Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

60101. Boekbespreking door Hans de Frankrijker

L.C. Stilma, De school met den bijbel in historisch pedagogisch perspectief. Ontstaan en voortbestaan van het protestantschristelijk lager onderwijs in Nederland. Nijkerk 1987, 263 blz.

 Een essentieel kenmerk van het lager onderwils in Nederland is haar verzuild karakter. In veel onderwijshistorisch onderzoek wordt met dit gegeven doorgaans nogal omzichtig te werk gegaan en wordt in te algemene bewoordingen over de school of het onderwijs in Nederland gesproken. Wanneer de 19e eeuwse schoolstrijd aan de orde komt, blijft dit gebeuren veelal beperkt tot de politieke en juridische steekspelen die tussen en binnen confessionele en niet confessionele partijen zijn gevoerd. Afgelopen jaar promoveerde Bert Stilma aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift waarin hij beschrijft met welke pedagogische denkbeelden sinds het midden van de 19e eeuw geprobeerd is het bestaan van het protestants christelijk onderwijs, "De School met den Bijbel", te legitimeren: "Die pedagogische worsteling staat in deze studie voorop, zowel wat betreft het verleden als het heden en de toekomst", zoals hij zijn onderneming zelf samenvat (pp, 188). Hij beschrijft de ontwikkeling vanaf het begin van de 19e eeuw tot in de huidige tijd. Daarbij poneert hij de vraag naar het actuele bestaansrecht van dit schooltype.

De opgaven die hij zich met deze studie stelt, ontleent hij aan de vijf hoofddoelen die hij de historische pedagogiek toekent. Deze doelen zijn: het beschrijven van een feitelijk ontwikkelingsverloop, het reconstrueren van de ontstaansgeschiedenis van pedagogische denkbeelden, inzichten bevorderen in de opvoedings  en onderwijshistorie, een bezinning op hedendaagse pedagogische vraagstukken door ze te confronteren met het verleden en tenslotte een bijdrage leveren aan verdere beleidsvorming door gegevens uit het verleden te gebruiken voor het ontwerpen van nieuwe beleidslijnen. Rond deze vijf doelstellingen heeft hij deze studie verder opgezet.

Allereerst wordt de ontwikkeling van het openbaar lager onderwijs in de eerste helft van de 19e eeuw beschreven, gevolgd door een schets van het ontstaan van het protestantschristelijk lager onderwijs over dezelfde periode. Het openbaar onderwijs was in hoofdzaak een staatsaangelegenheid met daarnaast het particulier initiatief van de welbekende Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de binnen de historische pedagogiek tot dusver nog weinig belichte Vrijmetselaarsbeweging. Als hoofdtaken van het onderwijs zagen zij het ontwikkelen van de verstandelijke vermogens, het aanleren van de christelijke en maatschappelijke deugden en de godsdienstige vorming op niet leerstellige basis. De eerste lagere scholen "met den Bijbel" werden in de loop van de jaren veertig opgericht, als uitvloeisel van de Afscheidingsbeweging in 1834, toen een tak van gereformeerden zich van de hervormde kerk losmaakten. Een interessant detail is in dit verband dat Jan Ligthart op de eerste in 1841 te Amsterdam aan de Bloemgracht gevestigde "School van de Christelijk Gereformeerde Gemeente" in de jaren zestig zelf enkele jaren lager onderwijs heeft gevolgd.

Aan de hand van een drietal in die tijd invloedrijke pedagogische boekwerken (o.a. van A.H. Niemeyer en P.K. Golitz) komt Stilma tot de reconstructie van de pedagogische denkbeelden van het openbaar onderwijs op een zevental kenmerkende punten. Het betreffen: 1) de betekenis van de persoon van de onderwijzer, 2) de omgang met de kinderen, 3) het gezagselement, 4) het belonen en straffen, 5) het godsdienstonderwijs, 6) de maatschappelijke en christelijke deugden en 7) de kennisvermeerdering. Jammer genoeg maakt de auteur niet duidelijk hoe hij op precies deze zeven onderdelen is uitgekomen. Voor de studie in zijn geheel geldt overigens dat een methodische verantwoording ontbreekt van de wijze waarop bronnen geselecteerd en bewerkt zijn.

