Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


220104. Een joodse school voor zwakzinnigen door Marijcke Roelink

Aan de rustige, lommerrijke Verdilaan in Hilversum, waar bungalows schuil gaan achter oude bomen, herinnert niets aan het feit dat daar - in diezelfde laan - iets meer dan een halve eeuw geleden een joodse school met internaat stond, waar zwakzinnige joodse kinderen opgevoed en opgeleid werden tot een zelfstandig bestaan in de maatschappij. Hoe kwam die school daar, waarom was die opgericht, en hoe kwam die school aan zijn einde?

Samuel Azarja Rudelsheim (18691918)

Om de geschiedenis van deze school te achterhalen, moeten we teruggaan naar Leeuwarden in 1918. In dat jaar overleed de opperrabbijn Samuel Azarja Rudelsheim aan de gevolgen van de Spaanse griep. Deze opperrabbijn was een bijzonder aimabel en gezien man, waarvan bekend was dat hij een warm hart had voor mensen in de verdrukking en in het bijzonder voor zwakzinnige kinderen. Bovendien maakten het verminderde bezoek aan de synagogen en de verregaande assimilatie van de joden, hem ongerust over het voortbestaan van de joodse godsdienst en traditie. Zijn grote wens was altijd geweest dat er een tehuis zou komen, waar zwakzinnige joodse kinderen onderwijs en een passende opvoeding zouden krijgen. In de week na zijn overlijden kwamen zijn vrienden bijeen om te kijken of het mogelijk was zijn nagedachtenis te eren door het oprichten van het zozeer door hem gewenste tehuis.

Zij richtten in 1919 de `S.A. Rudelsheimstichting voor het verzorgen, opvoeden en onderwijzen van joodse zwakzinnige kinderen in Nederland' op. Door grote ijver en propaganda van het bestuur, waarvan de weduwe van S.A. Rudelsheim tot erevoorzitster was benoemd, lukte het om veel geld binnen te krijgen en dankzij een bedrag van f.100.000- subsidie van het Rijk en de Gemeente Hilversum, kon in 1923 de villa Augusta aan de Verdilaan 10 in Hilversum aangekocht worden, een villa die voorheen dienst deed als een kostschool.

 Beth Azarja

De school kreeg de naam Beth Azarja, dat betekent huis waar de Heere helpt. Hoewel er voldoende middelen waren voor de aankoop van het gebouw, was er niet voldoende geld voor de verbouwing en inrichting daarvan. Daartoe kwam er een `Comité voor bouw en inrichting van Beth Azarja'. Prins Hendrik kreeg het verzoek erevoorzitter te worden van dit comité en hij verklaarde zich daartoe bereid. Dit tot vreugde van velen, want joden waren over het algemeen zeer oranjegezind. Dit comité stimuleerde de opzet van plaatselijke verenigingen van sympathisanten, die onder andere door middel van fancy fairs gedurende alle jaren van het bestaan van Beth Azarja voor de benodigde financiële middelen zorgden.

Op 3 november 1925 was het dan zover dat Beth Azarja feestelijk geopend kon worden. De toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. V.H. Rutgers, verrichte de officiële opening. Dr. L. Herzberger, voorzitter van de Rudelsheimstichting, memoriseerde in zijn openingsrede hoe de dood van Rudelsheim "een ontzetting in Israël verwekte" en hoe nu diens grote wens in vervulling ging. Ook bedankte hij voor de vele geschenken, waaronder fraaie meubels, wandversiering en twee grote zilveren joodse kandelaars.

De verwachtingen van het hoofdbestuur waren hoog gespannen met betrekking tot het aantal kinderen dat aangemeld zou worden. De in 1925 verschenen brochure vermeldde dat de aanvragen van ouders binnenstroomden: "Met geen drooge ogen zijn de brieven te lezen der ouders, die vertellen wat zij lijden als zij hunne kinderen moesten brengen in niet-Joodsche inrichtingen. De verpleging moge nog zoo goed zijn, het feit van de opvoeding in de gebeden en gebruiken van andere godsdiensten doet ieder Joodsch hart te pijnlijk aan. En toch, de kinderen moeten in de inrichtingen, want anders worden het- dat is al te goed bekend- misdadigers, prostitueés, armlastigen, in ieder geval verschoppelingen. Met een passende opvoeding zijn zij te brengen tot een maatschappelijke positie met weliswaar een bescheiden kostwinning, maar daarmede ook tot een aangenamen rustigen levensloop."

Toch waren er bij de opening maar zeven kinderen opgenomen, terwijl er plaats was voor dertig, en ook het personeel daarop berekend was. Maar twee jaar later was er volledige bezetting en was er zelfs al een wachtlijst ontstaan.

