Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

120204. Boekbesprekingen

 Marc Depaepe, Maurits de Vroede en Frank Simon, Geen trede meer om op te staan. De maatschappelijke positie van onderwijzers en onderwijzeressen tijdens de voorbije eeuw. Kapellen: Pelckmans, 1993.

'Echte en reine godsvrucht, bij God en den Vader is deze: het lot der armen en onwetenden ter herte nemen en zich telven onbevlekt bewaren voor het verderf der wereld.' Deze bijbeltekst uit het boek Jacobus vormt de kern van een bidprentje uit 1919 voor de overleden Gentse onderwijzeres Leontine Maria Ghislena van Cleemput. Haar hele leven, zo valt uit het bidprentje af te leiden, had in het teken gestaan van die opdracht: 'Daaraan besteedde zij het beste van haar levenskrachten om, van in de school het hert der kinderen tot God te richten en hun de vreeze Gods in te prenten; daaraan wijdde zij haar vrije uren en Zondagsrust, om aan het werkmanskind het woord van opbeuring en raad te spreken tot behoud van zijn geloof en zeden; daartoe strekte haar eigen voorbeeld en stichtende levenswandel.' AI haar vrije tijd stelde ze in dienst van de samenleving, in functies als 'Bestuurster aan de Kleine Meisjespatronage, Meesteres aan de Zondagsschool, Bestuurslid van den Onderlingen Bijstand (Vrouwenbond) [...] Lid der Congregatie van O.L.Vrouw, van het Werk der Arme Kerken en van verschillende andere Genootschappen.' Van Cleemput, kortom, was een prachtig voorbeeld van de ideale Belgische katholieke onderwijzeres.

Ook haar mannelijke collega's van zowel het katholieke als het openbare onderwijs in België hadden, getuige tal van vooroorlogse onderwijspublikaties, die offervaardige dienstbaarheid hoog in het vaandel, al gaven ze er wel een meer 'mannelijke' invulling aan. Ze namen actief deel aan verenigingen en organisaties voor de bevordering van de volksopvoeding, van het patronaat en de volksbibliotheek tot het koor en de turngroep. De meester en de juf van weleer oefenden geen beroep uit, maar vervulden een verheven roeping die ver uitsteeg boven het eenvoudige onderwijzershandwerk en die hen zelfrespect en maatschappelijk aanzien verleende.

Ergens tussen toen en nu moeten de Belgische onderwijsgevenden kennelijk van hun voetstuk zijn gevallen. Anno 1994 hebben zij, getuige de titel van het boek van Marc Depaepe, Maurits de Vroede en Frank Simon, 'geen trede meer om op te staan'. Het maatschappelijk aanzien van het beroep is gering en van hun zelfrespect blijkt niets meer over te zijn: onderwijsgevenden beschrijven zichzelf als de 'deurmat'. Iedereen moet er voorbij en veegt er zijn voeten aan af.' De auteurs gaan, aldus de kafttekst, in hun boek op zoek naar een verklaring voor die gang van zaken en besteden vanuit dat perspectief aandacht aan de man‑vrouw verhouding en de sociale kenmerken van de beroepsgroep, aan opleiding, rechtspositie en loopbaanperspectieven, aan inkomen en levensstandaard, vakverenigingen, en de sociale rol van de onderwijzeres) buiten de school.

De lezer die op basis van titel en kafttekst een verklaring verwacht voor de teloorgang van het onderwijzersberoep in de twintigste eeuw, wacht een verrassing. De auteurs laten namelijk niet zien hoe de Belgische onderwijsgevenden van hun voetstuk vielen en waarom, maar tonen aan dat zo'n voetstuk in de dagelijkse realiteit eigenlijk in de hele twintigste eeuw niet heeft bestaan. Er was veeleer sprake van een mythe, een 'opgeklopt ideaalbeeld', gecreëerd door toonaangevende periodieken en pedagogische opiniemakers. In werkelijkheid had het beroep nauwelijks aanzien en was de maatschappelijke en culturele rol van de gemiddelde onderwijsgevende beperkt. Hij/zij had de handen meer dan vol aan de overvolle klassen, verdiende vaak zo weinig dat een betaald bijbaantje noodzakelijk was, en was wegens de slechte arbeidsomstandigheden nauwelijks gemotiveerd om iets extra's te doen.

