ook zo grondig aangepakt?

En welke argumenten hadden de beleidsmakers dan gebruikt? AI met al: de auteur heeft met haar proefschrift de pedagogische wetenschappen in het algemeen en het speciaal onderwijs in het bijzonder een goede dienst bewezen. Graag geef ik de prikkelende slotzin van deze dissertatie aan u door: "De leerling in het speciaal onderwijs is en blijft daarmee niet alleen een zorgenkind, maar blijkt ook steeds weer het kind van de rekening te zijn".

De omslagfoto is met zorg uitgekozen. We zien een kind met opgestoken hand en een letterdoos op zijn tafeltje hulpeloos naar zijn leerkracht kijken. Dit kind vraagt op een niet te miskennen wijze om onze zorg. Een betere visualisering van de titel kan ik me niet voorstellen.

Bert Stilma

 

Zakelijke info