A.A.M. Spapens, De betekenis van
onderwijzersgezelschappen en onderwijstijdschriften tegen de achtergrond van de
opleidingsvarianten tussen ongeveer 1830 ‑ 1890. Doctoraalscriptie
Studierichting Geschiedenis, Rijksuniversiteit Utrecht,
oktober 1991.
In deze scriptie presenteert Spapens de resultaten van een
archiefonderzoek naar de opleidingsmogelijkheden van onderwijzers in Nederland
in de negentiende eeuw. In het bijzonder ging hij na in hoeverre
onderwijzersgezelschappen bijdroegen aan de ontwikkeling en vorming van de
onderwijsgevenden .
Voorts onderzocht hij de inhoud van een aantal
tijdschriften die destijds speciaal voor kwekelingen en onderwijzers werden
uitgegeven. Het negentiende eeuwse onderwijsgezelschap is een studieclub voor
schoolmeesters. Op bijeenkomsten en door de instelling van een leesbibliotheek
werd aan de deelnemers de gelegenheid geboden zich praktisch en theoretisch te
verdiepen in het eigen vak.
Na een algemene inleiding geeft Spapens in hoofdstuk 2 een
beschrijving van de institutionele opleidingsvarianten in het besproken tijdvak:
de kweekscholen, de normaalscholen en de opleidingsklassen. Hoofdstuk 3
behandelt het ontstaan, de organisatie en de werkzaamheden van de
onderwijsgezelschappen. Vooral in de jaren dat het de meeste onderwijzers nog
ontbrak aan een gedegen vooropleiding vervulden zij een belangrijke functie. In
1860 waren er 3780 leden aangesloten bij 247 gezelschappen.
In hoofdstuk 4 is te lezen wat enkele
onderwijstijdschriften de kwekelingen en de onderwijzers te bieden hadden. De
beschrijving is beknopt. Onduidelijk blijft hoe Spapens hier tot een keuze is
gekomen. Is er niet iets te vertellen over de omvang van het totale aanbod aan
periodieken? Wat is er bekend over oplage en verspreiding? Wie de publicaties
kent van het interuniversitaire project betreffende de pedagogische pers in
Nederland sinds 1800 zal al het werk dat is verricht voor hoofdstuk 4 overbodig
voorkomen. Maar eerdere delen van deze scriptie geven evenzeer de indruk dat uit
archieven zaken zijn opgediept die niets toevoegen aan wat al bekend is. Het
raadplegen van meer recente literatuur (Boekholt & De Booy, maar ook Jan
Wolthuis over onderwijsvakorganisaties) had de scriptieschrijver vermoedelijk
heel wat reizen en energie kunnen besparen.
|