Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

50103. Boekbespreking door M. du Bois- Reymond

De lagere school in België van de Middeleeuwen tot nu. uitgeverij R. Reijns, Brussel 1986.

 Voor me ligt een schitterend boekwerk. De catalogus van een tentoonstelling die van oktober 1986 tot januari 1987 in Brussel te zien was over "de lagere school in België van de Middeleeuwen tot nu". Op krap 300 bladzijden wordt met teksten en afbeeldingen een van de meest indrukwekkende ontwikkelingen in het maatschappelijke bestaan gedokumenteerd: de overgang van een ongeletterde naar een geletterde cultuur. Deze ontwikkeling die haar eerste grote versnelling met de uitvinding en verspreiding van de drukkunst in de 15e eeuw doormaakte, heeft gestalte gekregen in het lager onderwijs, dat kennis op het ongeletterde volk moet overdragen.

De auteurs en makers van boek en tentoonstelling willen de lagere school begrijpen als een projekt. Een geheel dus van maatschappelijke praktijken die oplossingen moeten bieden voor nieuwe problemen. In de uitgaande Middeleeuwen komen moderniseringswegingen op gang die om "scribalisatie" vragen, om het op schrift stellen en kunnen reproduceren van kennis. Gebieden met lokale en nog sterk orale culturen worden opengebroken en verbonden met 'de grote wereld'; handel en opkomende industrie vereisen schriftelijke codes, vereisen kennisaccumulatie en kennisoverdracht om een steeds complexer wordende realiteit te beheersen.

De auteurs volgen de uitwerking van dit enorme projekt in vijf tijdsstappen, en schrijden van het heden terug in de tijd:

- het lager onderwijs in haar consolidatiefase (1918-1950) met gelijktijdige vernieuwingsexperimenten (openluchtschool; schoolfilm en -radio; moderniseringen schoolgebouwen en leer en lesmethoden);

het lager onderwijs in uitbreiding, van de belangrijke Belgische schoolwet van 1842 tot de invoering van de leerplicht 1914 en de 'grote oorlog' (19141918);

het lager onderwijs op het breukvlak van de 'oude' naar de 'nieuwe' school met o.a. de overgang van individueel naar klassikaal onderricht, maar ook op het breukvlak van politieke strijd (17921842);

het lager onderwijs in de greep van religieuze strijd (15001792);

tenslotte het onderwijs vóór 1500 toen er van een uitgewerkte schoolpraktijk nog geen sprake was maar lokale verschillen en tradities overheersten.

De catalogus wordt geopend door een bijzonder boeiend artikel van A. d' Haenens, waarin hij de dimensies ontvouwt die de lagere school tot een maatschappelijk projekt maken. Vervolgens wordt elke periode ingeleid door een overzichtsartikel, gevolgd door een reeks deelthema's die rijk geïllustreerd zijn. Er ontstaat zodoende bij de lezer een besef niet alleen van de lange duur van het totale projekt lager onderwijs, maar ook een idee van de veelvuldige gedaantes waarin dit projekt gerealiseerd werd.

M. de Vroede neemt drie overzichtsartikelen voor zijn rekening: hij geeft een schets van de periode 19181950, van de periode 18421918 en van de periode 17921842; in feite dus van honderd jaar Belgische onderwijsgeschiedenis. In het begin van de periode 19181950 stond de invoering van de leerplicht centraal. Pas in de twintiger jaren werd het toezicht op de naleving van de wet dusdanig verstevigd dat de meeste leerlingen onderwijs tot hun 14e jaar ontvingen. Plannen om de leerplicht verder uit te breiden en zodoende in de crisistijd van de jaren dertig met grote jeugdwerkloosheid de jeugd van de straat te houden verwierven te weinig maatschappelijke acceptatie. Pas na de Tweede Wereldoorlog zette een verlengde onderwijsdeelname door. I n de jaren voor en na de Eerste Wereldoorlog speelt ook de schoolstrijd: in eerste instantie verzetten liberalen en socialisten zich tegen het subsidiëren van de vrije lagere scholen door de overheid; na de oorlog werd het vrije onderwijs wel gesubsidieerd, maar in tegenstelling tot Nederland niet volledig. De strijd woedde in de jaren dertig, met wisselende politieke kabinetten, voort.