Toch moeten de Belgische onderwijsgevenden van nu slechter af zijn dan hun collega's uit het verleden, omdat de klachten over de malaise binnen het onderwijzerscorps van recente datum zijn. In die zin is er toch van een devaluatie sprake. De auteurs schrijven die toe aan een aantal maatschappelijke veranderingen, waarvan ik er een paar wil noemen. Om te beginnen ontstonden er na de Tweede Wereldoorlog veel nieuwe geschoolde beroepen die beter betaald werden, waardoor de positie van de leerkrachten in de beroepenstructuur devalueerde. Bovendien is in diezelfde periode de globale scholingsgraad van de bevolking gestegen terwijl de onderwijzersopleiding relatief achter bleef. Daardoor nam het intellectuele prestige van de onderwijzers af. Tenslotte wijzen de schrijvers, zij het met schroom, op de sterke toename van het aantal vrouwen in het onderwijs, de zogenaamde feminisering.

Depaepe, De Vroede en Simon bieden met dit boek een goed en prachtig geïllustreerd overzicht van de twintigste eeuwse positie van Belgische onderwijsgevenden. In hoeverre hun bevindingen ook voor Nederland opgaan is moeilijk te zeggen, omdat in ons land een dergelijke studie helaas niet voorhanden is. Alleen het in 1991 verschenen boek van Saskia van Oenen en Sjoerd Karsten, Onderwijzen, een onmogelijk beroep (WoltersNoordhoff) gaat in meer algemene zin in op de positie van onderwijsgevenden, maar is te fragmentarisch en te beknopt om als overzichtswerk te kunnen dienen. Wel blijkt uit dit boek dat ook in Nederland het onderwijzersberoep sinds de Tweede Wereldoorlog in aanzien is gedaald, waarvoor in grote trekken dezelfde oorzaken vallen aan te wijzen. Voor wat betreft de maatschappelijke status en het zelfrespect van de vooroorlogse generatie onderwijzers bieden zij echter een positiever beeld dan hun Belgische collega's. Maar voordat hieraan wellicht de conclusie kan worden verbonden dat Nederlandse onderwijsgevenden van voor de oorlog beter uit waren dan hun vakgenoten in België, zal nog veel werk verzet moeten worden.

Mineke van Essen

 Hans Jan Kuipers, De wereld als werkplaats. Over de vorming van Kees Boeke en Beatrice Cadbury, Amsterdam 1992. Uitgave van het Internationaal instituut voor sociale geschiedenis ISBN 90 6861 066x.

In 1925 nam het Bilthovense echtpaar Kees Boeke (1884 ‑ 1966) en Beatrice Cadbury (1884 ‑ 1976) hun vier leerplichtige dochters uit protest van school. Niet zozeer vanuit een pedagogisch kritiek maar gedreven door religieus pacifisme keerden zij zich tegen overheid en instituten die de militaire macht mede in stand hielden. Het verhaal is bekend. De kinderen kregen huisonderwijs. En het familieklasje groeide uit tot een internationaal beroemde vernieuwingsschool met honderden leerlingen. Het succes van de onderneming was dus groot. Toch ondervond het initiatief geen verbreiding. De praktijk Werkplaats Kindergemeenschap te Bilthoven kon de bezielde leiding in de persoon van Kees Boeke niet missen. Met zijn vertrek in 1954 verdween de unieke grondslag van de werkplaats en daarmee het uitzonderlijk karakter van deze school.

Hans Jan Kuipers was verwonderd over het initiatief van Boeke en Cadbury en deed nader onderzoek naar de voorgeschiedenis van de Werkplaats. Dit resulteerde in het proefschrift De wereld als werkplaats. Over de vorming van Kees Boeke en Beatrice Cadbury waarop hij in 1992 promoveerde. In deze dubbelbiografie begrijpt Kuipers de idealistische, utopische drijfveren van Boeke en Cadbury hoofdzakelijk vanuit sociaal‑historisch perspectief. Het verhaal staat niet op zich zelf. Kuipers wil via de biografie meer inzicht krijgen in de culturele inbedding van de onderwijsvernieuwingen in de eerste helft van deze eeuw.

