Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

80308. Boekbespreking

 Mineke van Essen, Opvoeden met een dubbel doel. Twee eeuwen meisjes­onderwijs in Nederland, Amsterdam 1990.

 Worden meisjes op school niet genoeg achter de vodden gezeten of hoe zit dat? In theorie hebben meisjes tegenwoordig dezelfde onderwijsmogelijkheden als jongens. Maar veel vaker dan jongens houden meisjes in hun school‑ en vak­kenkeuze rekening met het dubbele toe­komstperspectief dat hen staat te wach­ten. 'Later' houdt een toekomst in als echtgenote/moeder en, in elk geval voor onbepaalde tijd, een betaalde baan buitenshuis. Aan welk perspectief uit­eindelijk het meeste belang wordt ge­hecht en op welke wijze gezin en beroep zijn te combineren, dat zijn zaken die in het dagelijks leven van de afgelopen twintig jaren slechts schoorvoetend zijn veranderd. Loont het eigenlijk wel de moeite om je in te zetten voor een degelijke beroepsopleiding als je later toch voor korte of langere tijd onderduikt in huwelijk en moederschap?

Ook voor tal van vervolgopleidingen na het voortgezet onderwijs geldt nog steeds dat meisjes op andere gronden dan jongens voor een bepaalde richting kiezen. Het is voor veel meisjes eerder persoonlijke interesse die de doorslag geeft dan de kansen op een baan. Vrouwen hebben, zo is wel eens op­gemerkt, een fijne neus om uitgerekend die opleidingen te kiezen die weinig kansen bieden op de arbeidsmarkt. Met de 1990‑maatregel als stok achter de deur zou de maatschappelijke vrijblij­vendheid van verder‑Ieren door vrou­wen binnen afzienbare tijd wel eens aan betekenis kunnen inboeten.

De economische zelfstandigheid van mannen en vrouwen is één van de doelstellingen van het emancipatiebe­leid van de Nederlandse overheid. Dit jaar werd een maatregel van kracht die bekend staat als de '1990‑maatregel'. De overheid streeft na dat in de nabije toekomst ieder individu in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Meisjes en jongens ‑het gaat om de mensen geboren na 31 december 1971‑ dienen voortaan voor zichzelf te kunnen zorgen als volwassene, zij worden geacht eco­nomisch zelfstandig te zijn. Voor veel vrouwen is dat wat nieuws. "Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid", zo luidt daarom de boodschap die er al geruime tijd wordt ingehamerd. Vrou­wen uit de '1990‑generatie' en jonger moeten zich voorbereiden op (blijvende) deelname aan betaalde arbeid En dat betekent allereerst dat zij doordrongen moeten raken van de noodzaak om nu een opleiding te volgen waarmee ze later aan de slag kunnen. Onderwijs­emancipatie als hoeksteen van vrou­wenemancipatie?

Het jaar 1990 is, gelet op het bovenstaande, niet zo'n gek tijdstip om een boek te laten verschijnen over de geschiedenis van het meisjesonderwijs. Is immers het onderwijs, in het bijzonder het meisjesonderwijs, niet lange tijd de steunpilaar geweest van die geordende wereld waarin de plaats van mannen en vrouwen zo eenduidig was vastgelegd? Het onderwijs aan meisjes behield de dubbele roeping van de vrouw tot ver in de twintigste eeuw als zijn handelsmerk door beroepsvoorbereiding en voorbe­reiding op de gezinstaak, gevoegd bij een portie algemene vorming, als even­waardige opvoedingsdoelen in zijn vaan­del te voeren. 'Opvoeden met een dub­bel doel' luidt derhalve de welgekozen titel van het boek dat de historica Mineke van Essen schreef over dit onder­werp. Welke mogelijkheden hadden meis­jes in het verleden, in het bijzonder meisjes van zo'n jaar of twaalf en ouder, om onderwijs te volgen?

