Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

130206. Boekbespreking

 W van der Ham (m.m. v. W van Holsteijn). Onder 'Wijzen'. Vijfenzeventig jaar Onderwijsraad (1919‑1994). 's‑Gravenhage, 1994. ISBN 90‑900 6997.6

In 1993 verscheen van de hand van Van der Ham samen met Knippenberg een dik boekwerk over het 75‑jarig bestaan van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De uitgebreide informatie die voor dat boek is verzameld heeft sociaal geograaf en publicist Van der Ham ongetwijfeld belangrijke steun gegeven bij het schrijven van dit 250 pagina's tellende en met foto's geīllustreerde jubileumboek over de Onderwijsraad. Op vlotte en heldere wijze wordt het reilen en zeilen van dit college in grote lijnen geschetst.

Het boek is in twee delen opgesplitst; allereerst wordt in bijna honderdvijftig pagina's een inkijkje gegeven in het functioneren van de Raad en de voortdurend ter discussie staande rol in de advies‑ en overlegstructuur. In die beschrijvingen komt onder meer naar voren hoe interne verdeeldheid en eensgezindheid, de aard van de externe contacten met ambtenaren en ministerie, onderwijshervormingen alle van betekenis zijn op de invloed en het functioneren van de Raad. Het laatste deel bestaat uit een zestal thematische hoofdstukken.

In het eerste deel wordt duidelijk dat de functie van Onderwijsraad vanaf de oprichting ter discussie heeft gestaan. Het is dan ook bepaald niet vanzelfsprekend dat deze Raad de ouderdom van een eerbiedwaardige grijsaard heeft weten te bereiken. Het is soms zelf wat raadselachtig hoe en waardoor deze Raad van aanvankelijk 25 en thans 80 wijze mannen en vrouwen niet ter ziele is gegaan. Behalve deskundigheid en inzet zijn kunst en vliegwerk, geluk en wijsheid in diverse perioden nodig geweest om te kunnen overleven.

De onderwijsraad kreeg aanvankelijk het alleenrecht als onafhankelijk adviesorgaan van en voor onderwijsminister De Visser, die hoge verwachtingen koesterde van dit college bestaande uit "mannen met liefde en kennis van het onderwijs". Ingrijpende plannen om tot betere inhoudelijke afstemming van schoolsystemen te komen, werden weldra overschaduwd door de noodzaak tot het treffen van onderwijsbezuinigingsmaatregelen als gevolg van de crisisjaren. Verdeeldheid onder de leden over de opstelling van de Raad tegenover de vele ad hoc maatregelen tekende zich af. Verscherping van meningsverschillen die op directe ruzies uitliepen hebben in de daarop volgende periode de invloedskracht van de Raad nog verder verzwakt. Onder voorzitterschap van Antirevolutionair R.H. Woltjer (1932‑1955) vinden heftige confrontaties plaats tussen de voorzitter en de bekende hoogleraar Ph. Kohnstamm. Laatstgenoemde trok echter meestal aan het kortste eind en volgens Van der Ham was hij "bepaald geen tacticus of slim debattant" (p69). Kohnstamm raakte nogal teleurgesteld over de rol van de Raad als stimulator van onderwijshervormingen. In een sombere bui typeerde hij de aanpak van de Raad ooit als alleen maar bijdragend aan "het uitgebreide kerkhof der onuitgevoerde rapporten" (p. 58). Van der Ham komt tot de conclusie dat de Onderwijsraad in de periode van het interbellum en onder leiding van Woltjer zich vooral beperkte tot de rol van juridische waakhond van de financiële gelijkstelling waarop vrijwel alle voorstellen van Kohnstamm vastliepen waarin deze een onderwijskundige en wetenschappelijke ondersteuning van het onderwijs bepleitte.