Boeke was de jongste telg uit een 'cultuurdragend' middenstandsgezin. Zijn vader was directeur van de HBS in Alkmaar. De jonge Boeke groeide op in een hechte familiekring waarin het hervormd christelijk geloof de belangrijkste toon aangaf. Zijn beide grootvaders waren predikant, en twee oudere broers kozen voor de studie theologie. Kuipers suggereert dat Boeke in een vrij progressief en sociaal bewogen milieu opgroeide. Beide grootvaders waren betrokken bij de discussies over de liefdadigheid en de sociale kwestie. De lijnen van geloof en sociale bewogenheid trekt Kuipers door naar latere keuzen van de adolescent Boeke. Eerst koos hij de studie civiele techniek, een vak dat in die tijd nog de belofte van de modernisering uitstraalde. Vervolgens zou Boeke zich naast zijn studie gaan inzetten voor het zendingswerk van de Nederlands Christelijke Studenten Vereniging. Na zijn studie probeerde Boeke in Londen te promoveren maar dit mislukte. Vanaf dat moment kregen de religieuze en pedagogische activiteiten in de kring van de Londense christen‑studenten zijn volle aandacht. Hij trad op als onderwijzer en voorganger in de Sunday Adult School in het verarmde East End te Londen. Hier kwam hij in contact met de religieuze groepering pan de Quakers en met ziin toekomstige echtgenote Beatrice Cadbury, dochter van een rijke, hechte en grote Qudkerfamilie.

Vanuit de gedachte dat Cadbury, weliswaar minder opvallend dan Boeke, toch een essentiële figuur is geweest voos de Werkplaats, heeft Kuipers voor d;: dubbel‑biografie gekozen. Gegevens over het kind en de adolescente Beatrce Cadbury waren echter schaars. Het hoofdstuk 'Dochter van een cacaofabrikant' gaat wellicht ook daarom veel uitgebreider in op de quaker‑religie dan op het leven en de persoon van Cadbury zelf. Maar die uitleg heeft ook zijn functie. We komen er de wortel van een van de belangrijkste pedagogische inspiraties van de latere Boeke tegen: God is in elk individu aanwezig en ieder kan bijdragen tot een betere samenleving.

Een derde biografisch hoofdstuk gaat over de lotgevallen van het echtpaar Boeke vanaf 1911 tot aan het begin van de Werkplaats. Hier wordt duidelijk hoe de Boekes in de Eerste Wereldoorlog via de Quakers betrokken raakten bij de vredesbeweging in Engeland en uiteindelijk het land werden uitgezet. De uitzetting betekende geen werkelijke breuk in het principiële leven van de Boekes. In Bilthoven probeerden zij door collectief bezit en kleinschalig bestuur een begin te maken met het Koninkrijk Gods op aarde. En de keus de kinderen van school te nemen, blijkt slechts een van de vele beslissingen om zo onafhankelijk mogelijk te worden van de overheid.

De biografie van Kuipers is niet alleen interessant om de levensbeschrijving van deze mensen. Het boek is vooral van betekenis omdat zij in dienst staat van de veel bredere geschiedenis van de onderwijsvernieuwing Juist een biografisch verhaal kan laten zien dat schoolvernieuwing niet alleen verweven is met wetten en maatschappelijke structuren, maar soms ook met de persoonlijke gedrevenheid en vindingrijkheid van een enkel individu.

