Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

220102. Aanschouwingsonderwijs met de platen van Brugsma door Roelof Jansma 

In april 1983 meldt dhr. ter Linden, directeur van het Nederlands Onderwijsmuseum in Rotterdam in De School Anno dat hij een serie `oude platen' heeft verworven voor zijn museum: 73 op karton geplakte zwart-wit litho's van 24 x 20 cm, een stuk kleiner dus dan we van schoolplaten van latere data gewend zijn. Het blijken platen te zijn die door Berend Brugsma (1797-1868), de bekende Groningse onderwijsman, in Nederland zijn geïntroduceerd voor het aanschouwingsonderwijs. Op een in mei 2000 gehouden congres over de lithograaf H.C. Wilke in Berlijn bleek dat de platen een kostbaar bezit vormen en het Nationaal Onderwijsmuseum,voor zover men toen kon nagaan, de enige plek vormt waar de platen aanwezig zijn. 

Uiteraard vraagt dhr. ter Linden zich af of de serie compleet is en hoe de platen in de schoolpraktijk gebruikt werden. Hij ontdekt dat er verschillende series zijn met bijbehorende handleidingen, maar die zijn helaas onvindbaar. Vandaar zijn oproep: "Wie helpt ons aan de handleidingen?" Jaren later herhaalt hij deze oproep. Welnu, ze zijn te vinden bij de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Daar is ook een serie van 40 Brugsma-platen bewaard gebleven. De eerste plaat ervan is op de achterzijde afgedrukt. Hoe werden ze gebruikt en wat wilde Brugsma ermee bereiken? In dit artikel probeer ik op deze vragen antwoord te geven, leunend op de bijbehorende handleiding, waarin enkele voorbeeldlessen staan. Een fragment van de voorbeeldles bij deze plaat is eveneens afgedrukt aan het eind van dit artikel.

 Aanschouwelijk onderwijs

 Aanschouwelijk onderwijs is een didactisch principe voor alle vakken, waarbij de onderwijsgevende de gelegenheid geeft om waar te nemen met zoveel mogelijk zintuigen: het oog, het oor, de neus, de smaak en de tastzin. Hoe meer zintuigen zijn ingeschakeld bij het waarnemen, hoe werkelijkheidsgetrouwer de voorstelling is die het kind zich maakt. De jongen wiens vader duiven houdt, heeft een geheel andere aanschouwing en dus voorstelling van duiven dan de jongen die ze alleen maar voorbij ziet vliegen. Hij ruikt ze, streelt ze, koestert ze tegen z'n gezicht, hij fantaseert dat ze straks jongen hebben.

Het ligt voor de hand te denken dat men in het onderwijs altijd al van aanschouwelijkheid gebruik maakte, maar toch is het pas 150 jaar geleden dat in Nederland hiervoor gerichte aandacht kwam. Daarvóór was het onderwijs erg abstract. Lezen leerden de kinderen bijvoorbeeld tot het eind van de achttiende eeuw - en op vele scholen langer - met de spelmethode. Eerst werden de namen van de letters waaruit een woord bestond genoemd en daarna het hele woord. Bee er oo oo dee moest "brood" worden. Ook bij andere vakken ging het zo. Zangonderwijs begon met oefeningen op de toonladder en pas daarna kwam het zingen van het werkelijke lied. De plantkundeles begon met algemene begrippen: klassen, orden en families en kwam daarna tot de beschrijving van de concrete plant. Brugsma sprak in 1845 over een deerniswekkende toestand van het onderwijs, daarmee doelend op de achttiende eeuw. Hij zegt: "Op zijn zachtst gesproken, bestond toen het onderwijs in een doen aanleren van 't geen buiten den leerling lag, in een inprenten, ja dikwijls instampen van de leerstof, zonder de harmonische ontwikkeling en vorming van de krachten der leerlingen te beogen; de tucht in eene heerschappij, die gegrond was op vreeze en door strenge strafmiddelen werd uitgeoefend" (Brugsma, 1845, p.24). Aanschouwelijk onderwijs was vooral een reactie op het verbalisme van de oude school.

