Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

120307. Boekbespreking

 H. Knippenberg en W. van der Ham. Een bron van aanhoudende zorg. 75 jaar Ministerie van Onderwijs (Kunsten) en Wetenschappen, 1918‑1993. Assen: Van Gorcum, 1993. ISBN 90 232 2840 5, (930 blz).

Volgens het Staatsblad van 25 september 1918 beschikt Nederland vanaf die datum over een Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Overigens heeft een eeuw eerder, om precies te zijn van 1815 tot 1818, al enkele jaren een zelfstandig Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen bestaan. Daarna werd dit afzonderlijke ministerie tot 1824 ondergebracht in het Departement van Publiek Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën. Vervolgens is het bijna een eeuw lang naamloos ondergeschoven bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken totdat het in 1918 onder eigen naam verrees. In 1965 vertrokken de Kunsten naar het nieuwe Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Dit jaar, anno 1994, zijn de Kunsten als onderdeel van de afdeling Cultuur op het oude nest teruggekeerd en draagt het Ministerie de naam van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Het is gebruikelijk om verjaardagen te vieren en bepaalde 'ronde' getallen geven aanleiding om hier speciale aandacht aan te besteden. Zo verscheen in 1968 Het gouden prentenboek van O. en W ter gelegenheid van het 50‑jarig bestaan van voornoemd ministerie. Het betreft hier een speciale uitgave van het departementsweekblad Uitleg, met veel foto's (371 stuks) en een beperkte tekstomvang. Juist omgekeerd is deze verhouding in het boekwerk van ruim 900 bladzijden dat in 1993 verscheen ter gelegenheid van het 75‑jarig bestaan. Het bevat een enorm arsenaal aan, soms vrij gedetailleerde, informatie over de opbouw en uitbouw van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

De auteurs stellen in hun woord vooraf dat het een boek is over en niet van het Ministerie van O&W. Ze nemen daarbij als uitgangspunt dat de departementale geschiedenis het resultaat is van bredere maatschappelijke processen. Ze beschouwen de verzuiling, de democratisering en de bureaucratisering als drie relevante processen die de ontwikkelingen in en rond dit ministerie kenmerken. Daarnaast richten ze hun aandacht nadrukkelijk op de activiteiten van individuele bewindslieden en topambtenaren in relatie tot vele andere actoren uit het onderwijsveld en de politieke arena. De hoeveelheid maar vooral de variëteit aan bronnen die de auteurs hebben kunnen gebruiken, waaronder het 'Geheim Archief' van de afdelingen Kabinet en Bureau Secretaris‑Generaal en interviews met onder andere 8 oud‑ministers en 12 (oud) topambtenaren, maakten het mogelijk ook de persoonlijk individuele kleuring van het onderwijsbeleid te belichten.

Het resultaat van deze onderneming is tamelijk verpletterend. Met de term 'verpletterend' beoog ik zowel mijn grote waardering voor het werk uit te spreken als ook om ermee aan te geven hoezeer de lezer een lawine aan informatie over zich heen krijgt. Het notenapparaat dat ruim 80 pagina's in beslag neemt, maakt bovendien imponerend duidelijk dat het hier om rijk gedocumenteerde beschrijvingen gaat. In een vlotte schrijfstijl biedt het boek veelzijdige informatie over diverse beleidsmatige ontwikkelingen in dit departement. Met doorgaans kritische afstandelijkheid wordt van het reilen en zeilen van het departement in een zevental hoofdstukken chronologisch verslag gedaan. Na een hoofdstuk over de voorgeschiedenis wordt in de volgende vjf hoofdstukken de 75 jaren omspannende periode van 1918 tot 1993 overbrugd. Onder de noemer van "de grote impasse" wordt een apart hoofdstuk besteed aan de ontwikkelingen tussen beide wereldoorlogen. Vervolgens wordt uitgebreid aandacht besteed aan de oorlogsjaren 1940‑1945, die in het teken worden gesteld van "collaboratie, aanpassing en verzet". Het biedt op zich een interessant beeld, mede op basis van diverse voor mij nieuwe gegevens, van het denken en handelen van diverse beleidsvoerders in die tijd. Maar bezien vanuit de geformuleerde uitgangspunten van de auteurs lijkt dit hoofdstuk mij toch minder passend in het geheel. De auteurs menen echter dat in (wat niet hetzelfde is als door) de oorlogstijd een breuk met het verleden optreedt en een nieuwe periode zich aandient. Typerend voor die periode 1945 tot 1963 achten de auteurs de verzwaarde centrale rol van het overheidsbeleid. De daarop volgende jaren van 1963‑1982 worden in het teken geplaatst van "de maakbare samenleving" en gevolgd door een laatste periode die er een is van "bezuiniging en bezinning". Afgesloten wordt met een relatief kort hoofdstuk "75 jaar in de frontlijn" waarin een naar mijn oordeel weinig geslaagde poging wordt gedaan de hoofdlijnen uit de voorgaande hoofdstukken samen te vatten. Het blijft teveel steken in obligate algemeenheden, die onvoldoende recht doen aan de vele fijne details en nieuwe of weinig bekende informatie die het boek bevat.

Met dit laatste raak ik zowel aan de sterke als aan de zwakke, althans minder sterke kant van het boek. Het informatiegehalte van het boek is buitengewoon hoog. Wie geïnteresseerd is in (de geschiedenis van) de overheidsbemoeienis met het onderwijs kan dit boek beslist niet ongelezen laten. Maar het ontbreken van een vraagstelling maakt het de lezer moeilijk om een heldere structuur en de samenhang in de tekst te ontdekken. Het werk levert veel informatie op maar daarentegen weinig diepgaande inzichten.

Hans de Frankrijker

 

Zakelijke info