Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

90204. Boekbespreking

 B. Kruithof, Zonde en deugd in domineesland; Nederlandse protestanten en problemen van opvoeding, zeventiende tot twintigste eeuw (dissertatie Universiteit van Amsterdam). Groningen: Wolters‑Noordhoff, 1990. ISBN: 9001 51160 0. Prijs: f. 34,95.

Tussen de Regel der Duytsche schoolmeesters van de calvinistische onderwijzer Valcooch en de didactische geschriften van de nieuw‑gereformeerde pedagoog "Jan Wat" liggen ruim drie eeuwen Nederlandse cultuurgeschiedenis. Dirck Adriaensz. Valcooch adviseerde in een rijmwerk uit 1591 zijn collega's over de juiste attitude ten opzichte van leerlingen en ouders en over middelen om de scholieren iets mee te geven aan kennis van de (in zijn tijd) nieuwe gereformeerde geloofs‑ en zedeleer. Prof. dr. J. Waterink, over wie binnenkort onder redactie van ondergetekende een bundel studies zal verschijnen, deed in de loop van de jaren dertig van de twintigste eeuw onderwijsvernieuwingsvoorstellenvoor de protestants‑christelijke school, die duidelijk geïnspireerd waren door moderne en humanistische opvoedingsideeën.

Beide auteurs vinden, naast vele anderen, een plaats in het recente proefschrift van de historisch‑pedagoog aan de Universiteit van Amsterdam, Bernard Kruithof. Het boek heet: Zonde en deugd in domineesland, en het probeert een beeld te schetsen van de manier, waarop protestanten in Nederland dachten over opvoeders en opvoedelingen, over gezin, school, volwassenvorming en ethiek. De dissertatie bestrijkt de opmerkelijk lange periode van de zeventiende tot in de twintigste eeuw, en we komen er een zeer breed scala aan interessante opvattingen en initiatieven in tegen. Strenge piëtisten uit de Gouden Eeuw worden besproken, naast sympathisanten van de naïeve reformpedagogiek van rond de laatste eeuwwende. We lezen over de volksverheffing door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gedurende de negentiende

eeuw, en over de "inwendige zending" door de aanhangers van Reveil, Afscheiding en Doleantie in dezelfde periode. We kunnen een kijkje nemen in een "tempel in de zondewereld" (het kinderbeschermingstehuis "De MarthaStichting" in Alphen). En we maken kennis met de gelukkige vrouw die de zegeningen van het moderne moederschap smaakt in het modelgezin, zoals de verlichte schrijfster Betje Wolff ons dat schildert.

 Gereformeerde opvoeding

Een rode draad in dit veelkleurige boek wordt gevormd door de idee dat calvinisten in Nederland uiteenlopende oplossingen hebben gevonden voor de eigenaardige paradox, dat in de gereformeerde mensbeschouwing in zekere zin helemaal geen plaats is voor het verschijnsel opvoeding. Immers, indien de mens slecht is, willig tot het kwade, en geneigd om God en zijn medemens te haten, en indien de mens aan deze treurige toestand op eigen kracht niets vermag te wijzigen, is dan opvoeding tot een volwassen mens en een goed christen eigenlijk wel denkbaar of zinvol? En verder, indien de mens alleen maar goed ("wedergeboren") kan worder~, als God zelf zijn hart verandert en zijn kwade inborst beter maakt, is dan opvoeding eigenlijk niet overbodig? Gereformeerden hebben nochtans altijd gemeend dat een goede (morele) opvoeding van kinderen in gezin en school wel degelijk mogelijk, en trouwens zeer noodzakelijk is, enerzijds om het kwaad in het kind in te dammen, en anderzijds om de kiemen van het goede tot ontwikkeling te brengen. Sommigen pleitten hierbij voor een overwegend harde aanpak van strenge tucht, voortdurend toezicht, en heilzame kastijding, indien noodzakelijk. Maar opvallend is dat de meerderheid van de pedagogische denkers en doeners uit de calvinistische hoek veeleer een milde, psychologische, stimulerende en liefdevolle houding tegenover het kind hebben voorgestaan, en zulks al sinds de begintijd van de reformatie. Dat gereformeerden zich desalniettemin nimmer hebben laten verleiden tot aanvaarding van de, sinds de achttiende eeuwse verlichting, wijd verspreide mythe van het onschuldige, goede, van nature reeds brave, welwillende kind, dat recht heeft op volledige vrijheid en zelfbepaling, pleit mijns inziens alleen maar voor hun psychologische en pedagogische realiteitszin.