 Waarom platen gebruiken in het onderwijs?

Waarom zijn platen zo geschikt voor het onderwijs? In de handleiding geeft Brugsma het volgende antwoord; en passant krijgen we een verrassend kijkje op een deel van het toenmalige leermiddelenarsenaal van de goede school rond 1850.

"Zoo gij ooit in eene welingerigte Bewaar- of Kleine-kinderschool geweest zijt, weet gij, welke voorwerpen men daartoe (nl. tot aanschouwing met zoveel mogelijk zintuigen; RJ) bezigt. Het zijn onderscheidene zaden, korensoorten, grutters- en kruidenierswaren, stukjes laken, linnen, katoen, zijde, gekleurde linten, verschillende stukken speelgoed, zekere gereedschappen uit de keuken of uit de eene of andere werkplaats, vruchten of bloemen enz. Aan al deze voorwerpen wordt de kinderlijke opmerkzaamheid, het aanschouwingsvermogen en verstand op eene doelmatige wijze geoefend" (Brugsma 1863, p. 6).

Maar niet alles waarover men wil spreken is zo direct voorhanden. Prenten doen dan een goede dienst. "Gij allen weet het, dat prenten te beschouwen en over datgene, wat zij voorstellen, aan vader of moeder, broertje of zusje om opheldering te vragen, eene zeer geliefde bezigheid der kinderen is, eene bezigheid, waarvoor zij niet zelden eten en drinken laten staan, ja zelfs het bekoorlijke spel wel eens voor een tijd vaarwel zeggen. En geen wonder; want prenten stellen de werkelijke wereld in haren onuitputtelijken rijkdom en verschillende betrekkingen voor. Zij roepen niet alleen de vroeger verkregene beelden weder in de kinderlijke ziel terug, maar openen deze ook een nieuwe wereld, welke de phantasie met denkbeeldige wezens bevolkt en met frissche en gloeijende kleuren maalt. Wel verre dus, om alleen en uitsluitend het gebruik van werkelijk aanwezige dingen bij het aanschouwelijk onderwijs aan te raden, is ook in onze Kleine-kinderscholen en in de laagste klassen onzer Lagere scholen het gebruik van goede prentverbeeldingen aan te bevelen" (Brugsma 1863, p. 7).

 De platen van Brugsma

Berend Brugsma is één van de eersten die in Nederland het aanschouwelijk onderwijs een grote impuls gaf. Hij was onderwijzer in Groningen, later schoolopziener en de laatste jaren van zijn leven, vanaf 1861, directeur van de Kweekschool aldaar. Financieel ondersteund door de Maatschappij tot Nut van't Algemeen maakte hij in 1834 en in 1838 studiereizen naar Duitsland. Daar stuitte hij op een serie platen, getekend door H.C.Wilke, in gebruik op doofstommenscholen en bewaarscholen. In 1839 introduceerde hij er 20 in Nederland, verkrijgbaar in kleur en in zwart-wit, met een handleiding. Een jaar later verscheen deze handleiding in een Duitse vertaling. De platen zijn voorloper van meer bekende series als die van Van Lummel en later Kemp, Jetses, Walstra, Ligthart en Scheepstra. De belangstelling ervoor paste bij de in die tijd groeiende aandacht voor het aanschouwelijk onderwijs.

De vijfde druk uit 1863 telt 40 platen en een verbeterde handleiding. Bij de Universiteitsbibliotheek Amsterdam is een set van 40 gekleurde platen (36,5 x 29 cm) bewaard gebleven uit de nalatenschap van het Nederlandsch Schoolmuseum in Amsterdam. Het is onbekend van welk jaar ze zijn, vermoedelijk 1863. Dezelfde platen zijn ook verschenen in een album, ter inzage bij de Universiteitsbibliotheek Amsterdam.

