Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

1002 . Boekbespreking

M. van Essen en M. Lunenberg (red.) Vrouwelijke pedagogen in Nederland. Nijkerk 1991. ISBN 90 266 1995 2. (222 pp )

"Van de vooroorlogse (vrouwelijke ‑ hdf) pedagogen kunnen alleen Van CalcarSchiotling, Kooistra en Philippi‑Siewertsz van Reesema in wetenschappelijk opzicht de huidige toets der kritiek doorstaan. Bij de anderen is dat niet het geval (...) Globaal gezien is de wetenschappelijke kwaliteit van de naoorlogse pedagogen veel hoger." (p. 200) Dit oordeel velt de redactie, Van Essen en Lunenberg, in een slotbeschouwing over twaalf in dit boek geportretteerde vrouwelijke pedagogen en hun betekenis voor de Nederlandse pedagogiek. Jammer genoeg laten de beide auteurs zich niet uit over de criteria die zij hanteren om de maat van wetenschappelijkheid vast te stellen. Het is deze slotbeschouwing, wat oppervlakkig en kort, die uit de toon valt in dit mooi gecomponeerde en vlot geschreven boek.

Vrouwelijke pedagogen in Nederland, het resultaat van de inspanningen van tien auteurs, betekent een aanwinst voor de geschiedschrijving van opvoeding en onderwijs. De historisch‑pedagogische overzichtswerken, met name de recente, hebben opmerkelijk weinig te melden over de praktische en wetenschappelijke bijdragen van vrouwen op het terrein van opvoeding en onderwijs. Daarop geeft dit boek een belangrijke en overtuigende correctie en aanvulling. In 1919 promoveerde te Leiden de eerste vrouw op een uitgesproken pedagogisch onderwerp. (A.P. Roose met een verhandeling over `Het karakter van Rousseau'.) Dat zij lange tijd de enige promovenda op dit gebied bleef, wil nog niet zeggen dat vrouwen het hier verder lieten afweten. Deze bundel met twaalf levensbeschrijvingen ‑met gemak hadden het er twee keer zo veel kunnen zijn, laat de redactie zien‑ toont aan dat beduidend meer vrouwen actief en ook zeer invloedrijk zijn geweest op het terrein van opvoeding en onderwijs. Door

hun praktisch werk en door hun geschriften genoten deze vrouwen vaak grote bekendheid in brede kring. Onder vakgenoten lag dat wat anders. Geplaatst in het eigen tijdsperspectief staat de betekenis van deze vrouwen voor de pedagogiek in Nederland in zijn algemeenheid niet hoog aangeschreven. Die lage (wetenschappelijke) status vloeide onder meer voort uit regelrechte tegenwerking, kleinering en onderwaardering. Daarnaast telt ook zeker mee dat in ieder vrouwenleven de dubbele belasting van arbeid en gezinsleven een gerichte carrière vaak bemoeilijkte of zelfs blokkeerde. Tenslotte lijken vrouwen sterker gesocialiseerd te zijn tot bescheidenheid en daardoor minder geneigd op de voorgrond te treden dan mannen doorgaans doen. "Niet eigen eer en aanzien, maar vooral dienstbaarheid aan de samenleving was hun drijfveer." (p. 200)

Het doel dat de schrijfsters met dit boek voor ogen stond, was het opvullen van een leemte in de geschiedenis van de Nederlandse pedagogiek. "Nederland kent wel degelijk een aantal vrouwelijke pedagogen van formaat die met hun wetenschappelijk werk en/of publikaties een bijdrage leverden aan de verdere uitbouw van de pedagogiek." (p. 13) Naar mijn mening slagen de auteurs er in deze stelling op overtuigende wijze aan te tonen. Het boek is dan ook geen verzameling heldinnenvérhalen geworden; het bevat wetenschappelijk‑historisch verantwoorde biografieën van twaalf interessante personen. Van elk van hen is een levensbeschrijving gemaakt; hun doen en laten wordt belicht vanuit een historisch biografisch, een pedagogisch en een feministisch perspectief. Deze aanpak heeft geresulteerd in vlot leesbare schetsen, waarbij aan genoemde driedeling in hoofdlijnen is vastgehouden: de levensloop, een uiteenzetting van de pedagogische opvattingen van de hoofdpersoon en daarna, tot slot, aandacht voor de invloed van het vrouw‑zijn op leven en werk. De meeste beschrijvingen zijn goed gedocumenteerd en berusten kennelijk op de bestudering van omvangrijk en gevariëerd bronnenmateriaal. Achterin het boek is van elke persoon een apart overzicht opgenomen met een beknopte levensloop en een lijst van de belangrijkste publikaties.

Na de inleiding behandelt hoofdstuk 1, bij wijze van voorgeschiedenis, de positie en status van vrouwen in de opvoeding tot op de drempel van de 20ste eeuw. Aan Elise van Calcar (1822‑1904), die de pedagogische beginselen van Fröbel in Nederland introduceerde, is vervolgens de eerste biografie gewijd; Lea basberg, geboren in 1930, historica en bekend als `pedagoge van de hoop', sluit de rij. Hier tussenin komen leven en werk ter sprake van onder andere Emilie Knappert, Ida Heijermans, Theda Mansholt en Wilhelmina Bladergroen. Helène DresenCoenders (geb. 1920) en Wil van Stegeren (geb. 1926) zijn met basberg de jongste vrouwen in het gezelschap.

Omdat in vrijwel alle levensbeschrijvingen de drie perspectieven systematisch zijn aangehouden, biedt het materiaal relatief goede aanknopingspunten voor een vergelijkende analyse en beschouwing. Een interessante vraag is bijvoorbeeld in hoeverre de besproken figuren in persoonlijke en wetenschappelijke zin onderling contact onderhielden of inspiratie putten uit elkaars gedachtengoed. Hiermee kom ik terug op hetgeen reeds aan het begin van de bespreking is opgemerkt: de slotbeschouwing van ruim drie pagina's is te kort en te veel blijft dan ook onuitgewerkt. Dit vormt een minder punt van dit overigens zo degelijke boek. Zondermeer een 'must' voor een ieder die, al dan niet beroepsmatig, betrokken is bij (de ontwikkelingsgeschiedenis van) opvoeding en onderwijs.

Hans de Frankrijker

Zakelijke info