Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

 210103 De Humanitaire school. Leren door te doen door Frits Huiskamp

Jacobus van Rees en Cor Bruijn als wegbereiders van het nieuwe pedagogische denken, dat met name in het jenaplanonderwijs gestalte kreeg. Zie ook artikel in Larense Courant april 2003

In het begin van de 20' eeuw was de Humanitaire school in Laren een middelpunt van idealisten die vanuit sociale bewogenheid nieuwe ideeën in de praktijk probeerden te brengen. Jacob van Rees richtte de Humanitaire school op in 1903, omdat hij ervan overtuigd was dat onderwijs de sleutel vormt voor verbeteringen. Het was niet gemakkelijk om de hoofdgedachte "leren door doen" consequent door te voeren in de school. Maar van Rees stond er niet alleen voor, hij trok veel begaafde jonge mensen aan. Cor Bruijn was een van hen, hij speelde als hoofd van de school van 1906 tot 1916 een belangrijke rol in ontwikkelingen die de basis legden voor nieuwe pedagogische inzichten. Het is tot nu toe onderbelicht gebleven dat Cor Bruijn en van Rees veel contacten hadden met Peter Petersen in Jena en zijn ideeën in Nederland meer bekendheid gaven. Het is ook opmerkelijk dat deze Humanitaire school in 1931 omgezet is in een Montessorischool. 

Prof. Jacobus van Rees (1854-1926) Het verhaal begint in 1899, toen Jacobus van Rees te Blaricum in een gebouw aan de Torenlaan een gemeenschapshuis stichtte voor zijn Kolonie van de Internationale Broederschap. In dit huis woonde een kleine leefgemeenschap die de tuinbouw beoefende en naast een eigen drukkerij ook over een bakkerij beschikte. Al spoedig bleek het koloniehuis te klein en werden er in de buurt kleine houten koloniehuisjes gebouwd. Van Rees woonde zelf in een eigen villa in het aangrenzende dorp Laren. Er was contact met een andere idealist, Frederik van Eeden, die in zijn kolonie Walden denkbeelden van graaf Leo Tolstoj probeerde te realiseren. Van Rees was een gelovig Christen en minder zakelijk ingesteld. Hij kon zich slecht vinden in de meer commerciële opzet van Walden.

Beide groepen waren in het Gooi beland omdat de schrale grond daar goedkoop was. Er was een prima verbinding met Amsterdam gekomen door de komst van de stoomtram in 1892, ook wel "de Gooise moordenaar" genoemd. Daarenboven vestigden zich tal van kunstenaars in beide dorpen, die temidden van wevers, arbeiders (en minder arme) boeren en hun schaapskudden, een aantrekkelijke hoeveelheid romantische ervaringen n schilderijen, geschriften en beeldhouwwerken omzetten. De Larense School werd een begrip met o.a. de schilders Anton Mauve en Albert Neuhuys en de dichter A. Roland Holst.

Van Rees was binnen de idealistische kringen een zeer belangrijk man. In Laren was hij een markante figuur die opviel omdat hij buitenshuis altijd zonder hoed liep, zich verplaatste op sandalen en gehuld was in een donkere cape. Zijn ouders hadden een brede sociale instelling en na zijn studie in de weefselleer werd hij in 1886 benoemd tot lector aan de Amsterdamse Universiteit, waar hij het tot hoogleraar bracht. Hij werd uit volle overtuiging drankbestrijder en richtte in 1897 de Algemeene Nederlandsche Geheelonthoudersbond (ANGOB) op. Nadat hij naar Hilversum verhuisd was, groeide zijn belangstelling voor het volksontwikkelingswerk, omdat hij begreep dat armoede en ongeschooldheid de basis vormden voor allerlei misstanden. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij op een door hem gekochte boerderij vele cursussen organiseerde, muziek- en toneeluitvoeringen verzorgde en een uitleenbibliotheek tot stand bracht. Onder invloed van Tolstoj werd hij Christen-anarchist en antimilitarist. Daarom werd hij verschillende keren in hechtenis genomen. De zo geheten Vredesbeweging, die nog steeds actief is, kent in hem een van de oprichters. Hij raakte betrokken bij de Rein Leven Beweging (RLB) en werd vegetariër, niet roker en voorstander van de moderne reformkleding, die het lichaam meer bewegingsvrijheid gaf. Hij was voorstander van het vrije huwelijk, wat natuurlijk niet zomaar vrije liefde betekende, maar meer ruimte gaf aan beide echtelieden om zich vrijelijk te ontwikkelen met gelijke rechten en plichten. De RLB was echter ook tegen voorbehoedsmiddelen, masturbatie, prostitutie en homoseksualiteit.