Beschavingsoffensief

Kruithof is het best op dreef, wanneer hij schrijft over de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Deze, in 1784 opgerichte, zeer invloedrijke, liberaal‑protestantse, (ped)agogische organisatie legde zich toe op de modernisering en rationalisering van het basisonderwijs, op de verspreiding van het moderne burgerlijk‑gezinsideaal, op de bevordering van deugden als spaarzin, gehoorzaamheid, standsbesef, vaderlandsliefde, zelfbeheersing, uitgestelde behoeftenbevrediging, arbeidszin, kuisheid en zindelijkheid. Door eerdere publikaties heeft Kruithof zich een naam verworven als kenner van dit streven tot volksverheffing, dat ook wel bekend staat als "het burgerlijk beschavingsoffensief". Kruithof benadrukt dat deze civilisatie‑inspanningen niet gezien mogen worden als een simpel eenrichtingsverkeer van fatsoenlijke ideeën, vanuit de middenklasse richting "de gemene man". Immers, het lagere volk streefde vaak ook zelf naar meer (zelf)respect en zelfdiscipline. Maar bovendien hebben, op de keper beschouwd, al die Nutswinterlezingen, almanakken, Nutsbibliotheken en leeszalen, onderwijsmethoden, prijsverhandelingen, Nutsspaarbanken, politieke lobby's en discussies, wellicht meer betekend voor de ontwikkeling en machtsontplooiing van de burgerij zelve, dan voor die van de armen en onwetenden.

 Onderwerpskeuze

Hoewel Kruithof ons voorhoudt vier eeuwen opvoedingsgeschiedenis te zullen behandelen, is in feite slechts een kleine vijftig pagina's tekst (van de in totaal tweehonderdvijftig) aan de periode vóór 1800 gewijd, en gaat de rest van het boek over de anderhalve eeuw tussen 1780 en 1930. Het zwaartepunt ligt dus in de negentiende eeuw.

Maar ook binnen dit tijdsbestek presenteert de auteur feitelijk andere dingen dan men met het oog op het titelblad zou mogen verwachten. Tevergeefs zocht ik in dit boek naar informatie over het negentiende eeuwse gezinsleven, overde voornaamste pedagogische denkers op gereformeerde grondslag uit die periode, over de onderwijspraktijk in de School met den Bijbel, of over calvinistische jeugdculturen (om maar eens een paar relevante thema's te noemen). Daarentegen krijgt men wel uitvoerige uiteenzettingen over kerkgeschiedenis, predikantentractementen, andere sociale misère, gezondheidszorg, koepokinenting, verzuiling en nationale politiek, die elders beter op hun plaats zouden zijn, en deels ook elders al beter behandeld zijn. Doordat de auteur zo ernstig gepoogd heeft zijn eigenlijke onderwerp, protestanten en problemen van opvoeding, in een breed kader te plaatsen, lijkt hij gaandeweg helaas de hoofdzaak uit het oog verloren te hebben.

Een verwant en eveneens zwaarwegend punt van kritiek is, dat deze dissertatie eigenlijk geen monografie is (zoals in­en uitleiding en titel evenwel suggereren), maar een verzameling losstaande studies van uiteenlopende aard en diepgang. Voor de lezer blijft bovendien duister hoe de selectie van bestudeerde onderwerpen heeft plaatsgevonden. Hij blijft dan zitten met een (soms) ontmoedigende hoeveelheid betrekkelijk disparate fata en data.

Toch dwingen Kruithofs belezenheid en brede oriëntatie in de vaderlandse geschiedenis respect af.

Johan Sturm

 

Zakelijke info