De Vroede konstateert ten aanzien van de onderwijzersopleiding in die decennia een kloof tussen een lamentabele opleidingspraktijk en een geavanceerde pedagogische wetenschap. Wel valt vanuit de wetenschappelijke vooruitgang te verklaren dat vernieuwingen zoals de openlucht school en een sterker geïndividualiseerde aanpak in het onderwijs ingang vonden. Toch bleef het hele lager onderwijs voor het grootste gedeelte op een 'voorindustrieel' niveau: eind jaren dertig bestond nog een derde van alle lagere scholen uit maar één klas en slechts een kwart was in vijf of meer klassen ingedeeld.

De op het overzichtsartikel volgende documentatie geeft een lichtelijk vertekend beeld in die zin dat veel meer van de 'nieuwe' dan de 'oude' school wordt getoond. Maar dat is een algemeen probleem van de museumspedagogiek:het is makkelijker voorbeelden van vernieuwingen en onderwijsexperimenten te laten zien dan de sleur van het alledaagse schoolleven aan te tonen. Bijzonder leuk is daarom het ingelaste levensverhaal van 'Meester Beyne, een dorpsonderwijzer' waarin juist dit alledaagse leven meer aan de orde komt. De periode van uitbreiding (18421918) geeft veel overeenkomsten met de Nederlandse ontwikkeling te zien, zeker wat de algemene maatschappelijke strekking van het onderwijs betreft: kinderen moeten opgevoed worden tot morele en godsdienstige leden die een standenmaatschappij accepteren. Evenals in Nederland wordt deze ideologie in de jaren zeventig van de 19e eeuw aangevuld met radikaal-liberale elementen. De school

strijd ontwikkelde zich vervolgens (onderwijswet van 1879) langs lijnen die tot drie soorten lagere scholen leidden die naast elkaar kwamen te staan: gemeentelijke, aangenomen (dat betekent: vrije scholen die door een gemeentebestuur voor subsidie aangenomen waren) en vrije (niet gesubsidieerde) scholen.

Aan het einde van de 19e eeuw komen aarzelend inhoudelijke en didactische onderwijsvernieuwingen op gang: meer samenhang tussen de vakken, meer aanschouwelijk onderwijs, een meer kindvriendelijke houding. Hieraan was de groei van de disciplines psychologie en pedagogiek (en medicijnen) debet, maar ook een eerste fase van professionalisering van de onderwijzersopleiding. Wij zien deze en andere ontwikkelingen in het onderwijs in het documentatie-gedeelte uitgebeeld waarbij ook duidelijk wordt hoe sterk regionale en milieu-verschillen nog spelen in die tijd.

Richten wij onze aandacht tenslotte op de vroegste periode: de lagere school in de Middeleeuwen. A. d'Haenens die over deze periode schrijft, knoopt hier aan bij zijn introductie: het lager onderwijs als "scribalisatieproject". D' Haenens laat met oude bron zien hoe dit scribalisatieproject in het algemeen een aangelegenheid van de kerk was en dat ook heel lang bleef. Hoe echter in de loop van de Xl -Xllde eeuw langzaam andere maatschappelijke klassen en groeperingen (vooral rijke handelaars) onderwijs voor hun kinderen opeisen en daarmee ook andere inhouden introduceren. In het totstandkomen van de tentoonstelling en de hier besproken catalogus hadden de meest bekwame historische pedagogen, historici en museumpedagogen van België een aandeel. Nederland heeft alle reden om jaloers te zijn op de uitkomst van deze samenwerking. Tegelijkertijd valt te hopen dat er van deze geslaagde onderneming een stimulerende werking ook naar ons land uitgaat.

 

Zakelijke info