Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

70303. Boekbespreking

 70304. J. Lenders, De burger en de volksschool. Culturele en mentale achtergronden van een onderwijshervorming 1780  1850. diss. Leiden, Nijmegen 1988

 De burger en de volksschool is een opvallende studie. Het is niet zozeer het onderwerp dat de aandacht trekt. Algemeen bekend is immers dat de principes van klassikaal en nationaal onderwijs in Nederland zijn geïntroduceerd met de onderwijswetgeving rond 1800. Nee, het is de in het boek gehanteerde werkwijze die intrigeert. Deze studie concentreert zich op de gedrukte bronnen waarin onderwijzers pedagogen, artsen, onderwijsfunctionarissen en geinteresseerde burgers de 'nieuwe school' of het klassikale volksonderwijs propageerden. De teksten worden onderzocht op hun impliciete mentale en culturele achtergronden waarin zich eenzelfde tijdgebonden wijze van denken en voelen manifesteert; daardoor vormen ze een eenheid. Deze werkwijze wil de schijnbaar vertrouwde gegevens over de onderwijsvernieuwing rond 1800 uit het kunstlicht van een actualiserende belichting halen en ze tonen voor wat ze zijn: uitingen van een voorbije en daarom boeiende mentaliteit.

De studie van Lenders is opgedeeld in een aantal inhoudelijke hoofdstukken. Drie hoofdstukken hebben betrekking op de vooronderstellingen in het onderwijsvernieuwingsdenken van de burgerij rond 1800. Het eerste behandelt de samenhang tussen de onderwijsdenkbeelden enerzijds en de kritiek op de olygarchische regenten maatschappij c.q. het pleidooi voor een meritocratische standen maatschappij anderzijds. Het volgende laat zien hoe het medische denken in termen van bijvoorbeeld miasmata en humoraalpathologie doorwerkt in burgerlijke opvattingen over lichamelijke opvoeding en schoolhygiëne. Het derde hoofdstuk schetst de opvoedkundige noties van de onderwijzerspedagogen van Nederlandse bodem in het verlengde waarvan de idee van de klassikale volksschool werd gepropageerd. Hoe een en ander doorwerkte in de geplande onderwijsvernieuwing wordt door Lenders geadstrueerd aan de hand van hoofdstukken over de zogenoemde klankmethode en het stelsel van straffen en belonen, elementen die een onlosmakelijk onderdeel uitmaakten van het voorstel voor een nieuwe school. Uit een apart hoofdstuk over de sociale context van dit denken blijkt, dat de onderwijsvernieuwing is verbonden met het streven van de burgerij naar een eenheidsstaat en naar beschaving van het volk; ook de inhoudelijke analyses ondersteunen dat.

Interessant in de studie is dat we kennis maken met de levendige begrippen, beelden en metaforen waarin de artsen, onderwijzers en hervormers die aan de wieg stonden van de nationale klassikale school dachten. Lenders citeert dat denken niet zonder meer, maar probeert er de samenhang en stootkracht in aan te wijzen. Zijn zoekende formuleringen daarover dagen de lezer uit tot meedenken en leiden herhaaldelijk tot verhelderende inzichten. "Er werd gelijkheid van spelling afgekondigd en de strijd werd aangebonden met de zogenaamde platte talen. (...) De zachte, vloeiende en welluidende klank werd ook aanbevolen voor het zangonderwijs. De beschaving der volkszang werd ter hand genomen. De volksverlichters wilden begrijpelijke en stichtelijke liederen voor het volk, nationale liederen; er werden er vele gecomponeerd. Ze moesten liefst meerstemmig zijn en zacht en zuiver gezongen worden (...) Beheerste klank als teken van zelfbeheersing   de herkenningsmelodie van het beschavingsoffensief."

Volgens eerder onderzoek naar de onderwijspolitiek rond 1800 zou het onderwijsvernieuwingsdenken onder invloed van politiekrestauratieve tendensen maar gedeeltelijk in wetgeving zijn geresulteerd (Van der Giezen 1937; Vos 1973; Van der Bruggen e.a. 1977; Noordman 1981). Lenders verwerpt die uitleg. Hij verdedigt in zijn laatste hoofdstuk de stelling dat de opeenvolgende onderwijswetten van 1801, 1803 en 1806 hetzelfde vernieuwende concept van klassikaal en nationaal onderwijs impliceerden, alleen verschillen qua vernieuwingsstrategie. Die interpretatie, zoals trouwens zijn hele visie op de Bataafse periode en de Nederlandse Verlichting, leunt sterk op de zienswijze van de historicus Simon Schama. In een afsluitende paragraaf plaatst hij zijn eigen 'historiserende' wijze van onderwijsgeschiedschrijving tegenover een 'actualiserende', die zijns inziens tot verwrongen, abstracte beelden van het verleden leidt. Hij gaat daarbij concreet in op het werk van Dodde en Matthijssen.

Theo Veld

 

Zakelijke info