Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

200403. Bernardus Franciscus Remery, Schoolmeester in Westdorpe. Deel 3 door Marry Remery

Westdorpe telde in 1896 nog steeds één lagere school, namelijk de openbare school waar B.F. Remery vanaf 1851 hoofd van de school was. Remery heeft drie vrij ingrijpende onderwijswetten op zijn school moeten doorvoeren, namelijk die van 1857, 1878 en 1889 (zie vorige artikelen). In dit artikel gaan we na hoe die school er na die wettelijke ontwikkeling uitzag: schooltijden, schoolverzuim, leermiddelen en kwaliteit van onderwijzers. In Zeeuws Vlaanderen verliep die ontwikkeling betrekkelijk traag zoals blijkt uit de rapporten van de provinciale schoolopziener. Wat daarnaast opvalt is hoe B.F. Remery door nauwgezetheid en liefde voor zijn vak, de kinderen van zijn school ook als opvoeder benaderde.

 Schooltijden

Uit het leerplan van 1896 en de regeling der schooltijden kunnen we opmaken dat de kinderen in Westdorpe van maandag t/m zaterdag naar school gingen. Elke ochtend was er school van half negen tot elf uur, en van maandag t/m vrijdag ook's middags van half twee tot half vier. De kinderen kregen gemiddeld 25 uur per week les. Dat is nu nog steeds zo voor de hogere groepen van het basisonderwijs. Vroeger was het echter in de winter een uur minder, 's morgens begon de school vanaf oktober om negen uur en ging om drie uur uit. Vóór schooltijd werd dagelijks een uur godsdienstles gegeven, zoals was afgesproken met de pastoor. Nagenoeg alle kinderen volgden deze lessen, want bijna alle inwoners in Westdorpe waren katholiek. Na schooltijd kregen de meisjes een uur nuttige handwerken.

De vakanties waren deels tijdens de algemeen erkende christelijke feestdagen: de paasweek en de dagen rondom kerst. Ook in de kermisweek hadden kinderen vakantie. De twee weken zomervakantie liet men, in overleg met de burgemeester, afhangen van de stand van de oogst. Daarnaast kregen de kinderen minstens drie zaterdagen in december of januari vrij om de schoollokalen grondig schoon te maken. Bernardus schakelde hiervoor regelmatig zijn vrouw en dochters in, soms kregen zij daarvoor een kleine vergoeding uit de gemeentekas.

De kinderen werden op grond van hun vorderingen in klassen ingedeeld. Eenmaal per jaar konden zij bevorderd worden, meestal aan het einde van de paasweek. Het nieuwe schooljaar begon dus in maart of april. Vanaf 1896 was sprake van zes leerjaren. Leerjaar vijf en zes waren in één klas samengevoegd en telden samen ruim 50 leerlingen. Het totaal aantal leerlingen in de school te Westdorpe was 222. Relatief weinig kinderen belandden dus in de hoogste twee klassen. Dat was in die tijd heel gewoon omdat de oudere kinderen al vroeg mee moesten helpen op het land of in het huishouden en dan niet meer naar school mochten van hun ouders.

 Inhoud van het onderwijs

In de eerste of laagste klas van Westdorpe zaten kinderen van zes en zeven jaar. Bijna de helft van de beschikbare leertijd werd gebruikt voor het aanleren van het aanvankelijk technisch lezen. Vanaf 1876 was in Westdorpe de leesmethode van Bouman in gebruik, die in 1866 voor het eerst verscheen en in 1881 herzien is. In het leerplan van 1896 werd de leesmethode van Schoonbrood vermeld, maar deze werd pas na het vertrek van Bernardus Franciscus ingevoerd. De nieuwe letters en ieder gelezen woordje moesten de kinderen op de lei zetten. Eenvoudige letterverbindingen werden afgewisseld met aanschouwingsoefeningen, vertellen en versjes opzeggen. De andere helft van de tijd werd in het eerste leerjaar besteed aan schrijven, rekenen, taal en zingen.

In de hogere leerjaren nam het leesonderwijs minder tijd in beslag. Voor voortgezet technisch en begrijpend lezen gebruikten de leraren leesboeken van Versluys en Rood Wit en Blauw van Bosman die ook al het vorige artikel zijn genoemd en vanaf 1868 tot het begin van de 20' eeuw dienst deden.