Van Rees' levensinstelling leidde maar tot één conclusie: onderwijs was de sleutel tot de verbetering van de (in dit geval Gooise) bevolking. Hij had onder meer de denkbeelden van Georg Kerschensteiner bestudeerd, die met zijn belangstelling voor handenarbeid en de ontwikkeling van creatieve uitingen, een geheel andere invulling gaf aan de school. Voor Van Rees was het duidelijk: kinderen moesten zich, naast de gewone leervakken, bekwamen in tekenen, handenarbeid, tuinieren, natuurverkenning- en beleving, sport en spel en zelfs koken en dansen.

De denkbeelden van de Rein Leven beweging zouden centraal staan. Het ging om de individuele ontplooiing van het kind. Er moest een soort leerplan worden uitgewerkt. De professor deed dat samen met een gediplomeerd onderwijzeres, die in een der koloniehuisjes woonde: Marie Calisch. In 1903 volgde echter tegenslag op tegenslag. De onrust in ons land, mede gewekt door de grote spoorwegstaking en het opkomend socialisme werd de gewone dorpsbewoner te veel, vooral toen enkele kolonisten het rijden van de stoomtram probeerden te beletten. Men richtte zijn onvrede op de `vreemde' kolonisten en gooiden de ruiten in van de drukkerij en stichtte er brand. Angstig vluchtten de koloniebewoners naar elders. Toch zetten Van Rees en Calisch door, misschien gesterkt in hun overtuiging dat beter onderwijs zulke wantoestanden kon voorkomen. Men besloot de te stichten school open te stellen voor kinderen van de plaatselijke bevolking. In september 1903 startte de onderneming met zeven leerlingetjes in twee kamers.

 Onderwijsvernieuwers

Men leefde naar het humanitaire idee: het "grote zedelijke beginsel van liefde voor en eenheid van al het levende". De school was er niet alleen voor de training van de vermogens, maar trad ook als opvoeder op. Zelfwerkzaamheid, door de Zweedse Ellen Key in haar De eeuw van het kind (1903) ook benadrukt, kwam centraal te staan. In een `Manifest' zette Marie Calisch de uitgangspunten van het ' onderwijsprogramma uiteen. Er zouden minder uren besteed worden aan hersenarbeid ten gunste van handenarbeid, sport en spel. Vanzelfsprekend stond het humanitaire idee centraal. Dit betekende concreet dat behalve de wettelijk verplichte vakken er van af de vierde klas Frans, Duits en Engels gegeven werd volgens de directe methode en dat muziek, tekenen en gezondheidsleer een vaste plaats op de lesrooster kregen. Zelfwerkzaamheid werd bevorderd en wandelingen in de vrije natuur vormden aanleiding tot verwerking in klei, tekening of opstel. De lokalen waren fris en schoon, de kinderen studeerden aan tafeltjes en op de vensterban ken bloeiden en groeiden planten en bloemen. De muren waren versierd met zelf vervaardigde tekeningen en werkstukken. Men bracht in de hogere klassen bezoeken aan winkels en bedrijven om `het volle leven', zoals Ligthart dat noemde, aan den lijve te ervaren. De leerlingen kregen geen cijfers of punten, men keerde zich tegen het examenstelsel. De onderwijer(es) bleef gedurende de gehele kinderloopbaan bij zijn of haar klas.

Toen Bruijn in 1908 zijn hoogste klas afleverde aan bedrijfsleven of vervolgonderwijs, begon hij de volgende cursus met de eerste groep. Zijn onderwijsdenkbeelden stelde hij te boek in Het spel der kinderen dat in 1910 te Amsterdam bij de geheelonthoudersvereniging `Voorwaarts' verscheen.

Er werd een Commissie van Advies gevormd, waarvan o.a. Jan Ligthart lid was. Hij was de man, die Cor Bruijn naar `De Hum' zou brengen. Ligthart, Bruijn en Dirk Daalder (die later ook aan de humanitaire school verbonden was en hoofdredacteur zou worden van het bekende tijdschrift Het Kind) kenden elkaar van de Haarlemse kweekschool. Zij hadden daar de invloed ondergaan van de directeur P.H. van der Ley.

De als éénmansschool begonnen onderneming groeide hard en het was al spoedig nodig het klasje te splitsen. Voor de nieuw ontworpen Frobelafdeling werd Mina Telders aangesteld en als tekenleraar kwam de Blaricumse architect Theo Rueter het groepje versterken. De ouders die voor de school kozen kwamen uit allerlei inkomensklassen; schoolgeld werd immers "proportioneel" geheven, naar draagkracht dus. Dat betekende tot maximaal f 50,- per kind voor de Fróbelgroep en f 100,- voor de lagere schoolafdeling. Het sprak vanzelf dat geïnteresseerde gezinnen vooral affiniteit vertoonden met de als sociaal en kunstgevoelig beoordeelde uitgangspunten. De beoogde doelgroep van oorspronkelijke Gooise inwoners liet het afweten. Verdere inkomsten bestonden uit een schenking van f 3000,- door een onbekende dame en uit de gratis huisvesting in de villa van Van Rees. Deze verhuisde naar een andere woning toen er inmiddels 4 lokalen nodig waren. Het personeel ontving geen salaris, men vond zijn onderkomen in de villa, waardoor voedsel en huisvesting min of meer geregeld waren. Het bestuur onder voorzitterschap van Van Rees sprong bij als er te grote geldnood ontstond. De Staat financierde een school immers pas als er meer dan 72 leerlingen waren aangemeld.