Barbara de Jong

 120205. Signalementen

 Lauis G. Saalmink Nederlandse Bibliografie 1801 ‑ 1832 (drie delen). Koninklijke Bibliotheek/ Bohn Stafleu Van Loghum

Het eerste deel van een alfabetische lijst van boeken, plaat‑ en kaartwerken van C.L.Brinkman, voor het eerst verschenen in 1858, bestrijkt de periode 1833 ‑ 1849. Brinkman's cumulatieve catalogus geldt als een onmisbaar naslagwerk voor boekhandelaren en een even onmisbare bron voor historisch onderzoek. Sinds 1982 wordt in een nationaal project onder leiding van de KB gewerkt aan de Short‑Title Cataloque, Netherlands(STCN) waarin de in Nederland verschenen boeken uit de periode 1540 tot en met 1800 worden beschreven. Saalmink's bibliografie heeft tot doel de lacune tussen STCNen Brinkman op te vullen.

Met bewonderenswaardig doorzettingsvermogen zijn Saalmink en zijn medewerkers er in geslaagd binnen drie prachtig uitgevoerde delen (in uitvoering gelijk aan Brinkman) een zo compleet mogelijk overzicht te geven van de Nederlandse boe‑kenproductie in het genoemde tijdvak. De vele bronnen daarbij gebruikt, staan vermeld in een uitvoerige verantwoording, die alleen reeds door de opsomming van de verwerkte literatuur een bruikbare handleiding voor geïnteresseerden levert. Verder is er een viertal registers: op onderwerp, op uitgever/drukker, op persoonsnaam, en op illustrator.

De bibliografie is samengesteld op basis van aangeleverd catalogusmateriaal. Dat betekent dat de beschrijvingen niet door de auteurs zelf zijn gemaakt met het boek in de hand maar zijn overgenomen van kaartjes. Daardoor is er een discrepantie ontstaan in de wijze van beschrijving van het titelbestand, Na steekproefsgewijze vergelijking met een door mij ontwikkeld beschrijvingssysteem van alle kinder‑ er. jeugdboeken uit die tijd blijkt dat er aan de compleetheid toch het een en ander ontbreekt. Daarvoor kan ik overigens het volle begrip opbrengen.

Zeer bescheiden stelt Saalmink dat zijn werk de nodige tekortkomingen heeft. Maar naar mijn mening is deze bibliografie een toonbeeld van hoogst bruikbaar materiaal voor iedere literatuur‑onderzoeker en een prachtige aanzet voor voortgezet boekhistorisch onderzoek.

FJ.Huiskamp

 A.T.S. Wolters‑ Van der Werff De Latijnse School van de paters Karmelieten. Een puzzelstukje in de geschiedenis van Boxmeer. (Historische Vereniging) Boxmeer 1993. ISBN 90 70336 32 4.

Heel wat jongens uit Boxmeer en omstreken hebben tussen 1658 en 1832 deze school bezocht. Een goede en goed‑katholieke school. De lessen en toneeluitvoeringen vormden een offensief tegen de gereformeerden. De geschiedenis van de school wordt geplaatst in het bredere kader van de roerige tijden waarin de school bestond.

Naar school in de Haarlemmermeer. In de Haarlemmermeer werden indertijd de scholen neergezet op de kruisingen van de kaarsrechte wegen, de bereikbaarheid was dan zo groot mogelijk. Toch bleven het vaak hele afstanden om lopend af teleggen, zeker voor kindervoeten. Bewaarscholen, lagere scholen, landbouwscholen. Aan de hand van foto's, leermiddelen en ander beeldmateriaal geeft een tentoonstelling in het Historisch Museum Haarlemmermeer een schets van ruim een eeuw onderwijs in een plattelandsgemeente. Te zien tot oktober. Kruisweg 1403, 2132 MD H o o f d d o r p (tel. 02503 ‑ 20437).

Tekeningen van een achttiende eeuwse schooljongen. De twaalfjarige Age Volkerts schreef en tekende in 1780 en 1731 in opdracht van zijn schoolmeester zeventien bladen vol met stichtelijke versjes en vrolijke tekeningen. Zij geven een levendig beeld van Age's wereld. Daarnaast is een tiental prenten te zien over de school en het dagelijks bestaan in de tijd van Age. Te zien tot en met 21 augustus. Het Schielandhuis, Korte Hoogstraat 31 ,Rotterdam (te1.010‑4334188).

Zakelijke info