In de hogere klassen lag meer nadruk op het taal- en rekenonderwijs. In de zesde klas was bijvoorbeeld voor elk van deze twee vakken zes uur per week gereserveerd. Bij het taalonderwijs werd aandacht gegeven aan taalkundig en redekundig ontleden, het maken van opstellen en brieven en liet gebruik van spreekwoorden en uitdrukkingen. De tweede druk van De Moedertaal van de Raaf en Zijlstra uit 1895 vormde hierbij de leidraad (eerste druk 1880). Rekenen werd gegeven met de Nieuwe Rekencusus van Van Pelt, die in 1892 verschenen was. De inhoud was vrij pittig. In de vijfde klas werd bijvoorbeeld gerekend met grote hele getallen, verhoudingen, alle bewerkingen met gewone en tiendelige breuken, deelbaarheid met de grootste gemene deler en het kleinste gemene veelvoud, ruimte-en vlaktematen en rente in procenten uitgedrukt. Voor het schrijfonderwijs werd de schrijfcursus van 't Hoff gebruikt. Aardrijkskunde begon in de derde klas met de provincie Zeeland; in de vierde klas werd een overzicht van Nederland behandeld, in de vijfde klas de omringende landen en in de zesde klas Europa en de overige werelddelen, in het bijzonder Nederlands-Indië met herhaling van het vroeger geleerde. Zowel de aardrijkskunde- als geschiedenisboeken waren geschreven door J.J. ten Have uit Den Haag. Deze schoolboekjes waren zeer populair en beleefden vele herdrukken. Kennis der Natuur ging in de vijfde klasse over de beschouwing van bekende planten, afgewisseld met de meest bekende insecten en viervoetige dieren. Naast de observaties in de omgeving werd gebruik gemaakt van het boekje van IJkema dat getiteld was De Natuurkunde en de volksschool. In elke klas werden, volgens het leerplan, minstens een half uur per week liedjes op het gehoor geongen, in de hoogste klassen kwamen zelfs notenschrift en maatverdeling ter sprake. In Westdorpe werden de boekjes van Worp, Geerlings en Hol gebruikt. Al met al krijgen we de indruk van een degelijk onderwijsprogramma.

 Kwaliteit van het onderwijs

Met de invoering van een zesklassige school omstreeks 1896 liep Westdorpe in de pas met vele andere scholen die anticipeerden op de toen in de politiek heftig bediscussieerde leerplicht voor kinderen van zes tot twaalf jaar. De leerplichtwet werd uiteindelijk in 1900 aangenomen en in 1901 ingevoerd. Voor die tijd bestond de school uit vier klassen. Het jaarverslag van de gemeentelijke schoolcommissie over 1891 vermeldde dat er in Westdorpe drie kwekelingen waren, die sinds 1885 als gevolg van de onderwijswet van 1878 niet meer zelfstandig voor een klas mochten staan. De school verkeerde in die periode in tamelijk gunstige omstandigheden wat betreft het personeel. De onderwijzers hadden echter wel vrij grote klassen: in januari 1891 telde de eersteklas 57, de vierde klas 78 en de tweede en derde klas elk 63 kinderen. Januari was evenals de maanden november en december echter wel een maand met de hoogste aantallen leerlingen op de schoollijsten. In die maanden kwamen de meeste kinderen naar school, omdat ze dan niet op het land mee hoefden te werken. In de hogere klassen waren dikwijls veel verschillen in ontwikkeling, waardoor het onderwijswerk volgens Bernardus niet makkelijk was voor die onderwijzers. Hij hield ook de vorderingen in de gaten en merkte op dat de leerlingen in de eerste klas door den ijver van den jeugdigen onderwijzer meer resultaat behaalden dan in voorgaande jaren het geval was.