 Opnamebeleid

Als ouders hun kind wilden laten opnemen in Beth Azarja, moesten zij daartoe een schriftelijk verzoek indienen bij de directeur. Vervolgens werd het kind opgeroepen voor een onderzoek, dat uit drie gedeelten bestond: een medisch, een psychologisch en een pedagogisch deel. Daarnaast werden de ouders ondervraagd of er werd een rapport gebruikt van een verwijzende instantie. Dit alles diende om te bepalen of het kind opvoedbaar was, of internaatsverpleging noodzakelijk was en of het kind geen bedreiging zou vormen voor de andere opgenomen kinderen. De kinderen werden onderzocht met de Binet-Simontest, die in 1905 ontwikkeld was om de intelligentie te meten aan de hand van gestandaardiseerde vragen. Later is daaraan het begrip intelligentiequotient toegevoegd, waarbij men de normale intelligentie op 100 stelde. Met deze test bepaalde men of het kind genoeg intelligentie bezat om het onderwijs op Beth Azarja te kunnen volgen. Alleen kinderen met een IQ van 50-80 werden toegelaten; idioten en zwaar imbecielen werden geweigerd. Het doel van Beth Azarja was immers de kinderen voor te bereiden op een zelfstandig bestaan in de maatschappij en dit was voor laatstgenoemde categorieën kinderen niet haalbaar.

De opvoeding en het onderwijs in Beth Azarja kostte per jaar f.1100. Het bestuur huldigde echter de opvatting dat die prijs geen belemmering mocht zijn voor opname. Daarom werd het verpleeggeld vastgesteld uitgaande van"de welstand der ouders of verzorgers". Vervolgens kregen de ouders een lijst toegestuurd over de benodigde uitrusting. De kinderen droegen geen uniform, zoals bijvoorbeeld in sommige weeshuizen nog wel gebruikelijk was.

Onderwijs

De school stond relatief los van het internaat. Beide hadden hun eigen personeel in dienst. De schooltijden stonden vast. De kinderen kregen onderwijs in de gebruikelijke vakken van lager onderwijs: lezen, schrijven, rekenen, taal, zingen, handtekenen, nuttige handwerken voor meisjes, handenarbeid en gymnastiek. Daarnaast stonden zintuigoefeningen op het programma. De school maakte veel gebruik van aanschouwelijk materiaal zoals wandplaten en illustraties uit boeken, naast toen moderne middelen als een projectieapparaat en een stereoscoop. Het onderwijs was vaak individueel, vanwege de grote heterogeniteit en concentratieproblemen bij kinderen. Het leermateriaal was daarop aangepast. Zo maakte men veel gebruik van rekendozen, mozaïekspellen, telramen en leesplankjes. Daarnaast bood de school, zoals in het buitengewoon onderwijs gebruikelijk was, beroepsvorming voorjongens en huishoudelijk vorming en nuttige handwerken voor meisjes. Zo leerden de jongens leer bewerken, schoenen repareren, houtbewerken en fietsen herstellen. Ook werkten ze in eigen moestuintjes op het terrein. De meisjes werden al vroeg onder leiding van internaatsassistenten geschoold in huishoudelijk werk en kregen allerlei klusjes te doen: "...dan voelen die kinderen zich gelukkig, in het bewustzijn iets te kunnen, mede te werken in het grote geheel. Want juist het bewustzijn iets te kunnen, is een der voornaamste factoren in de opvoeding der zwakzinnigen (..... ). Zie verder hun tevredenheid wanneer ze des Vrijdagsmiddags het geheel rondom Beth Azarja geharkt hebben om alles mooi te hebben voor Sjabbos. Dat brengt reeds de Sjabbos-stemming, die steeds zo heerlijk is", zo lezen we in het jaarverslag van 1927.

Het godsdienstonderwijs kreeg veel aandacht op deze school. Aanvankelijk nam de directeur dat voor zijn rekening. Later nam hij zelf de oudste kinderen en liet hij de jongsten over aan één van de onderwijzeressen, die een akte voor het geven van joods godsdienstonderwijs behaald had. Het doel van het godsdienstonderwijs was de kinderen Hebreeuws te leren lezen, eenvoudige lofzeggingen aan te leren en hen met de bijbelse geschiedenis en de joodse traditie bekend te maken. Het onderwijs werd gegeven in twee lokalen in de villa, maar toen het internaat vol was en er een wachtlijst ontstond, werd het hoog tijd voor uitbreiding. In 1932 kwam er op het terrein een nieuw paviljoen, waar de jongens gehuisvest werden en de schoollokalen kwamen. Het oude gebouw was nu uitsluitend als meisjesverblijf in gebruik. Nu konden de wachtlijsten ook verdwijnen en het leerlingen aantal groeide dan ook gestaag: in 1937 waren het er 60 en een jaar later zelfs 88.

 Joodse sfeer

Op Beth Azarja hechtte men zeer aan een goede joodse sfeer. In zowel het internaat als de school namen feesten namen een belangrijke plaats in. In het internaat probeerde men door gezellige vertrekken, zithoekjes en de inrichting zoveel mogelijk de sfeer van een normaal gezin te creëren. Huiselijke feesten waren hoogtepunten in het internaat, zoals de jaarlijkse herdenking van de verjaardag van S.A. Rudelsheim. Van dergelijke huiselijke feestelijkheden bestaan nog filmfragmenten, waarop te zien is hoe de kinderen een sketch opvoeren, een poppenkastvoorstelling bekijken en een declamatie houden. Op het Poerimfeest speelden de kinderen gewoonlijk een revue, waarvoor ze de decors en andere benodigdheden zelf maakten en beschilderden.

