Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

70103. boekbespreking

Margreet van der Burg, Een half miljoen boerinnen in de klas. Landbouw huishoudonderwijs vanaf 1909. (De voorstad) Heerlen, 1988

 Margreet van der Burg schreef dit boekje in vervolg op haar doctoraalscriptie geschiedenis over het landbouwhuishoudonderwijs. Het vormt de begeleidende tekst bij de tentoonstelling "Een half miljoen boerinnen in de klas", die door het Historisch Museum Marialust afgelopen jaar is gehouden. De tentoonstelling heb ik niet bezocht maar het boekwerk op zich zelf is de moeite van het lezen en bespreken waard. Er wordt in beschreven hoe het onderwijs en de voorlichting vanaf het begin van deze eeuw is gegeven aan plattelandsvrouwen uit de agrarische sector. Verschillende kanten van dit type onderwijs en vorming, zoals bijvoorbeeld de wetgeving, de spanningsverhouding met het (stadse) huishoudonderwijs, de opleiding van landbouwhuishoudleraressen, de dagelijkse werkzaamheden van de consulentes, het volkshogeschoolwerk en meer recentelijk het ontwikkelinqswerk in de tropen enzovoort, zijn helder en in vlotte stijl geschreven. Het opgenomen foto materiaal geeft, samen met fragmenten uit correspondentie van leraressen en leerlingen, een indringend beeld van de concrete onderwijs  en cursusomstandigheden en de deelnemers aan dit landbouwhuishoudonderwijs.

Een zwak punt in het boekje is het ontbreken van een doordachte structuur om de op zich interessante gegevens te presenteren en nader te analyseren. Dit komt onder andere in de hoofdstukkenindeling, die chronologisch

van opzet is, tot uitdrukking. De aangebrachte perioden worden inhoudelijk nauwelijks toegelicht en de titels die de hoofdstukken hebben meegekregen verwijzen naar nogal uiteenlopende zaken. In het ene geval betreft het een ontwikkeling in het landbouwhuishoudonderwijs, in het andere geval zijn het maatschappelijke gebeurtenissen die voor de ,periodisering (en dus het hoofdstuk) bepalend zijn. De eerste periode loopt van 1909 tot 1929: landbouwhuishoudonderwijs 'ter verheffing van het platteland'. Het beginjaar 1909 is gekozen omdat het landbouwhuishoudonderwijs sindsdien als onderwijsvorm erkend wordt. Met het jaar 1930 wordt een nieuwe periode aangekondigd die tot 1938 loopt: onderwijs en voorlichting in crisistijd. Dan wordt een periode aangehouden van 1939 1946: mobilisatie, oorlogstijd en nasleep, gevolgd door de periode 1947 1968: wederopbouw: onderwijs in nieuwe vormen. Naar aanleiding van het verdwijnen van het landbouwhuishoudonderwijs, door de invoering van de Mammoetwet, wordt in het slothoofdstuk (5) een korte beschouwing gegeven over de situatie van vrouwen en boerinnen op het platteland na 1968.

Een gevolg van deze wat onevenwichtige periodisering en daaraan gekoppelde thematisering, die overigens de lading niet dekt, is, dat bepaalde onderwerpen in een volgende periode niet meer ter sprake komen of op andere wijze aan bod komen. Afgaande op de hoofdstuktitel lijkt het bijvoorbeeld of het landbouwhuishoudonderwijs na 1929 niet meer 'ter verheffing van het platteland' bedoeld was. Uit de geboden informatie blijkt echter op geen enkele wijze dat het onderwijs en de voorlichting in de crisisjaren met andere bedoelingen werd gegeven, noch dat het anders functioneerde dan in de voorgaande periode. Het verhaal blijft in zijn geheel dan ook wat oppervlakkig en onsamenhangend. Niettemin is het boek van waarde omdat het informeert over een onderwijsvorm die tot dusver weinig bekendheid had. Ook al is dit onderwijstype in 1968 opgeheven, met deze publicatie is ervoor gezorgd dat het nooit volledig in vergetelheid kan raken.

