Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

140205. Boekbesprekingen

Tine Visser, Vernieuwing van het lager onderwijs in Zeeland in de eerste helft van de negentiende eeuw. (Proefschrift Universiteit Utrecht) Vlissingen 1995. ISBN: 9039310424. Prijs: f 39,90.

 Erg veel onderzoek is al gedaan naar de vernieuwing van het basisonderwijs in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Elk oud kweekschoolboek voor historische pedagogiek had aandacht voor de invoering van de leesmachine en voor de brave Hendrikken en Maria's van die tijd. Met de dissertatie van Jan Lenders (1988) beschikken we over een bijzonder fraaie en nuttige studie naar de mentale en culturele achtergronden van deze innovatie. Door de publicaties van Mineke van Essen (onder meer 1990) zijn we recentelijk veel te weten gekomen over de seksespecifieke aspecten van het onderwijs uit die tijd. Er zijn tal van oudere, maar ook meer recente monografieën over de Schoolstrijd, die deels ook de betreffende periode bespreken, bijvoorbeeld Stilma (1987) en De Bruin (1985) die de schermutselingen respectievelijk vanuit pro‑ en anticonfessioneel perspectief verslaan. Wie dat wil, kan zich verdiepen in vele publicaties die de implementatie van de in de wet van 1806 vervatte vernieuwingsmaatregelen op locaal en regionaal niveau beschrijven. De meest uitgebreide en degelijke boeken zijn die van Boekholt over Gelderland (1978) en Drente (1982).

Dat relatief veel Walchenaren zich op dit terrein hebben onderscheiden, behoeft eigenlijk verklaring. Origineel en belangwekkend zijn de geschriften van A.M. van der Giezen (1937; 1969) uit Middelburg, waarin de democratische intenties achter de onderwijsmaatregelen van rond 1800 breed uitgemeten worden. Alleraardigst en zeer leesbaar vind ik nog steeds het reeds in 1947 verschenen boekje van de uitmuntende Middelburgse historicus L.W. de Bree: Het platteland leert lezen en schrijven. Het biedt een overzicht van datzelfde hoogstbelangrijke overheidsstreven om in Nederland goed algemeen volksonderwijs van de grond te krijgen en van de wijze waarop een en ander in de negentiendeeeuwse praktijk totstandkwam. De Zeeuwse omstandigheden en ontwikkelingen zijn door De Bree bepaald niet buiten beschouwing gelaten.

Sinds het najaar van 1995 zijn we nu nog veel uitgebreider geïnformeerd over de zuidwesthoek van Nederland. Toen verscheen namelijk de onderhavige dissertatie van de destijds 73‑jarige Tine Visser, die de laatste vijftien jaar van haar arbeidzame leven doorbracht als lerares pedagogiek aan de pedagogische academie in de Zeeuwse hoofdstad en haar otium cum dignitate besteedde aan het werken aan dit proefschrift onder begeleiding van de in de onderwijsgeschiedschrijving zo bedreven hoogleraar N.L. Dodde.

De dissertatie van Visser is hoofdzakelijk een verslag van archiefonderzoek. Haar hoofdbron zijn overheidsstukken. Dat zijn met name inspectieverslagen van schoolopzieners die zo'n centrale rol hebben gespeeld in het verbreiden van het destijds revolutionaire educatieve evangelie van de indeling van leerlingen in schoolklassen, het vervangen van de oude spelmethode door de veel doelmatigere klankmethode, het uitbannen van godsdienstige opvoeding in het onderwijs, het tegengaan van schoolverzuim en de professionalisering en sociale verheffing van het onderwijzend personeel. Het aardige van het boek vind ik, als Zeeuw, dat gedetailleerd wordt beschreven of en hoe de van hogerhand verlangde veranderingen in de Zeeuwse centra en uithoeken ten uitvoer werden gebracht. Bereiken nu Ritzens oekazes de scholen met internetsnelheid, de nieuwe pedagogische denkbeelden van Van den Ende verspreidden zich nog per rijtuig en open veerschuit. Maar net als tegenwoordig, stuitten de vernieuwers ook toen al op nogal wat onwil, onvermogen en onvoorziene tegenslagen. Reeds de door R. Reinsma bezorgde rapporten van de vroeg‑negentiendeeeuwse hoofdinspecteur Wijnbeek hebben ons uitgebreid ingelicht over bedompte en luchtige schoollokaaltjes, over dronken en toegewijde onderwijzers, over vernieuwingsgezinde en behoudende gezagsdragers, over op natuurlijke toon lezende en onbeschaafd zingende leerlingen, over leien en letterkasten, over onbegaanbare wegen en frequent vergaderende onderwijzersgezelschappen. Ook bij Visser komen we dit soort plaatselijke eigenaardigheden uitbundig tegen. Het bijzondere "Zeeuwse licht" dat zij op het onderwerp werpt, heeft natuurlijk wel voor de in de regio geïnteresseerde iets speciaals, maar voegt toch aan het bestaande zicht op de Nederlandse onderwijsgeschiedenis als geheel niet veel toe.

Kennelijk is dit laatste ook niet haar zorg geweest. Opmerkelijk immers, zeker voor een proefschrift, is de schaarsheid van verwijzingen naar bevindingen van andere onderzoekers, en de lijst van geraadpleegde literatuur is bescheiden en lacuneus, ook al zijn niet alle in de hoofdtekst genoemde werken in de lijst terug te vinden. Denkelijk in opdracht van haar promotor heeft Visser wel gepoogd een onderwijskundig kader voor haar onderzoeksobject aan te geven Ze bedient zich daartoe van enkele gedateerde publicaties over onderwijsinnovatie, en relateert haar bevindingen over de negentiende eeuw daaraan. Dit kennelijk verplichte nummer in in‑ en uitleiding leidt tot weinig verheldering. Veel bruikbaarder voor de lezer zijn de uitmuntende samenvattingen die ze aan veel hoofdstukken toevoegt. Een geïnteresseerde met weinig tijd beperke zich tot het lezen daarvan: het loont de moeite. Erg jammer is evenwel dat deze concluderende paragrafen niet met behulp van de inhoudsopgave zijn te traceren.

Het boek is dus zeer rijk aan gegevens, wat nog eens extra in het oog loopt door de overvolle bladspiegel. Veel feitelijkheden zijn weergegeven in de talrijke tabellen die het verhaal een schijn van exactheid geven die het op de keper beschouwd toch bepaald niet heeft. Ondanks alle berekeningen over schoolplicht en onderwijsdeelname blijft het vooral toch heel onhelder hoeveel kinderen hoelang naar school gingen. Ondanks alle cijfers en beschouwingen over salarissen en aardappelprijzen krijgen we toch niet echt zicht op de sociale positie en het bestedingspatroon van de gemiddelde onderwijzer. Maar dat hindert niet te zeer: als onderwijshistoricus en als Zeeuw heb ik het boek met veel genoegen en interesse gelezen. Want, wist u bijvoorbeeld dat in Goes een onderwijsreglement uit 1768 voorschreef leerlingen op school de krant te laten lezen?

De stijl is prettig, maar de tekst bevat veel storende slordigheden. Volgaarne had ik enkele van de vele bijlagen ingeruild voor een register, op z'n minst van persoons‑ en geografische namen.

Johan Sturm

 

Zakelijke info