 Cor Bruijn (1883-1978)

Cornelis Pieter Bruijn werd op 17 mei 1883 te Wormerveer geboren als eerste van de tien kinderen van een kruidenier, die later een fietsenwinkel opende. Deze was niet erg zakelijk ingesteld, maar had grote belangstelling voor literatuur en toneel. Cor bleek een begaafde leerling te zijn en mocht naar de normaalschool. Vervolgens studeerde hij op de bekende rijkskweekschool te Haarlem en in 1903 behaalde hij zijn diploma als onderwijzer. In deze jaren had hij kennis gemaakt met de opkomst van een aantal idealistische bewegingen, zoals de ANGOB van professor van Rees en de RLB. In 1903 volgde Cor een aanvullende gymnastiekopleiding en ontmoette in zijn nieuwe kosthuis zijn aanstaande vrouw Maartje de Vries, een begaafd meisje van nog geen 15 jaar en afkomstig uit een gezin dat grote bewondering had voor de denkbeelden van dominee F. Domela Nieuwenhuis. Ze was zeer muzikaal en speelde prachtig viool. Jaren van afwisselende posten als tijdelijk onderwijzer volgden, eerst in Wormerveer en vervolgens in Haarlem, Opperdoes en uiteindelijk Sloten, waar hij een vaste aanstelling verwierf. Het beviel hem daar niet goed en toen twee vrienden hem voorstelden naar Blaricum te vertrekken om daar een vrij kunstenaarsleven te gaan leiden, stemde hij in en nam ontslag. Een van hen was Jan Terwey, die bevriend was geraakt met de dochter van Van Rees en overtuigd christendienstweigeraar was en daarvoor zelfs in de gevangenis belandde. Levenslang zou hij met Cor bevriend blijven.

De vrienden gingen samenwonen in huize "Vox Humanitairs", waar zij op een dag in 1905 bezoek kregen van de familie Ligthart. Ongetwijfeld heeft Ligthart Van Rees nog eens extra op de idealistische Cor Bruijn gewezen, te meer daar het bestuur een opvolger voor Marie Calisch zocht. Aanvankelijk wilde Cor zou zich als schrijver manifesteren en een andere lotgenoot zou er voor zorgen inkomsten als tekenaar te verwerven. Maanden van ontbering volgden. Men besloot uiteindelijk de "commune" op te heffen en ieder zijn eigen weg te gaan. Cor Bruijn raakte in gesprek met Van Rees die hem een baan aanbood, mits hij zijn hoofdakte zou halen. Op 1 september. 1906 maakte hij zijn entree als hoofd van de Humanitaire school. Zijn titel kreeg hij uit tactische overwegingen, volgens de filosofie bleef hij "primus inter pares". Als de school zou blijven groeien, kwam de rijkssubsidie in het verschiet, met alle stringente bepalingen van dien. In afwachting van de toekenning van de rijkssubsidie voor een hoofdensalariëring van f 800,- op jaarbasis die in de gemeenschappelijke pot gedaan zou worden, kreeg Cor vrije kost- en inwoning, zoals voor zijn vrouwelijke collega's ook gold. Vanzelfsprekend mocht Cor's nachts niet net als de onderwijzeressen in de school overnachten, maar kreeg een onderkomen in de studiehut van de professor op het terrein van diens nieuwe huis te Blaricum. In september 1907 trouwden Cor en Maartje, ze gingen wonen in een van de huisjes die in de volksmond " de vogelenkooitjes" werden genoemd. Maartje had inmiddels haar vioolstudie aan de Amsterdamse muziekschool van het echtpaar Sluys afgemaakt en met goed gevolg examen gedaan in Den Haag bij de Nederlandsche Vereeniging ter Bevordering van Toonkunst, zodat ze muzieklessen aan de school kon verzorgen. Cor had een tuinbouwcursus en een cursus "slójd" (handvaardigheid) achter de rug. De verdere ontwikkeling van de school kreeg nu de volle aandacht. Het leerlingenaantal groeide in 1910 tot 64. Samen met twee vroegere medeleerlingen van de Haarlemkweekschool, Johan Toot en Dirk alder, wisten Cor en twee onderwijzeressen de school te laten bloeien. Per klas mochten niet meer dan 12 kinderen les krijgen, anders zou de individuele aandacht gevaar lopen. De bekostiging was gebaseerd op veel grotere klassen. De consequentie was natuurlijk dat de rijkssubsidie, toen die eindelijk loskwam, bij lange na niet voldoende was voor een behoorlijke salariëring en huisvesting. Dit deed een groot beroep op het idealisme van de leraren, maar ook op de bereidheid van ouders en andere geïnteresseerden om ruim in de beurs te tasten. Veel materiaal werd zelf gemaakt. Een opvoering van "Sneeuwwitje ", in de bewerking van Cor Bruijn, vergde niet alleen het vervaardigen van de kostuums en de decors, maar ook het veranderen van het sprookje in een humanitair toneelstuk. Gruwelijke gebeurtenissen zoals moord en doodslag werden omgezet in humanitaire daden. De boze stiefmoeder liet zich bekeren en het prinsesje zelf werd niet wakker gekust door een lieve prins, maar door haar bloedeigen broertje. Ondanks deze aantasting van de oertekst werd "Sneeuwwitje" tot in de jaren dertig graag op diverse scholen en verenigingen gespeeld.

