Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

140405. Boekbesprekingen

De jongen Jaap Kann. Aantekeningen (1914‑1918) van de pedagoog Otto 8arendsen. Bezorgd door Mien Doddema‑Winsemius, Mineke van Essen en Jeroen Dekker. Baarn: (Intro) 1996. ISBN 90‑5574 101 9

Kortgeleden ontdekte oud‑onderwijzeres en psychologe Mien Doddema‑Winsemius bij toeval in het archief van de bekende Groningse hoogleraar psychologie G. Heymans 21 schriften van een huiswerkleraar met observaties en beschouwingen over zijn pupil. In samenwerking met de historischpedagogen Mineke van Essen en Jeroen Dekker is uit deze ego‑documentatie een aantal fragmenten geselecteerd en gebundeld.

De lezer maakt kennis met middelbare scholier Jaap Kann, telg van een joodse bankiersfamilie die al sinds enige generaties in Den Haag werkzaam en woonachtig is. Dankzij de nauwkeurig bijgehouden aantekeningen van Otto Barendsen (18791923), de privé onderwijs‑ en huiswerkbegeleider van Jaap, komen we heel wat te weten over het stormachtige leven van een opgroeiende puber. Bijna vier jaar lang, van 1914 tot 1918, maakt Otto notities van zijn dagelijkse ontmoetingen met Jaap. Ook treffen we aantekeningen aan van zijn echtgenote Lie, die zo nu en dan de begeleidende taak van Otto overneemt. Barendsen was van plan op basis van zijn verslagen een publicatie te maken om, zoals hij zelf schreef, anderen ervan te overtuigen "(...) hoe geheel anders het gezichtspunt is van den leerling dan van ons". Hem stond een school voor ogen die meer rekening hield met het leef‑ en leerperspectief van de leerling, wat ook de inzet was van de Nieuwe Schoolbeweging en van progressieve onderwijzers als Jan Ligthart en Theo Thijssen. Zijn geplande boek is er niet gekomen omdat hij in 1918 als leraar pedagogiek aan de Kweekschool voor Onderwijzers in Rotterdam aan de slag ging en al in 1923 overleed. Jaap overleed in 1944 in Auschwitz; met uitzondering van een broer en een zus zijn ook de ouders en twee broers van Jaap in Nazi‑concentratiekampen omgekomen.

Zoals tegenwoordig wellicht nog sterker het geval is, werd ook het schoolse bestaan van Jaap doorkruist door veel andere, uitermate belangrijke zaken. Zijn aandacht werd sterk in beslag genomen door hobby's zoals knutselen en fotograferen; de wondere wereld van de techniek had hem helemaal in de ban. De fiets en de auto bekoorden hem maar de luchtvaart fascineerde hem bovenal. in zijn schoolagenda's maakte Jaap diverse technische schetsen van, hoe kan het anders, vliegmachines Ook tekende en beschreef hij zijn uitvinding van een zelf oppompende fietsband.

De begeleidende rol van Barendsen was school‑ of taakgericht, maar is daarnaast zeker ook persoonsgericht van aard geweest. Voor Jaap betekenden Otto en Lie veel meer dan alleen zijn huiswerkbegeleiders, blijkens een brief die hij aan de Barendsen schreef: "(...) Als jij geen vriend en mevrouw geen vriendin meer van me is, dan kan ik me wel oprollen" (blz. 112). Bij het echtpaar Barendsen voelde Jaap zich zo veilig en vertrouwd dat hij hen zelfs zijn twijfels voorlegt over zijn verliefdheid. In een schrift van Otto lezen we bijvoorbeeld een schokkend relaas van Jaap: ( .) Vanmiddag ben ik zo maar weer naast haar gaan fietsen. Ik zei toen: 'Vind je 't eigenlik wel goed dat ik zo maar brutaalweg naast je kom rijden?' Toen zei ze :'Nee, ik vind het eigenlik helemaal niet goed,' Nou en nu weet ik wel dat ik me kan oprollen. Er kan niks van komme..." (blz. 28). Ook blaast Jaap stoom af wanneer hij zijn ergernissen spuit over de gang van zaken thuis, zoals de dikdoenerij tijdens diners en partijen en de vereiste gemanierdheid: "(...) Nou ja, maar thuis zitten ze me aldoor zo op de kop dat ik er hoe langer hoe meer de pest aan krijg. Jaap zit niet zo te eten, Jaap dit is onbehoorlik, Jaap dat is onbehoorlik ‑ ze kunnen voor mijn part omvallen met hun onbehoorlikheden" (blz. 40).

