Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

100104. Boekbespreking

 Dr. N.L. Dodde, ...tot der kinderen selffs Proffijt... Een geschiedenis van het onderwys te Rotterdam. 's‑Gravenhage: SDU 1991. ISBN: 90 12 06854 1. Prijs: f. 69,90.

 Boeken over onderwijsgeschiedenis zijn er in veel soorten. Ze laten zich langs een drietal lijnen indelen. Ten eerste zijn er verschillen met betrekking tot de periode die wordt beschreven. Voorts ten aanzien van de regio waarover een beschrijving zich uitstrekt. Tot slot kunnen diverse onderwerpen en schoolsoorten worden behandeld. Overzichtswerken, zoals Geschiedenis van de school in Nederland (Assen, Maastricht 1987) van Boekhop en De Booy, bieden van alles een beetje. Het hele Nederlandse onderwijs wordt over een lange periode besproken. Daar tegenover staan meer specialistische studies. Zo beschrijft Lenders in De burger en de Volksschool (Nijmegen 1988), achtergronden van de onderwijshervorming die rond 1800 plaatsvond. Weer heel anders zijn zogenaamde lokale studies. Als voorbeeld noem ik De lange schoolweg(Zutphen 1984) van Petersen. Daarin wordt de hele onderwijsgeschiedenis van de plattelandsstreek De Liemers met het provinciestadje Doesburg weergegeven. De charme van zulke lokale studies is dat ze, in tegenstelling tot overzichtswerken, een zeer concreet en bijna tastbaar beeld van het onderwijsverleden geven. Van schoolgebouwen wordt verteld waar ze stonden, onderwijzers krijgen een naam en gebruikte leermiddelen worden aan de vergetelheid ontrukt. Het nieuwste boek van bijzonder hoogleraar onderwijsgeschiedenis N.L. Dolde is vergelijkbaar met genoemd werk van Petersen. Het is ook een lokale onderwijsgeschiedenis, maar dan van een grote stad namelijk van Rotterdam.

Volgens Doelde bepaalt de omringende maatschappij in belangrijke mate vorm en inhoud van het onderwijs. Daar worden geldende waarden en normen op een volgende generatie overgedragen, waardoor diezelfde maatschappij in stand wordt gehouden. Dit noemt Dolde de identificatiefunctie van het onderwijs. Op grond hiervan onderscheidt hij vier perioden van elke twee eeuwen in de onderwijsgeschiedenis.

De eerste periode loopt van 1200 tot 1400 en staat in het eerste hoofdstuk beschreven. Onderwijs omvatte toen alleen godsdienstige vorming, waarmee de kerstening van de bevolking werd ondersteund. Ook de eerste Rotterdamse school, een parochieschool waarvan de oudste sporen tot 1326 terug gaan, vervulde die functie. De tweede periode, van 1400 tot 1600, heeft eveneens in het eerste hoofdstuk een plaats gevonden. Rotterdam is inmiddels tot een stad uitgegroeid. Door het stadsleven werden instrumenteel‑culturele vaardigheden als lezen, schrijven en rekenen belangrijker. Naast godsdienstige vorming kreeg intellectuele vorming een plaats in het onderwijs. De Rotterdamse parochieschool werd opgedeeld in een Latijnse en een Nederduytse school. Ook kwamen er bijscholen om in de groeiende behoefte aan lees‑, schrijfgin rekenonderwijs te voorzien.

Tussen 1600 en 1800 waren de groei van Rotterdam en de opkomst van de gereformeerde religie van invloed op het onderwijs. Er kwam een meer gedifferentieerd onderwijs. Naast lagere scholen ontstonden kleine‑kinderscholen. In aansluiting erop waren er Latijnse en Franse scholen. Ook verschenen de eerste vakscholen, zoals naaischolen, een tekenschool en een opleiding voor zeeofficieren. Dolde besteedt veel aandacht aan schoolboeken. Daardoor ontstaat een aardig beeld van het gegeven onderwijs. Ook in deze periode, die in hoofdstuk twee beschreven staat, had het onderwijs een dubbele doelstelling. Het belang van intellectuele vorming nam echter toe, vooral bij hogere vormen van onderwijs.