In ruim 240 bladzijden geeft Van Essen een overzicht van het onderwijs aan meisjes vanaf het begin van de negen­tiende eeuw tot ongeveer 1970, de tijd waarin de specifieke meisjesscholen gaan verdwijnen. De discussies die gedurende de gehele periode regelmatig terugkeren, cirkelen in hoofdzaak rondom de vraag of meisjes hetzelfde onderwijs dienen te volgen als jongens. De langste tijd overheerst de gedachte dat vrouwen in aard en aanleg anders zijn dan mannen. Dit veronderstelde verschil én de specifieke toekomstbestemming van meisjes vereisen derhalve een andere inhoud en een andere didactiek van het onderwils.

Het boek van Van Essen is in drie delen ingedeeld. Twee hoofdstukken in het eerste deel beschrijven de vroege denkbeelden over meisjesopvoeding en de onderwijspraktijk in de periode 18001860. Het tweede deel, Vernieuwing en reactie (1860‑1955), behandelt in drie hoofdstukken de opkomst van het middelbaar onderwijs en de plaats die meisjes zich daar veroveren, standpunten en ideaalbeelden in de vrouwenbeweging, en wetenschappelijke inzichten in de vrouwelijke psyche. De praktijk van het onderwijs tussen 1865 en 1968 komt uitvoerig aan bod in het derde deel. Feitelijke gegevens over de organisatie en de inhoud van verschillende schooltypen en over de beleidsontwikkelingen ‑het vertrouwde stramien van onderwijsgeschiedenis, minus de fixatie op de schoolstrijd dit keer‑ leveren wellicht niet het boeiendste deel op van dit boek, waardevol is het zeer zeker. Beschreven zijn onder meer: kook‑ en huishoudonderwijs, vrouwenarbeidscholen, landbouwhuishoudscholen, middelbare meisjesscholen, kostscholen, herhalingsscholen, vorming buiten schoolverband en diverse pedagogische beroepsopleidingen. Van Essen slaagt erin om de rijkdom aan informatie herhaaldelijk te verlevendigen met citaten die het denken en de belevingswereld van tijdgenoten voor de lezer dichterbij brengen. Ook haar eigen schoolervaringen uit de jaren vijftig en zestig vinden daarin een plaats. Overigens: wie mocht denken dat voorstanders van aparte meisjesscholen uitsluitend in het verleden zijn te vinden, vergist zich; in het laatste hoofdstuk ‑Het einde van de meisjespedagogiek? (1968‑1990)‑ gaat Van Essen daar kort op in. Ook het hedendaags feminisme kent zijn pleitbezorgers van een aparte benadering van meisjes.

Van Essen heeft voor deze studie dankbaar gebruik gemaakt van wat vrouwengeschiedenis in de afgelopen vijftien jaar heeft opgeleverd. Het belang van dit boek is daarom van de eerste bladzijde af duidelijk voor de (dankbare) lezer: zeer divers uitgegeven materiaal ‑van boeken en artikelen tot verslagen en niet‑gepubliceerde scripties‑ is de vruchtbare voedingsbodem van Opvoeden met een dubbel doel. In vergelijking met de wat stroeve schrijfstijl van haar proefschrift uit 1985 is de leesbaarheid aanmerkelijk beter

Een enkele kritische opmerking tot slot. Van Essen gebruikt voor enkele negentiende eeuwse scholen ‑Franse scholen en ulo bijvoorbeeld‑ de term voortgezet' onderwijs. In een historische publikatie lijkt mij dat niet geheel terecht; de scholen die zij als zodanig noemt, zijn gewoon lagere scholen met een wat meer uitgebreid vakkenpakket en een langere cursusduur.'Voortgezet' refereert te zeer aan een onderwijskundige connotatie die voor de tegenwoordige structuur van het onderwijs hout snijdt. maar voor het negentiende eeuwse onderwijs m.i. moet worden vermeden. Destijds waren het sociale verschillen die onderscheidingen in schooltypen creëerden en geenszins onderwijskundige overwegingen. Een tweede opmerking betreft de veronderstelde gevolgen van de invoering van de Nijverheidswet in 1920 voor de deelname aan het onderwijs. Van Essen ziet volgens mij over het hoofd dat de spectaculaire bewegingen die zij in de jaren twintig signaleert (onder meer op blz. 123 en op blz. 196) voor een deel toch evenzeer zijn toe te schrijven aan de verlenging van de leerplicht in 1920, een verlenging die in 1924 weer werd opgeschort. Stijging en daling komen m.i. niet alleen op rekening van de Nijverheidswet en latere bezuinigingsmaatregelen.

