Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

150105. Boekbesprekingen

 T Boersma, T Verstegen (red.) Nederland naar school. Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs. NAi uitgevers, Rotterdam, 1996. ISBN 90 5662 021 5.

 In het begin was het verwarrend maar toen ik de nummering van de lokalen eenmaal door had, raakte ik snel vertrouwd met het monumentale schoolgebouw. Het symmetrische portaal met het Mariabeeld voor de glas‑in‑lood raampjes, de granieten trappen, de garderobe, elk klaslokaal op zich en zelfs het fitnesslokaal ('martelhok') vormen voor mij de achtergrond van levendige herinneringen. Vrijwel iedereen zal zijn persoonlijke herinneringen hebben aan het schoolgebouw dat hij jaren achtereen vijf dagen per week bezocht. Toch is er objectief beschouwd weinig bekend over schoolgebouwen. Het boek Nederland naar school. Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs, geredigeerd door Tjeerd Boersma en Ton Verstegen, wil daar verandering in brengen. Het verscheen naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam en geeft in negen artikelen een samenhangend overzicht van de historische ontwikkeling van het schoolgebouw. Dat gebeurt met veel informatie en met prachtige illustraties, waaronder bouwtekeningen, meer dan 200 foto's in zwart‑wit en een klein aantal in kleur, en stadsplattegronden.

Een belangrijk kenmerk van die geschiedenis is dat zij duidelijk parallel loopt met de structuur van het onderwijs. Aan de ene kant groeit het schoolgebouw mee met de enorme expansie en differentiatie van het onderwijs die na 1860 inzetten. De ruimtelijke vormgeving van het gebouw raakt meer gedifferentieerd naarmate het schoolbezoek toeneemt, er meer schooltypen komen en de inhoud van het onderwijs verscheidener wordt. Aan de andere kant blijft het schoolgebouw anderhalve eeuw lang geënt op het klassikale systeem: de school is een licht en strak gebouw met klaslokalen.

Nederland naar school laat de geschiedenis starten aan het begin van de negentiende eeuw toen de schoolwetten van 1801, 1803 en 1806 van kracht werden. Deze wetten schreven het klassikaal onderwijs voor en legde vast dat de schoolgebouwen aan nade`e hygiënische en didactische bepalingen moesten gaan voldoen. In 1811 verscheen in het min of meer officiële tijdschrift

Bijdragen ter bevordering van het Onderwijs en de Opvoeding met betrekking tot de lagere scholen in Holland het eerste (anonieme) modelontwerp voor een school voor honderd kinderen. Zij bestond uit één brede ondiepe ruimte, waarin drie klassen, naast elkaar opgesteld in de breedte, waren gericht op de onderwijzer en een blinde werk muur. Op deze muur kon de onderwijzer schoolborden kwijt of andere klassikale leermiddelen die het onderwijs aanschouwelijker maakten. Er werd rekening gehouden met luchttoevoer en lichtinval, een vastgestelde ruimte per kind en schoolbanken in verschillende maten. Dit modelontwerp vond ruime navolging door architecten.

In een volgende fase ontwikkelde het schoolgebouw zich tot de wijdverbreide 'gangschool'. Door de toename van het schoolbezoek werden de klassen te groot om tegelijk in één en hetzelfde lokaal te zijn gevestigd. Daarom kreeg elke klas nu zijn eigen lokaal. Alle lokalen kwamen uit op een gang, waar ook de toiletten en kapstokken waren. De gangschool bleef tot ver in de twintigste eeuw het prototype voor het schoolgebouw. Dat had vooral te maken met de strenge voorschriften die de overheid aan de bouw van scholen stelde, maar die de architect meestal met beperkte middelen moest realiseren. Het overgrote deel van de Nederlandse scholen tot 1950 werd gebouwd volgens de principes 'sober en doelmatig'.

Toch ontwikkelde zich vanaf de jaren tien een markantere schoolarchitectuur op basis van de gangschool. Vooral onder invloed van de Amsterdamse school werd er meer aandacht besteed aan esthetische ornamenten. Zo ontwierp de architect Dudok een V‑vormige school met een klokkentoren in het midden. Hij werkte met sfeervolle rode dakpannen. Voor een ander gebouw ontwierp hij een toren van glazen ruitjes, tekende een boogvormig entree en voorzag de buitenkant van de school met witgeschilderde dwarsbalken.Dudok lijkt één van de vroege architecten te zijn geweest die probeerden om, ondanks de voorschriften, rekening te houden met het feit dat de school een inrichting was voor kinderen. En dat kinderen behoefte hebben aan meer dan zitruimte om zich te kunnen ontwikkelen. Maar pas vanaf de jaren vijftig werd op bredere schaal meer vanuit dat pedagogische idee gewerkt. Tenminste waar het gaat om lager onderwijs. In het klaslokaal van de actieve school moest meer bewegingsruimte voor kinderen zijn. Buiten het lokaal ontstond behoefte aan ruimte voor wisselende groepsactiviteiten: film, toneelspel of documentatie. Zo ontwikkelde zich de gangschool tot de kindvriendelijker 'halschool'. In de jaren zestig en zeventig werden de klassen veelal gegroepeerd rondom een centrale hal waarin gemeenschappelijke activiteiten konden plaatsvinden.

Het voortgezet onderwijs is tot op de dag van vandaag sterker op klassikale leest geschoeid. Dat zal ook zeker samenhangen met het feit dat veel scholen nog zijn gehuisvest in gangscholen, oud‑hbs‑ em gymnasiumgebouwen. De redactie van het boek vraagt zich af in hoeverre de komst van het 'studiehuis' het schoolgebouw zal veranderen. Zij zien de toekomst van de schoolarchitectuur zonnig tegemoet: de overheid heeft in 1986 de strenge, verouderde regels over schoolhygiëne losgelaten. Al zijn de middelen nog steeds beperkt, die verandering heeft architecten een veel grotere vrijheid in hun ontwerp gegeven.

Barbara de Jong

Zakelijke info