Om verdere bekendheid te geven aan deze historische onderwijsvorm maak ik van de veelheid van gegevens uit dit boek gebruik om het ontwikkelingsverloop van het landbouwhuishoudonderwijs in het kort te schetsen. Ook zullen enkele aspecten van de opleiding van leraressen aan de orde komen en de gedachten van waaruit het opleidings onderwijs was opgezet. In het boek is de informatie hierover overigens grotendeels ontleend aan de gegevens over één instituut

("De Rollecate").

 De opkomst en de neergang van het landbouwhuishoudonderwijs

 Het landbouwhuishoudonderwijs kwam in het begin van de 20e eeuw pas goed van de grond, mede in reactie op het huishoudonderwijs dat eind 19e eeuw in de steden was opgezet en met de lessen onvoldoende aansloot op de plattelandsomstandigheden. Het landbouwhuishoudonderwijs diende bij te dragen aan de verheffing van het platteland, met name voor boerendochters en plattelandsvrouwen. Het leerplan voor het landbouwhuishoudonderwijs verschilde nogal met die van het huishoudonderwijs. De huishoudelijke vakken waren inhoudelijk aangepast aan de omstandigheden op het platteland en er werden bovendien landbouwvakken gegeven zoals het melken, de zuivelbereiding, de pluimveeteelt of bijenteelt. Onder de verzamelnaam landbouwhuishoudonderwijs gaan verschillende vormen van onderwijs en voorlichting schuil: landbouwhuishoudscholen met voortgezet onderwijsmogelijkheden, die door kinderen uit de betere' boerenstand bezocht werden; boerinnenscholen met internaat; landbouwhuishoudcursussen met een beperkte tijdsduur en die voor boerinnen in de minst drukke perioden werd gegeven; ook in de meer afgelegen streken werden korte cursussen verzorgd, met name naai  en kooklessen waren geliefd, voor oudere arbeidersvrouwen, landarbeidsters, dienstbodes en boerinnen; scholen met vaste en losse landbouwhuishoudcursussen.

In 1900 was nog ruim 30% van de beroepsbevolking werkzaam in de agrarische sector; in 1986 was dat teruggelopen tot rond 4%. De positie van het landbouwhuishoudonderwijs, dat in 1909 als onderwijsvorm erkenning kreeg, was in de Wet op het Nijverheidsonderwijs (1919) per amandement geregeld. Verzet rees hiertegen in kringen van het lanbouwhuishoudonderwijs omdat het tot een aanhangsel van, dan wel tot gelijkschakeling aan en zelfs tot annexatie door het stadse huishoudonderwijs dreigde te leiden. De oppositie had als resultaat dat in de Eerste Kamer een motie werd aangenomen, waarin was vastgelegd dat de identiteit van het landbouwhuishoudonderwijs gehandhaafd dien de te blijven. De exameneisen en bevoegdheden van de lerares werden vastgelegd in de nijverheidsakte N XIX (landbouwhuishouden).

 De opleiding van leraressen

 Door het succes van de eerste cursussen groeide de vraag naar geschikte cursusleidsters. In 1913 werd de eerste rijksopleiding voor leraressen in het landbouwhuishoudonderwijs "De Rollecate" in Den Hulst (NWOverijssel) opgericht. Theda Mansholt, een tante van de oud landbouwminister Sicco Mansholt, werd tot directrice van "De Rollecate" benoemd. In 1930 werd de opleiding naar Deventer verplaatst. De opleidingsduur was aanvankelijk op 1 1 /2 jaar gesteld en de vooropleiding diende minimaal Ulo te zijn en een tweejarige opleiding tot huishoudkundige. Per leergang konden 12 meisjes de internaatsopleiding volgen. Na een proefperiode werd in 1919 besloten tot uitbreiding van de opleidingscapaciteit over te gaan. Een 2 jarige vooropleiding werd eveneens aan "De Rollecate" verbonden.

De verzuiling drong ook in dit type onderwijs door: in 1920 werd een katholieke (RK) opleidingsschool geopend (Posterholt, vlakbij Roermond) en in 1931 kwam de eerste protestants christelijke (PC) opleidingsschool (Zetten) van de grond. "Oud Rollecaters" speelden bij het opzetten van het onderwijs in deze beide opleidingsinstituten een belangrijke rol.