De Raad, die tijdens de oorlogsjaren 1940‑'45 in functie bleef, werd na de oorlog aanvankelijk gepasseerd door enkele onderwijsadviesraden die geīnspireerd waren door de maatschappelijke 'doorbraak' gedachte (zoals de nationale Vernieuwingsraad onder leiding van Kees Boeke en de Commissie Reinink met een reorganisatieplan voor het Hoger Onderwijs). De opstelling van de onderwijsminister en zijn ambtenaren blijken mede bepalend voor het invloedbereik van de Raad. Zo kreeg de Onderwijsraad in de jaren vijftig met de komst van onderwijsminister Cals weer wind in de zeilen. Cals zag voor de Raad onder andere een belangrijke rol weggelegd om hem onderwijskundig te adviseren in zijn plannen tot het invoeren van de Mammoetwet. Ingrijpende onderwijshervormingen hadden eveneens vaak gevolgen voor de plaats van de Onderwijsraad in het geheel van het onderwijsbestel. Onder andere kwam in de loop der tijden enkele malen aan de orde in hoeverre de Raad een onafhankelijk orgaan diende te blijven dan wel beter een vertegenwoordigend lichaam zou kunnen worden. Mede als uitvloeisel van de democratiseringsbeweging komt de positie van de Raad in de jaren zeventig opnieuw nadrukkelijk ter discussie te staan. Het actieve, constructieve onderwijsbeleid van de overheid ten tijde van onderwijsminster Van Kemenade lijkt weinig op te hebben met de Raad. Vele concurrerende overleg‑ en adviesorganen worden naast de Raad in het leven geroepen. Om de ontstane wildgroei enigszins in overzichtelijke banen te leiden verschijnt in 1975 de welbekende Structuurnota. Het voortbastaan van de Onderwijsraad hangt jarenlang aan een zijden draad maar in haar functie als finaal adviesorgaan wordt ze getolereerd. In de jaren tachtig treedt de Raad actiever en meer openlijk naar buiten, waarmee ze haar positie weet te verstevigen. "Raad op maat" is het nieuwe devies van de jaren negentig en een grote sanering op het gebied van de onderwijsadvisering voltrekt zich. Over de meest recente periode beperkt Van der Ham zich tot het doen van constateringen zonder verder een poging tot verklaring te doen. Hij lijkt van verbazing nog onvoldoende bekomen wanneer hij constateert dat de positie van de Onderwijsraad steviger lijkt dan lange tijd het geval is geweest.

Het tweede deel beslaat een honderdtal pagina's die zijn ingeruimd voor een zestal inhoudelijke thema's. Deze zijn mede gekozen om te laten zien met welke uiteenlopende onderwijsaangelegenheden de Onderwijsraad zich heeft bemoeid in de loop der jaren. Achtereenvolgens word op beknopte wijze ontwikkelingen (en het optreden van de Raad) beschreven op het gebied van het onderwijs aan jonge kinderen, ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs en in de volwasseneneducatie. Vervolgens komen de medezeggenschap in het onderwijs aan de orde, de rol van het openbaar onderwijs en de rol vān de

Onderwijsraad als geschillenbeslechter. Van der Ham sluit af met een puntige en terzake doende beschouwing waarin hij als wezenlijke bestanddelen van de OR opsomt: de bewaking van de pacificatie; zorg voor de onderwijskwaliteit; de beoordeling van de praktische uitvoerbaarheid van voorstellen; adviseren los van de 'waan van de dag' en het bewaken van consistentie in het onderwijsbeleid.

Het valt moeilijk precies aan te geven in hoeverre de Onderwijsraad met haar activiteiten overwegend een conserverende dan wel vernieuwende invloed heeft uitgeoefend op het onderwijsbeleid. De huidige onderwijsminister, J. Ritzen, toont in zijn woord vooraf begrip te hebben voor de in dat opzicht letterlijk 'spannende' positie van een adviesorgaan als de Onderwijsraad. Niettemin geeft hij aan dat de Raad niet bekend staat als bepaald vernieuwingsgezind: "Dat stoort soms, maar de waarde van een solide tegenwicht tegen de onstuimigheid van de onderwijspolitiek moet niet worden onderschat". Het lijkt me echter een nogal overtrokken beeld om onderwijspolitici als een groep ongeduldige 'jonge honden' af te schilderen tegenover een Raad als bedaarde vergadering. Er zijn overigens maar weinig onderzoeken bekend naar de invloed van de Raad, onder andere afgemeten aan de mate waarin deze positief oordeelt over de voorstellen van de minister dan wel de mate waarin de minister adviezen van de OR overneemt. Uit de onderzoeken naar de opstelling van de Onderwijsraad komt naar voren dat deze over het algemeen een 'redelijk volgzaam adviesorgaan' blijkt te zijn (p. 139/39).