Een belangrijk doel van joodse opvoeding was het bevorderen van zelfrespect en eigenwaarde. Vandaar dat de traditie zo'n belangrijke rol speelde. Met het oog op het aankweken van zelfrespect kreeg elk kind een eigen spaarrekening, waarop zij het geld gestort kregen dat zij verdiend hadden met het verkopen van producten, zoals kokosmatten, babykleding en kussens die zij op Beth Azarja gemaakt hadden. Met het weven van kussens en kleedjes hielden zowel jongens als meisjes zich bezig. Ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard in 1937 gaf het Bestuur opdracht aan de leerlingen een groot voetenkleed te maken, dat zij met een passende oorkonde aan het bruidspaar aanboden. En de leerlingen waren bijzonder trots toen er een bedankbrief van het bruidspaar kwam, waarin zij hun grote erkentelijkheid voor dit cadeau uitspraken.

Maatschappelijke weerbaarheid Men hield de kinderen goed in de gaten. Het personeel van het internaat dat grotendeels inwonend was, hield ook 's nacht toezicht op de kinderen. De dienstdoende `kamerassistent' had door middel van een controleraam zicht op de kinderen in de slaapzaal en om de gesprekken te kunnen opvangen was één van de ruiten vervangen door gaas. Men nam de opvoeding van de kinderen zeer serieus en uit de jaarverslagen blijkt het enthousiasme van de leiding voor de taak waarvoor zij stond. Levensvreugde bevorderen en de maatschappelijke weerbaarheid vergroten waren de voornaamste doelen. Om die maatschappelijke weerbaarheid te bevorderen, bracht men de kinderen bewust in contact met de wereld buiten het instituut. Daarom kregen oudere kinderen hun beroepsopleiding deels bij Hilversumse patroons. De kinderen die daar geschikt voor waren, bezochten op de sabbat de synagoge en later de jeugdsjoel in Hilversum. Af en toe was er voor de jongens een voetbaltoernooi, waarbij het elftal van Beth Azarja uitkwam tegen een elftal van jongens uit andere inrichtingen. Sport en spel in de buitenlucht vond men belangrijk ter bevordering van de gezelligheid, zelfbeheersing en het reactievermogen.

 In de jaarverslagen, is te lezen dat Beth Azarja groeide en bloeide en het optimisme voor de toekomst was groot. In 1937 veranderde de toon van het jaarverslag aanzienlijk. Was men altijd vol plannen voor de toekomst en tevredenheid over de behaalde resultaten geweest; nu spreekt uit het jaarverslag grote ongerustheid. "De verontrustende teekenen des tijds brachten ons Bestuur ertoe, deskundigen raad in te winnen voor eventuele maatregelen tot luchtbescherming......". Inmiddels voelden de joden in Duitsland zich dusdanig bedreigd, dat er pogingen gedaan werden om de S.A. Rudelsheim Stichting zover te krijgen dat er joodse zwakzinnige kinderen uit Duitsland naar Nederland gehaald zouden worden. Het Bestuur stond daarmee voor de moeilijke taak om vanuit de verte en alleen via uit Duitsland verkregen schriftelijke inlichtingen, te beoordelen of een kind al dan niet voor plaatsing in Beth Azarja in aanmerking kwam. Daarom besloot het Bestuur om in dergelijke gevallen naar Duitsland te gaan om de kinderen ter plaatse te onderzoeken. Uit het jaarverslag van 1938 blijkt dat er inderdaad zeven Duitse kinderen zijn opgenomen. Dit jaarverslag is tevens het laatste; het is alsof er een dikke streep gezet is onder het wel en wee op Beth Azarja.

Helaas nam de geschiedenis een treurige keer. Op 16 april 1942 reden zestien verhuiswagens voor om alle leerlingen en de inventaris over te brengen naar een ander onderkomen (`de Monnikenberg') in Hilversum. De staf van de Wehrmacht nam het Rudelsheimcomplex in gebruik. Bijna een jaar later, op 19 maart 1943 arresteerde de Apeldoornse politie directeur Dennenboom en zijn vrouw. Beiden kwamen om in een concentratiekamp. De kinderen van Beth Azarja ondergingen hetzelfde lot. Op 7 april 1943 werden ze weggevoerd naar het doorgangskamp Westerbork en daarna naar het vernietigingskamp Sobibor. Na de oorlog richtte de Rudelsheimstichting zich op joodse kinderen die uit concentratiekampen terugkwamen. Een deel van het complex, dat niet door bommen was verwoest, vormde het onderkomen van deze kinderen. In 1951 stootte de stichting het gebouw af: er kwamen namelijk geen nieuwe kinderen bij. De Rudelsheimstichting ging op in een fusie met andere instelling van joods kinderwerk. Het complex kreeg een jaar daarna (weer) een militaire bestemming totdat deze Van Helsdingenkazerne uiteindelijk onder de sloophamer viel in de negentiger jaren.
 

Zakelijke info