Het onderwijsstelsel is in de loop der tijd ingewikkelder geworden. Dat weerspiegelt zich in de opzet van het boek. Voor de vierde periode uit de onderwijsgeschiedenis heeft Doelde drie hoofdstukken gereserveerd. Daarin komen achtereenvolgens kleuter‑ en lager onderwijs, voortgezet onderwijs en vakonderwijs aan bod. Opvallend is dat Rotterdam in het begin van de 19de eeuw erg weinig openbare lagere scholen had. Dat is in de loop van die eeuw wel veranderd, evenals de inhoud van het gegeven onderwijs. Wederom laat Doelde aan de hand van schoolboeken zien, wat kinderen zoal leerden. Hoewel lager onderwijs zijn dubbele doelstelling behield, werd het meer en meer intellectualistisch. Dat gold ook voor het zogenaamde voortgezet onderwijs en het vakonderwijs. Opmerkelijk is de enorme differentiatie die daar optrad. Hier gebruikt Doelde geen schoolboeken maar lesprogramma's om de lezer over de onderwijsinhoud te informeren. Enige integratie op dit gebied komt pas met de mammoetwet van 1963 tot stand. Ideeën daarover zijn echter in het 19de eeuwse Rotterdam al naar voren gebracht.

In de epiloog zet Doelde de bevindingen nog eens op een rijtje. Bovendien evalueert hij het onderwijsbeleid van het Rotterdamse stadsbestuur. Zo'n beleid werd lange tijd uitsluitend ontwikkeld voor de Latijnse school, later het Erasmiaans gymnasium genoemd. Pas na de Tweede Wereldoorlog kreeg het stadsbestuur oog voor andere onderwijsinstellingen. Dat uitte zich met name in een grote betrokkenheid bij het wegwerken van onderwijsachterstanden van arbeiderskinderen.

Dit omvangrijke boek (402 bladzijden) is rijk geillustreerd en mooi uitgevoerd. Het bevat een grote hoeveelheid helder weergegeven informatie. Toch heb ik enkele kritiekpunten. Zo signaleert Doelde in de Rotterdamse onderwijsgeschiedenis maar liefst vijf schoolstrijden. Het begint al in de middeleeuwen, wanneer stad, kerk en adel om het bezit van de parochieschool twisten. De term schoolstrijd wordt gewoonlijk gebruikt voor het 19de eeuwse conflict tussen overheid en confessionele groeperingen over vrijheid en financiering van het onderwijs. Volgens Doelde zijn we dan inmiddels bij de vierde en vijfde schoolstrijd aangeland. Hij maakt van elk conflict over onderwijs een schoolstrijd. Daardoor verliest die term haar eigenlijke betekenis en dat lijkt mij niet juist.

Een ander kritiekpunt betreft de inkadering van de Rotterdamse onderwijsgeschiedenis. Enerzijds plaatst Doelde die geschiedenis in de maatschappelijke ontwikkelingen. Dat is bijzonder goed geslaagd. Met een fijn gevoel voor timing geeft hij de lezer goed gedoseerde achtergrondinformatie. Zo sluiten de lotgevallen van de Rotterdamse sociale academie naadloos aan op een beschouwing over de wederopbouw van na de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds wordt het Rotterdamse onderwijs geplaatst in de algemene onderwijsgeschiedenis. Hier is de balans echter zoek, vooral in de eerste drie hoofdstukken. De lezer wordt uitvoerig geïnformeerd over bijvoorbeeld parochiescholen en Latijnse scholen in het algemeen, waarna de Rotterdamse varianten ervan het met enkele pennestreken moeten doen. Rotterdamse scholen fungeren slechts als plaatjes bij het verhaal. Aardige gegevens over lokaties van schoolgebouwen en gebruikt onderwijsmateriaal ontbreken. Die heeft Doelde voor de epiloog bewaard, waar ze naar mijn mening niet op hun plaats staan en te beknopt worden behandeld. Dat is jammer omdat het juist zulke concrete gegevens zijn die de charme van lokale onderwijsgeschiedenis vormen. De hoofdstukken over voortgezet onderwijs en vakonderwijs zijn beter geslaagd, aangezien ze meer over Rotterdamse scholen gaan.

Ondanks mijn kritiek vind ik het een waardevol boek. Het geeft een boeiend beeld van het Rotterdamse onderwijsverleden. Het is geschreven ter gelegenheid van het 650‑jarig bestaan van die stad. Wellicht is het een goede suggestie voor andere gemeenten om zulke jubilea met een soortgelijke publicatie luister bij te zetten.

E.F.M. Janssen

Zakelijke info