Jaap maakt nogal eens ruzie alhoewel hij minder met zijn moeder dan met zijn vader in conflict lijkt te komen. Dat komt hem nogal eens op een bestraffende toespraak te staan van zijn vader, door wie hij zich niet erg begrepen voelt: "(...) Maar Pa is altijd zo verdomd alleenheerserig. Dat heb ik op hem tegen. Hij zit daar in een stoel en dan moet je gaan staan op de plaats die hij je aanwijst. Je hoort de preek aan en dan zegt ie: je kunt gaan. En dan laat ik het bij me neerzakken. Als ie nou maar eens gewoon vertrouwelik wou praten." Heimelijk trots is Jaap wanneer hij zijn oudere broer eens 'op z'n ziel' heeft gegeven: "(...) Alsik woest ben sta ik er zelf paf van hoe sterk ik ben, ik ken dan me eige kracht niet", aldus noteert Barendsen. Otto houdt bewust afstand van familie‑ en schoolkwesties en gaat niet zomaar mee in de wrevels en bezwaren die Jaap aan hem voorlegt.

In navolging van zijn oudere broers ging Jaap in september 1913 naar het Nederlands Lyceum in Den Haag. Deze school, de eerste in zijn soort, was in 1909 mede door vader Kann opgericht in samenwerking met de bekende R. Casimir, J.H. Gunning Wzn en J. Ligthart. Casimir werd rector van de school en in 1917 aanvaardde hij daarnaast een benoeming aan de Leidse Universiteit tot (de eerste) hoogleraar pedagogiek. Ofschoon de individualiteit van het kind hoog in het vaandel van het Lyceum stond, slaagde Jaap erin, soms tot wanhoop van de school en van zichzelf, regelmatig problemen te scheppen. Mede op advies van Casimir werden privaatlessen en huiswerkbegeleiding aanbevolen; in sommige vakken kreeg Jaap zelfs aparte lessen op school. Maar al deze individualiserende maatregelen waren niet bestand tegen het onvoorspelbare gedrag van Jaap.

De vader van Jaap vraagt zich in 1916 tijdens een gesprek met Barendsen af of de vriendschappelijke band tussen Jaap en Otto niet ten koste gaat van de strenge aanpak om Jaap tot betere resultaten te brengen. Maar ook Jaap's vader ziet toch wel in dat alle pedagogische adviezen en acties niet geheel opgewassen zijn tegen het ongeremde karakter van Jaap. In mei 1918 wordt besloten dat Jaap de school verlaat om enige tijd bij een fabrikant van draaibanken te gaan werken. Op 10 mei 1918 schrijft Barendsen kort en zakelijk: "(...) Morgenavond komt hij dus voor 't laatst hier."

Het is niet eenvoudig de accuraatheid en authenticiteit van dit ego‑document op zijn historisch‑wetenschappelijke betekenis te schatten. Hoe selectief en vervormd worden de oorspronkelijke ervaringen van Jaap weergegeven? Om dat probleem wat te omzeilen geven de samenstellers maximaal ruimte aan een letterlijke weergave van fragmenten die ze in vier hoofdthema's onderbrengen: kennismaking met Jaap zelf, gezinsomstandigheden, het schoolleven en tenslotte diverse kwesties rond de huiswerkbegeleiding. We leren Jaap alleen door de ogen en middels het verslag van Otto Barendsen kennen, die vooral in de psychologische ontwikkeling geïnteresseerd was, de 'binnenkant' van Jaap. De auteurs geven aan dat zij bij hun selectie en ordening meer oog hebben gehad voor de uiterlijke omstandigheden, de 'buitenkant' van Jaap's bestaan (blz. 13). Juist die combinatie levert een boeiende reconstructie op van een zich vaak onbegrepen voelend jongmens, aan het begin van de twintigste eeuw.

Ondanks kanttekeningen bij het waarheidsgehalte vind ik het een historisch 'juweeltje' over het alledaagse leven van een opgroeiende jongen, indringend en letterlijk vanuit 'medelevend' perspectief geschetst. Het toont de twijfels en stemmingen van de puberale kinderziel, alhoewel niet die van een doorsnee kind. Jaap is immers afkomstig uit een zeer welgesteld joods milieu, en wordt bovendien geteisterd door leerproblematische verschijnselen, zoals (toen nog onbekend) dyslexie.

Zal het levensgevoel van een hedendaagse Jaap wezenlijk zoveel anders zijn?, zo vraag ik me na lezing af. Maar waar vinden we in dit jachtige 'fin de siècle' nog een pupil of diens bevriende huiswerkbegeleider die gedurende enkele jaren achtereen. een zo nauwkeurig verslag bijhoudt?

Hans de Frankrijker

Zakelijke info