Waardering voert de boventoon in mijn bespreking. Ik beschouw dit boek zonder meer als een noodzakelijk bezit van eenieder die is geïnteresseerd in onderwijsgeschiedenis in het algemeen en in de achtergronden en historische omstandigheden van specifiek meisjesonderwijs in het bijzonder.

Agnes Jonker

80309. Signalementen

Hans Schippers, Van tusschenlieden tot ingenieurs. De geschiedenis van het Hoger Technisch Onderwijs in Nederland. Hilversum, 1989.

I n het boek Geschiedenis van de school in Nederland (Assen, Maastricht, 1987) zijn de auteurs, Boekholt en De Booy, zeer summier over het beroepsonderwijs in de twintigste eeuw. Noodgedwongen, want "de informatie daarover is niet oeschikbaar, doordat er tot op heden weinig systematisch onderzoek naar verricht is" (blz. 175). Deze verzuchting geldt in het bijzonder voor het middelbaar technisch onderwijs. Afgezien van tal van gedenkboeken die ongetwijfeld zijn verschenen, bestond er nog geen geschiedschrijving van dit schooltype. Het is de verdienste van historicus H. Schippers dit terrein thans te hebben verkend. Van tusschenlieden tot ingenieurs gaat over het middelbaar, later (1957) hoger technisch onderwijs in ons land, het onderwijs dat opleidt voor verschillende beroepen in uiteenlopende bedrijfstakken van industrie, handel en scheepvaart.

Het is een geschiedenis in hoofdlijnen. Schippers begint zijn verhaal zo'n 150 jaar geleden en beschrijft de moeizame start, de rol van het particulier initiatief, de groeiende diversiteit aan opleidingen, de groei van dit schooltype na 1910 en, wederom, na 1945. Daarnaast besteedt hij ruime aandacht aan de pogingen om landelijke regels en een wettelijk kader op te stellen. De problematiek van uniformering (van toelatingseisen en onderwijsprogramma) blijkt door de jaren heen lastig. Niet alleen doordat specialisatie en heterogeniteit, kenmerkend voor het MTO, in feite haaks staan op het verlangen naar meer eenheid, maar ook vanwege de immer moeizame verhouding tussen voorstanders van (meer) theoretisch en de voorstanders van (meer) praktisch onder

wijs. Dat laatste weerspiegelt trouwens fraai de middenpositie van afgestudeerde MTS‑ers, een plaats ingeklemd "tusschen den ingenieur of fabrikant en de werklieden". I n de hoofdstukken over de maatschappelijke betekenis van de MTS/HTS geeft Schippers informatie over de vooropleiding, de sociale herkomst en de werkkring van de afgestudeerden. Een interessante studie, goed geschreven. Voorbeeldig eigenlijk. Van ondergeschikt belang is een (begrijpelijke) fout op blz. 12 In de list van afkortingen staat de 'v' in HAVO en MAVO ten onrechte voor 'vormend'. De wettelijke term is echter 'voortgezet'.

AJ

 De Hollandse Waterlinie, Gorinchem 1988.

Educatieve uitgeverij De Ruiter publiceerde in de reeks Informatie, een serie bestemd voor het documentatiecentrum in het basisonderwijs, een aflevering (no 716) over De Hollandse Waterlinie. In twaalf bladzijden wordt de betekenis van het water als bondgenoot in de verdediging van ons land uit de doeken gedaan. Foto's en tekeningen vullen de tekst aan. De redaktie van DSA ontving dit boekje in reactie op het artikel over forten en verdedigingswerken in ons vorige nummer.

Zakelijke info