De eerste gediplomeerde docentes van de Rollecate stond veel en gevarieerd werk te wachten. Ze gaven huishoudlessen en startten op verschillende plaatsen nieuwe cursussen. Dat waren soms uitgebreide en langlopende cursussen, maar vaak ook korte cursussen, zoals "Koken en eenvoudige voedingsleer" waarvoor zij beladen met potten en pannen per fiets, tram of via de pont flinke afstanden aflegden. Ook werden op vele plaatsen voorlichting gegeven, lezingen gehouden, excursies georganiseerd en werden huisbezoeken afgelegd.

Vanaf de jaren dertig werd ernaar gestreefd de variëteit in cursussen te beperken. In landelijk overleg werden gezamenlijk leerplanafspraken gemaakt voor bepaalde typen cursussen. De verlenging van de leerplicht leidde ertoe dat het landbouwhuishoudonderwijs sterker aan scholen gebonden raak te, waardoor de omvang van het cursusonderwijs geleidelijk verminderde. In de jaren vijftig nam het aantal landbouwhuishoudscholen veel sterker toe dan de huishoudscholen, terwijl de werkzame bevolking in de agrarische sector sterk terugliep. Dit riep vragen op naar het inhoudelijk verschil tussen beide schooltypen. De Mammoetwet maakte in 1968 wettelijk een einde aan dit onderscheid. In 1976 zijn de laatste leerlingen met een N akte door "Nieuw Rollecate" afgeleverd. In 1978 is de opleiding doorgegaan als rijksakademie voor hoger beroepsonderwijs in de toegepaste huishoudwetenschappen, met "de kleinhuishouding" en "groothuishouding" als studierichtingen. Sinds 1988 maakt "Nieuw Rollecate" deel uit van de Hogeschool IJsselland.

Het opleidingsconcept van "Goed doordacht huishouden"

De crisisjaren brachten een verpaupering op het platteland met zich mee, waardoor de opvattingen over een goede huishouding en een gezonde leefwijze in schril contrast kwamen te staan met de armoede en honger in het dagelijks leven. Mede onder invloed daarvan werd het concept "Goed doordachthuishouden" door Theda Mansholt geïntroduceerd. Zij plaatste dit concept tegenover de strikt wetenschappelijk rationalistische opvattingen over huishouding, zoals die in de Verenigde Staten en Duitsland werden gepropageerd. Mansholt meende dat vrouwen vooral geleerd moesten worden hoe zij door "eigen doordenken" specifieke oplossingen voor de problemen in hun situatie konden vinden. Vergaande mechanisering van het huishouden, zoals in de Amerikaanse fabrieken was doorgevoerd (Taylorisme), wees zij af.

Mansholt nam bepaald geen anti wetenschappelijk standpunt in, maar ze vond dat niet de kennis doch de instelling (met name van zelfstandigheid en zelfredzaamheid) ten opzichte van de huishouding voorop dienden te staan. Ze introduceerde het vak "huishoudelijke bedrijfsleer", waarin de productiemiddelen van de huishouding (natuur, arbeid en kapitaal) werden besproken. Natuur  en scheikunde vormden belangrijke steunvakken naast de huishoudvakken. Het opleidingsprogramma was concentrisch opgebouwd, dat wil zeggen dat het huishoudelijk gebied ieder jaar geheel aan bod kwam waarna elk volgende jaar onderdelen werden verbreed en verder uitgediept. In de jaren vijftig werden "opvoeding" en "budgettering" nieuwe aandachtsvelden in het opleidingsprogramma. Ook werd nadrukkelijker aandacht besteed aan de sociale functie van het huishouden, sfeer en gezelligheid in het gezin. Het practisch element is in de opleiding onveranderd een vooraanstaande plaats blijven innemen. Het opleidingsonderwijs bleef door de tijd heen beklemtonen dat er een bijzondere taak te verrichten viel voor de bevolking op het platteland. Na bestudering van dit boek kom ik tot de constatering dat de inzet van het landbouwhuishoudonderwijs vanaf het begin (1909) tot het einde (1968) in wezen onveranderd de verheffing van het platteland is geweest.

Hans de Frankrijker

 

Zakelijke info