Met dit boekwerk heeft Van der Ham (opnieuw) een waardevolle bijdrage geleverd aan het vastleggen van een deel van de geschiedenis van mhet (met name parlementaire) onderwijsbeleid. Wie kennis wil nemen van leidende gedachten over en ontwikkelingen in het Nederlands onderwijsbestel over de langere termijn, kan in dit prettig geschreven boekwerk voldoende diepgaande en waardevolle informatie vinden.

Hans de Frankrijker 

J.G. Geertsma. Meesters werk. De historie van het openbaar onderwijs in Wommels, 1994.

In 1979 moest Jacob Gosse Geertsma om gezondheidsredenen zijn baan als hoofd van de openbare school te Wommels opgeven. Lokale geschiedenis behoorde tot één van zijn grote hobby's en vijftien jaar lang hield hij zich bezig met het zoeken naar de historische wortels van het openbaar onderwijs in Friesland. Centraal stond echter de geschiedenis van 'zijn' school te Wommels. Grote delen van het manuscript had 'Master Geertsma' in het Fries geschreven, hetgeen de toegankelijkheid van zijn werk danig beperkte. Zijn zoon Durk Geertsma bewerkte het oorspronkelijk manuscript op een aantal punten inhoudelijk en zette de tekst om in het Nederlands. Een aantal speciale Friese fragmenten zijn, grijs ingekaderd, ongewijzigd gehandhaafd in de tekst. Kort voordat het resultaat in drukvorm verscheen overleed zijn vader.

In het voorwoord geeft zoon Durk zelf terecht aan dat op de opzet van het boek veel valt af te dingen, zoals het gedetailleerde en opsommende karakter. Ook lopen chronologische en thematische verhaallijnen nogal door elkaar. Waardevol is echter dat door raadpleging van de diverse plaatselijke archieven informatie uit moeilijk leesbare (oud‑Friese) stukken toegankelijk zijn gemaakt. Zo blijkt meester Geertsma zelfs in oude teksten uit de 16e eeuw informatie over het onderwijs te Wommels gevonden te hebben. Een wetenschapshistorisch probleem is echter dat precieze titels en vindplaatsen van de geraadpleegde bronnen noch de gevolgde werkwijze door de auteur worden verantwoord. Desondanks blijft het een lezenswaardig boekwerk van 158 pagina's, inclusief een aantal aardige illustraties.

Wij zijn daar zeer content mee, alleen klopt het gironummer en bedrag niet meer. Kunt u de gegevens alsvolgt wijzigen: kosten € 12,50 , over te maken op , Den Helder. 
 
Met vriendelijke groet, ook namens mijn vrouw,
 
Durk Geertsma

Het boek is verkrijgbaar door een bedrag van 12,50 euro over te maken op postgiro  2386970 t.n.v. D. Geertsma te Den Helder en onder vermelding van "Meesters werk".

 R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.) Scholing in de middeleeuwen. Hilversum 1995. ISBN 90 6550 264 5.

"Wij kinderen vragen u, meester, om ons te leren correct te spreken, want we zijn ongeletterd en spreken slecht.

Waar willen jullie over spreken?

Wat geeft het waarover wij spreken, zo lang het een correct en nuttig gesprek is, en niet onzinnig of schadelijk.

Zijn jullie bereid geslagen te worden bij het leren?

We zouden liever geslagen worden om wille van geleerdheid dan onwetend te blijven. Maar we weten dat u aardig bent en ons geen slaag wilt geven behalve als u gedwongen wordt.'

Dit vertaalde fragment uit een Latijnse dialoog voor beginners is te vinden in de bundel Scholing in de middeleeuwen. De grondslag van dit boek werd gelegd tijdens een reeks lezingen aan de Faculteit van Utrecht, voorjaar 1992. De bijdragen gaan onder meer over kennisoverdracht in het klooster in de vroege middeleeuwen, over kloosterscholen in het Karolingische Rijk, van kloosterschool naar stadsschool, de stadsschool in de Nederlanden in de late Middeleeuwen, Bourgondische edelen en hun opvoeding, het zangonderwijs in de elfde eeuw, en het onderwijs aan de universiteit.

AJ

Zakelijke info