 Aanschouwingsonderwijs

Dankzij de handleiding kunnen we kennis nemen van Brugsma's ideeën over het gebruik van de platen, althans over het ideale gebruik zoals hij zich (Vervolg op pagina 8) dat voorstelde. Het was zijn bedoeling om begrippen uit de belevingswereld van het kind met platen te concretiseren, aanschouwelijk te maken. De doelgroep was kinderen van vijf tot zeven jaar. Door aanschouwingsoefeningen moest het kind heldere voorstellingen krijgen en zo begrippen leren die werkelijkheidsgetrouw zijn. Deze didactische werkwijze heet aanschouwingsonderwijs, de letterlijke vertaling van `Anschauungsunterricht'. Leren kritisch waar te nemen (formeel aspect) is daarbij zeker zo belangrijk als het verkrijgen van de juiste voorstelling van een zaak (materieel aspect). Aanschouwingsonderwijs berust op de principes van het aanschouwelijk onderwijs, maar is een vak apart geworden en bestemd voor een bepaalde leeftijdsgroep. Wat betreft de inhoud is het vergelijkbaar met heemkunde: de eigen omgeving van het kind staat centraal.

Vier aandachtspunten van het aanschouwingsonderwijs
1.         aanschouwingen - voorstellingen - begrippen - denken;
2.         bijbrengen van heldere begrippen;
3.         leren waarnemen;
4.         leren spreken in volledige zinnen.

 Ad. 1: Aanschouwingen - voorstellingen - begrippen - denken.

Van cruciale betekenis voor het denken is het begrip "voorstelling". Een voorstelling, een mentaal beeld, komt tot stand na een aanschouwing. Het is het beeld dat ik heb van het huis, nadat ik ernaar gekeken heb, van het konijn nadat ik het geaaid heb. Heldere en juiste voorstellingen zijn belangrijk, want ze vormen, in de opvatting van Brugsma, de grondstoffen van de geest en bepalen de kwaliteit ervan. Met een negentiende-eeuwse metafoor: zoals het lichaam is opgebouwd uit vezels, zo is de geest opgebouwd uit voorstellingen. Uit de voorstellingen vormen zich begrippen. Brugsma lichtte dat als volgt toe. "...... gesteld nu, dat ik meer aanschouwingen van onderscheidene gelijksoortige dingen verkregen heb, zou ik dan ook niet eene meer algemeene voorstelling van al die gelijksoortige dingen kunnen verkrijgen? Zekerlijk. Denkt maar eens na; wat stelt gij u voor, wanneer gij het woord boom leest of hoort uitspreken? Denkt gij dan bepaaldelijk aan dien lindeboom, welke in uw tuin gevonden wordt? Neen, want gij hebt meer bomen gezien, - uwe appelboomen en die van uwen buurman, appelboomen en lindeboomen, eikeboomen en denneboomen ...... Zulk eene meer algemeene voorstelling, die geen plaats kan hebben zonder voorafgaande aanschouwingen van bijzondere voorwerpen, noemt men begrip ......" (Brugsma 1863, blz. 4). Met begrippen kun je, al denkend, oordelen vormen. Wanneer het kind begrip heeft van een zoogdier en weet wat een koe is, dan kan het beide combineren en zeggen dat een koe een zoogdier is. De activiteit om tot dat oordeel te komen heet denken.

 Ad. 2: Bijbrengen van heldere begrippen.

Met de eerste plaat wil Brugsma de begrippen staan, liggen, zitten en knielen bijbrengen. Het komt ons misschien een beetje vreemd voor dat het kind op vijf- of zesjarige leeftijd deze niet kent. Versluys, een verdienstelijk onderwijsman uit het einde van de negentiende eeuw, verwoordde de noodzaak ervan. Hij zei: "De kinderen van meer ontwikkelden ontvangen gewoonlijk reeds in het huisgezin eenige leiding bij het vormen van voorstellingen. Hun belangstelling wordt niet onderdrukt, maar veeleer gevoed en ook hun woordenschat wordt vermeerderd. Letten we echter op de kinderen, die beginnen met een armenschool of een gewone dorpsschool te bezoeken, dan is de toestand voor een groot deel geheel anders. De meesten hebben niet geleerd goed te kijken of goed te spreken. Hun voorstellingen zijn dus onvolledig, verward en gering in aantal. Hun woordenschat is zeer beperkt en hun belangstelling in wat er om hen heen gebeurt, is verstompt. Een deel der woorden, die ze bezigen, is tegenover de daaraan verbonden begrippen onjuist. Men meene vooral niet dat een kind met weinig en onduidelijke voorstellingen, geen begrippen vormt. Het vormt er wel, maar ze berusten soms op bijzaken" (Versluys 1880, blz. 12).