Nadat de standpunten van het openbaar onderwijs op deze zeven punten zijn uitgewerkt wordt vervolgens nagegaan in hoeverre de onderwijsdenkbeelden binnen protestants christelijke kring in die periode hiermee overeenkwam dan wel verschilde. Over de eerste drie onderdelen liepen de standpunten niet ver uiteen: de onderwijzer diende een lichtend voorbeeld te zijn voor de kinderen; de onderwijzer diende kinderen met begrip te benaderen en niet als kleine volwassenen; de handhaving van orde en tucht was noodzakelijk. Ten aanzien van het toepassen van straf en beloning liepen de standpunten duidelijk uiteen. In het openbaar onderwijs werd straffen als laatste tuchtmiddel gezien of zelfs in zijn geheel afgewezen.

Volgens protestants christelijke opvatting kweekte men door het toekennen van beloningen traagheid, ontevredenheid en hoogmoed. Belonen werd als onzedelijk en onevangelisch betiteld. Straffen was daarentegen een zeer geschikt middel om de nederigheid en ootmoed levend te houden. Het godsdienstonderwijs diende volgens de protestantse zienswijze leerstellig te zijn, hetgeen lijnrecht stond tegenover de opvattingen binnen het openbaar onderwijs. Ook ten aanzien van de aan te leren deugden stonden beiden tegenover elkaar vanwege het leerstellig element. Het kennisaspect dat bij het openbaar onderwijs hoog in het vaandel stond, ter verhoging van het maatschappelijk en persoonlijk geluk, kreeg binnen PC kring een beduidend bescheidener plaats toegekend. Niet door het verstand maar alleen door de juiste gewetensvorming kwam volgens hen zedelijk handelen tot stand. Het rationalisme in het onderwijs zou leiden tot papegaaijen werk" en "dresseer  of drilkunst". Volgens het protestants christelijke ideaal kwam het er in wezen op aan "kinderen op te voeden in de Vreze des Heeren" (p 105).

In een apart hoofdstuk gaat Stilma na welke confrontaties op lokaal vlak plaatsvonden toen de eerste pogingen gedaan werden na de Afscheiding in 1834 om leerstellig protestants christelijk onderwijs te gaan geven. Zo beschrijft hij hoe in 1845 Bernardus Gangel, de schoolmeester uit het Gelderse plaatsje Appeltern door Gedeputeerde Staten geschorst werd vanwege het geven van leerstellig onderwijs op de openbare christelijke school. Stilma maakt met dit lokale drama de exemplarische betekenis duidelijk van deze op zich unieke situatie. Hij gebruikt dit voorbeeld onder meer om aan te tonen dat het de voorstanders van het leerstellig protestants christelijk in de eerste helft van de 19e eeuw veel moeite en inspanning gekost heeft om tot een vorm van bijzonder onderwijs te komen naast het openbaar onderwijs.

Om aan de vierde en vijfde doelstelling van de historische pedagogiek (bezinning en beleidsvorming) tegemoet te komen, loopt Stilma in hoofdstuk 6 met wel erg grote stappen de onderwijsontwikkeling binnen PC kring van 1857 tot heden door. De aandacht over de gehele periode is dan ook onevenwichtig verdeeld. De eerste helft van de 19e eeuw neemt meer dan honderdtwintig bladzijden van het boek in beslag terwijl de overige honderdertig jaar in een hoofdstuk van ruim dertig bladzijden wordt behandeld. In feite springt hij van de ontstaansperiode van het leerstellig PC onderwijs over naar de actuele situatie waar het voortbestaan met name zijn aandacht heeft. De tussenliggende periode behandelt hij slechts in vogelvlucht, waarbij de geschetste ontwikkelingslijnen op een dunne empirische basis steunen. Hij komt tot de vaststelling dat tijdens de schoolstrijd (tot 1920) de aandacht binnen PC kring vooral lag op het terrein van de theologie, organisatievorming en op politiek vlak. Aan een pedagogische onderbouwing en coherente invulling van het PC onderwijs ontbrak het volgens Stilma tot die tijd nog vrijwel helemaal. Tijdens het interbellum ziet Stilma de eerste tekenen voor de opkomst van een zelfstandige protestants christelijke pedagogiek. Hij verwijst daarbij met name naar de inbreng van de eerste, van gereformeerde huize afkomstige hoogleraren in de pedagogiek, Bavinck, Waterink en zijn adept Van Klinken. Zij voerden pleidooien voor een normatieve pedagogiek, waarin de didaktiek een ondergeschikt onderdeel moest blijven van de pedagogiek. De didaktiek diende niet in eerste instantie gericht te zijn op kennisoverdracht, "de bacil intellectualis", maar op de persoonlijkheidsvorming van de leerling.

