Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

40205. Boekbespreking

J.D.Imelman en W.A.J.Meijer, nieuwe school gisteren en vandaag Amsterdam/Brussel, 1986

Imelman en Meijer zien in de jaren '80 een kentering optreden in de aandacht voor vernieuwingstradities "met een naam". Zij willen de hedendaagse diskussie voeden met hun boek over vijf stromingen. De vijf reformpedagogische tradities, waarvan trouwens vele ideeën langzamerhand in het reguliere onderwijs zijn ingeburgerd, zijn bekend geworden onder de namen Vrije School, Montessori, Jenaplan, Daltonsysteem en Freinetbeweging.

In het eerste deel ruim 100 pagina's wordt de reformpedagogiek als geheel geschetst tegen de kultuurhistorische achtergrond. Kort worden ook enkele Nederlandse pioniers (Ligthart, Groeneweg en Boeke) beschreven.

In het tweede deel een kleine 150 pagina's behandelen de schrijvers de vijf pedagogen en hun "systemen" afzonderlijk, met steeds achtereenvolgens relevante biografie, levensbeschouwelijke, politieke en filosofische zienswijzen, praktijkvoorstellen en invloed in Nederland. Zo kan de lezer overeenkomsten, verschillen en samenhang tussen de afzonderlijke pedagogen bestuderen. Nuttig is ook het schema aan het eind met naar leeftijd enige trefwoorden per pedagoog.

Door deze doorzichtige opzet en door hun duidelijke schrijfwijze geven lmelman en Meijer van de vaak bepaald niet gemakkelijke materie een helder overzicht. Het geheel wordt gekompleteerd met illustraties (mede dankzij het Schoolmuseum), een verklarende woordenlijst, een biografische personenlijst alsmede een zaaken een personenregister. Wetenschappelijk geïnteresseerden zullen een notenapparaat als verantwoording node missen. Wel is er een uitgebreide literatuuropgave per hoofdstuk.

Een van de thema's in de reformpedagogiek is individueel onderwijs. Interessant is te lezen hoe Montessori daar eigenlijk toe is gekomen. De schoolgeneeskunde, die rond 1900 opkwam, bracht een aantal misstanden aan het licht als rugvergroeiing, gezichtsstoornissen en oververmoeidheid. Die verschijnselen verontrustten ook Montessori, een sociaal voelend arts. Maar de voorgestelde remedies van louter ander meubilair en vermindering van de leerstof verwierp zij als symptoombestrijding. Zij zag de oorzaak van de misstanden in de ongezondheid van het schoolleven dat het kind zijn lichamelijke en geestelijke bewegingsvrijheid ontnam. De gangbare opvoeding thuis en op school, zo luidde haar opvatting, remt het kind in de ontwikkeling van zijn onafhankelijkheid. Niet een uiterlijke orde, maar een stimulerende omgeving en ontwikkelingsmateriaal bieden het kind de mogelijkheid zich te koncentreren. Het kind leert dan onafhankelijkheid en zelfdiscipline in plaats van discipline.

Kritici waren weinig overtuigd van haar methode; in hun ogen leidde het vaak tot inaktiviteit en gebrek aan koncentratie. Groot vertrouwen in de kinderlijke vermogens tot zelfverantwoordelijkheid (mits geleid en gestimuleerd door goede pedagogie en onderwijs) kenmerken ook Dalton, Jenaplan en Freinet.

Freinet bijvoorbeeld raakte als beginnend onderwijzer gefrappeerd door het verschil in koncentratie en belangstelling bij de kinderen in de les en op de wandeltochten die hij met hen ondernam. Geïnspireerd door de Reformpedagogiek zocht hij naar nieuwe vormen. Kenmerkend was de proefondervindelijke en anti-theoretische aanpak, die hij en zijn geestverwanten praktiseerden. Als communist was hij solidair met (land) arbeiders en arme boeren; hun kinderen waren zijn leerlingen. In zijn onderwijs kwam dit tot uitdrukking in de centrale betekenis die hun eigen verhaal kreeg. Freinet nam de eigen verhalen van de kinderen tot uitgangspunt, niet alleen bij het lees, schrijf- en taalonderwijs, maar ook bij het overige. Daarmee brak hij radikaal met de traditionele vakkenscheiding.

Hiermee komen we op een ander themakompleks in de reformpedagogiek. Trefwoorden daarvoor zijn globalisatie, belangstellingscentra, totaliteitsonderwijs, Gestalt (psychologie). Beknopt geformuleerd gaat het om het volgende: waarnemen, leren herkennen en dus ook leren verlopen primair via gehelen en niet via onderdelen. Men vindt dit uitgangspunt terug in nieuwe methoden van aanvankelijk leesonderwijs, maar ook in projekten, waarbij de afzonderlijke vakken als vanzelf aan bod komen: taal, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, handenarbeid. In het Jenaplan worden en ander onderwijs afgewisseld met nivokursussen per vak; Freinett werkt met individuele taken, vergelijkbaar met Dalton, die een kind in een afgesproken tijd moet afwerken.

De pedagogiek van de Vrije School heeft de antroposofie van Rudolf Steiner als duidelijke en dwingende levensbeschouwelijke basis. Deze pedagogiek blijft voor mij het minst toegankelijk. Misschien komt dat doordat ideeën als reïncarnatie zo vreemd zijn aan gangbare christelijke en humanistische tradities. Uit die ideeën komt weer een eigen ontwikkelingspsychologie voort die de jeugd in drie zevenjarige fasen indeelt. Hierop baseert Steiner een lagere school pedagogiek die veel waarde hecht aan geheugenvorming, de opvoeder vooral als autoriteit ziet en het leerstofjaarklassensysteem handhaaft, zij het zonder zittenblijven. Niet bepaald principes die we met onderwijsvernieuwing associeren. Bij het lezen bekroop mij wel eens het gevoel dat de auteurs er misschien een beetje een karikatuur van maken; ik kan dat echter niet volledig beoordelen. Positief oordelen zij over de kreativiteit bevorderende elementen en over de methode van periodenonderwijs. En voor het overige menen de auteurs dat de schoolpedagogiek van de Vrije School zozeer verbonden is met de antroposofische levensbeschouwing, dat haar elementen eigenlijk niet los van die kontekst kunnen worden toegepast, in tegenstelling tot de andere stromingen.

Bij het Jenaplan gaan de auteurs zover dit te betitelen als een lege huls die velerlei inhoud kan krijgen. Uitgebreid en zeer kritisch gaan

 

Zakelijke info