 Ad. 3: Leren waarnemen.

De bedoeling van het aanschouwingsonderwijs was bij het kind heldere voorstellingen aan te brengen van dingen en begrippen waar het kind mee te maken had. Dit moest op aanschouwelijke wijze gebeuren, dat wil zeggen door zien, horen ruiken, tasten of voelen. Als het een voorwerp betrof moest men het eerst helemaal laten benoemen, dan de delen, het getal der delen, de vorm, de grootte en de kleur van het geheel en van de delen en ook de richting van de delen, bijvoorbeeld wat boven is of onder, rechts of links enz. Dit geschiedde door aanschouwingsoefeningen. (zie Collectie)

Ad. 4: Leren spreken in volledige zinnen

Het kind moet nog leren in goede zinnen uit te drukken wat het denkt. Daarom zijn er spreekoefeningen opgenomen, als in een fragment uit een voorbeeldles bij de tweede plaat: "Onderwijzer: Gij ziet dus, dat het paard een zeer nuttig dier is. Zegt mij nu eens op maat na, wat nut wij al van het paard hebben. (De Meester spreekt voor, de kinderen spreken na.)

Het paard dient, om er op te rijden. Het paard trekt de koets. Het paard trekt den vrachtwagen. Het paard trekt de slede. Het paard trekt de trekschuit.Het paard loopt in den boekweitmolen. Enz... ...." (Brugsma 1863, blz. 11)

Tenslotte

De latere reformpedagogiek van omstreeks 1900 had felle kritiek op zulk aanschouwingsonderwijs. Deze voerde aan dat het onderwijs zo veel te `vermethodiekt' was geworden. Overbekende zaken werden van alle kanten tot vervelens toe bekeken en toegelicht. Alles moest in dienst staan van het ene doel: aanbrengen van heldere voorstellingen. De reformpedagogiek stelde tegenover het primaat van de leerstof, de methode en de onderwijzer, dat van de leerling. Inbreng van kinderen en hun ervaringen in het dagelijks leven moesten volgens reformpedagogen het uitgangspunt voor het onderwijs vormen.

 Literatuur

B.Brugsma. Korte aanwijzing nopens het gebruik van twintig platen, voor het aanschouwelijk onderwijs. Groningen: R.J. Schierbeek, 1839.

B.Brugsma. Kurze Anweisung fiber den Gebrauch der methodischen Bildertafeln fur den Anschauungsunterricht in Elementar- und Kleinkinderschulen und zum Gebrauch beim Taubstummen-Unterrichte von Reimer und Wilke. Berlin: Nicolaischen Buchhandlung, 1840.

B.Brugsma. Korte aanwijzing nopens het gebruik van veertigplaten voor het aanschouwingsonderwijs in de lagere en kleine kinderscholen. Groningen: R.J. Schierbeek, 1863. 5e druk.

B.Brugsma. Veertigplaten voor het aanschouwingsonderwijs in de lagere en kleine kinderscholen. Groningen: R.J. Schierbeek, 1863.

B.Brugsma. Redevoering ter herinnering van J. H. Pestalozzi 's verdiensten, uitgesproken bij de viering van 's mans honderdsten verjaardag, in de Groninger afdeeling van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. S.1., 1845. J.Versluys. Het aanschouwingsonderwys in de lagere school en de bewaarschool. Groningen: W.Versluys, 1880.

Zakelijke info