Heel bijzonder was een schoolreisje dat Cor in 1908 organiseerde met zijn hoogste klas (8 kinderen) naar Sneek. De hele tocht moest lopend en per stoomtram, rijtuig en boot worden afgelegd en geslapen werd er bij familie en vrienden in Wormerveer, Nieuwe Niedorp en Sneek. De ervaringen werden door de kinderen in werkstukken vastgelegd. Ook Bruijn schreef zelf een uitgebreid verhaal De voetreis naar Sneek, dat hij graag zou willen uitgeven. Ondanks de positieve reacties bleek er geen uitgever voor te vinden, maar de kinderboekenschrijver was geboren. (Een kopie is o.m. aanwezig in het archief van het Letterkundig Museum te den Haag)

 Peter Petersen en de Jenaplanstichting

Helaas echter werd het chronisch geldgebrek enkele leraren te veel. In 1913 nam Daalder ontslag en vertrok naar Indië. Het is niet te verwonderen dat zelfs Cor Bruijn, zijn vrouw en hun vier dochtertjes de school, gelukkig in goede harmonie, in 1916 verlieten. Hij was benoemd als hoofd van de Hilversumse Schoolvereniging. Omstreeks 1920 brachten Bruijn en van Rees een bezoek aan de Hamburgse Gemeinschaftsschule, "Die Lichtwarkschule" van Peter Petersen, waar ze tot de overtuiging kwamen dat dezelfde denkbeelden al in 1910 in de "Hum" gerealiseerd waren. Een en ander leidde tot een persoonlijke kennismaking en Petersen logeerde bij de Bruijns in 1927, toen hij de kerstlezing verzorgde voor de Bond van Neutraal Bijzondere Scholen. Bruijn bezocht Petersen in Jena (waar deze als hoogleraar pedagogiek aangesteld was), en zou zijn verdere leven met deze grote onderwijsvernieuwer in contact blijven. In de jaren `50 zocht mevr. S. Freudenthal-Lutter contact met Cor Bruijn, over wiens werk ze vernomen had naar aanleiding van een congressistenlijst van een conferentie te Locarno. Ze richtte de Jenaplanstichting op nadat ze kennis had gemaakt met de weduwe van Petersen. Als eerste publiceerde zij een gedegen studie over de Humanitaire School en over Cor Bruijns bete`' kenis ter ere van diens 801 verjaardag zie: Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs, mei 1963. Het is vrijwel ondenkbaar dat de jenaplanscholen in Nederland ooit van de grond waren gekomen zonder de pioniersarbeid van Cor Bruijn.

Hij zou naam maken als schrijver van kinderboeken, zoals de Keteltje-serie, als hoofdredacteur van het Boek voor de Jeugd en als auteur van de vermaarde roman Sil de Strandjutter, waarin de schrijver tal van zijn ervaringen en pedagogische opvattingen vastlegde.

Onder leiding van Albert Elbrink bleef de Humanitaire school groeien Enkele jaren na het overlijden van Professor van Rees in 1928 werd de school in 1931 omgezet in de Larense Montessorischool, die nog altijd op dezelfde plek gevestigd is.

De ideeën van Van Rees en Cor Bruijn zijn echter verder ontwikkeld door vele onderwijsvernieuwers in Nederland zoals Jan Ligthart en mevrouw S. Freudenthal-Lutter.

 Literatuur: Margreet Bruijn De man achter Sil -'s Gravenhage, 1984

Archiefstukken van Cor Bruijn;Archief en Documentatiecentrum Nederlandse Psychologie (ADNP) te Groningen.

 


 

Zakelijke info