Na 1945 treedt er volgens Stilma in de pedagogische opvattingen binnen PC kringen een verdergaande fragmentarisering op. Deze constatering attendeerde mij op enkele problemen, waarvoor Stilma naar mijn indruk onvoldoende aandacht heeft gehad. Ten eerste merk ik op dat er altijd al sprake was van een bepaalde mate van fragmentatie binnen PC kring, die ook in onderwijsaangelegenheden naar voren kwam. Dat de fragmentarisering is toegenomen in vergelijking met begin 19e eeuw wordt door Stilma wel gesteld, maar in feite niet aangetoond. Ik heb bovendien de indruk dat de interne spanningsverhoudingen en verschillen in opvattingen aan het begin van de 19e eeuw binnen PC kring bij Stilma zelfs wat onderbelicht zijn gebleven .2 Dat komt mogelijk doordat Stilma wat gefixeerd geraakt is op het vergelijken van het PC onderwijs met het openbaar onderwijs. Overigens besteedt Stilma zeker wel enige aandacht aan de interne strijdpunten en verschillen binnen PC kring, maar wanneer hij concludeert dat sommige protestanten principieel voor het openbaar onderwijs kozen (166), kwalificeert hij dit als "opmerkelijk". Naar mijn opvatting is die fragmentarisering eerder als een historische karakteristiek van het PC onderwijs te beschouwen. Een tweede probleem is vervolgens wat Stilma nu precies verstaat onder het begrip "Protestants Christelijk Onderwijs'', aandacht gaat hoofdzakelijk uit naar de gereformeerde tak, maar het blijft er niet toe beperkt. Evenmin behandelt hij alle stromingen binnen PC kringen uitputtend. Een nadere aanduiding van zijn onderzoeksobject had kortom op zijn plaats geweest.

De onderwijsbezuinigingen en de wettelijk voorgeschreven schoolwerkplanontwikkeling oefenden vanaf de laren zeventig volgens Stilma een geleidelijke druk uit op het PConderwijs om een eigen pedagogisch gezicht te tonen. Toch heeft het er nog niet toe geleid dat het protestants christelijk onderwijs er in geslaagd is een eigen pedagogisch concept te ontwikkelen. Voor het voortbestaan van het PC onderwijs in de toekomst acht Stilma een eigen pedagogisch concept noodzakelijk en daarvoor ziet hij ook mogelijkheden. De ontwikkeling van een consistente samenhang in het pedagogisch concept en de vormgeving van het christelijk onderwijs is een voorwaarde. Belangrijke en inspirende voorbeelden bieden volgens Stilma de Reformbeweging, met name het Jenaplanconcept en de opvattingen van de Tsjechisch Nederlandse pedagoog Comenius. Hieruit zijn suggesties en aanwijzingen te destilleren voor het protestants christelijk onderwijs. Wat historischpedagogisch gezien de wetenschappelijke basis is van dit pleidooi vraag ik mij echter af. Onderwijshistorisch lijkt het me eerder dat de studie van Stilma juist aanleiding geeft om te stellen dat de mate waarin een pedagogisch concept ontwikkeld is voor het ontstaan en met name het voortbestaan van het protestants christelijk onderwils er nauwelijks toe doet.

Ofschoon er diverse gebreken aan deze studie kleven is het een waardevol en interessant werk, al was het maar omdat het een van de weinige recente onderwijshistorische studies is van een zuilspecifieke onderwijsontwikkeling, in dit geval over het pedagogisch gedachtengoed van het protestantschristelijk onderwijs.

Hans de Frankrijker

Noten

1 Door het faillissement van de winkel van het gezin Ligthart, verhuisden zij naar een andere stadswijk. Als gevolg daarvan kwam Jan op deze school terecht. Zie zijn "Jeugdherinneringen", 19503, pp. 185 212.

2 Vergelijk bijvoorbeeld wat Boekholt en De Booy (Geschiedenis van de school in Nederland, Assen, 1987) schrijven over het protestants verzet tegen de openbare school 1815-1860, pp. 136 140.

Zakelijke info