De mening van de schoolopziener over de kwaliteit van het onderwijs aan het eind van de 19' eeuw in het oostelijk deel van ZeeuwsVlaanderen was positief, maar ook kritisch. "De ijver en toewijding van het onderwijzend personeel laat weinig te wenschen over. Een groot aantal onderwijzers en onderwijzeressen komt een woord van waardering en lof toe, niet slechts om hunne bekwaamheid en geschiktheid, maar ook om de ernst en nauwgezetheid, waarmede zij hunne veelzins moeilijke taak vervullen..... Als redenen tot die achterlijkheid van het onderwijs in dit district bijdragen, kan ik voor Zeeuwsch Vlaanderen noemen het ondanks de wet op de leerplicht nog steeds talrijke schoolverzuim, alsmede de omstandigheid, dat vele onderwijzers, in de streek zelve geboren en opgeleid, daar ook later plaatsing vonden, zonder eens in de wereld - en hier wensch ik daaronder ook te verstaan de onderwijzerswereld buiten Zeeuwsch Vlaanderen - te hebben rondgezien. Voor het geheele district een blijven hangen aan de eenmaal opgevatte denkbeelden, dat tot eene soort van stagnatie leidt, zonder kennis te nemen van wat elders in binnen- en buitenland op onderwijsgebied voorvalt en zich af te vragen wat daarvan in eigen omgeving tot voordeel voor school en onderwijs zou kunnen worden overgenomen".

Ik denk dat beide aspecten van toepassing zijn op Bernardus Franciscus in Westdorpe: de school had te kampen met veel schoolverzuim vooral in tijden dat de oogst werd binnengehaald (september-oktober), de onderwijzers kwamen uit de streek zelf en waren vrij conservatief in hun manier van lesgeven.

Materiële zaken

De instructie voor de hoofdonderwijzer in Westdorpe van 1861 en 1880 gaf nadrukkelijk aan dat de hoofdonderwijzer op de school geen andere leerboeken mocht gebruiken dan die welke door de plaatselijke schoolcommissie waren goedgekeurd. De onderwijzers zorgden `zoo veel mogelijk voor het zindelijk houden der schoolboeken en schoolbehoeften' en moesten de volgeschreven schrijfboeken bij het gemeentebestuur ter controle inleveren. Het hoofd moest aan de plaatselijke schoolcommissie in de maanden januari, april, juli en oktober een staat overleggen van het aantal kinderen, dat op de 15e van die maanden op de school aanwezig was

en de mutaties die hadden plaats gehad. Daarnaast moest hij de kinderen opgeven die de school verzuimden en een opgave doen van de voor de volgende maanden benodigde schoolbehoeften.

Bernardus Franciscus heeft deze plichten met zeer veel nauwgezetheid uitgevoerd. In zijn aantekeningen en brievenboeken zijn talloze voorbeelden hiervan terug te vinden. Het ging vaak om kleine zaken, zoals de zorg voor kachels, het herstellen van gebroken ruiten, lekkages, schoonmaakmiddelen en schoolbehoeften. Allemaal zaken die echter wel van belang waren voor een goede gang van zaken in de school. Een voorbeeld: "Gisteren bij een hevigen regen vloeide het hemelwater langs den schoolmuur op het plafond en in den achterbouw aan de school. Het schijnt dat de goot aldaar niet bestand is tegen den loop van het water en zij dan uit elkaar gaat. Misschien is dit wel te verhelpen. Ook de goot aan de privaten ligt nog insolvent. Van de poort aan het schoolhuis zijn de hangsels los en het hout wordt slecht......". Na vele beleefde verzoeken aan de Burgemeester werden een aantal zaken gerepareerd, maar er werd veel doorzettingsvermogen en geduld gevraagd van het dorpsschoolhoofd. De gemeente was niet erg scheutig en sommige leveranciers werkten traag. De bestellingen voor de schoolbehoeften kwamen niet altijd even vlot door, zo had hij regelmatig een tekort aan leien, papier en inkt, hetgeen Bernardus Franciscus betreurde. Door het niet kunnen verstrekken van nieuwe leien en griffels aan kinderen, moesten dezen vaak op gebroken leien werken.

 Opvoedende taken

Bernardus Franciscus had veel aandacht voor de behoeften van de kleine kinderen en observeerde hen nauwkeurig: "Gisteren morgen heb ik de nieuwe leerlingen in de school ontvangen en den gewonen toestand, enkelen met een vrolijk gelaat, doch de meesten een weinig teruggetrokken met de blik op onderwijzers en leerlingen als willen ze daaruit zien hoe hun komst op deze plaats door hen wordt opgenomen. Een vriendelijk woord en vrolijken blik van onderwijzers en medeleerlingen maakt hunne tong een weinig los en beginnen zij op de kinderlijke vragen te antwoorden."

Maar niet alle leerlingen waren braaf en oppassend, in sommige gevallen waren straffen en maatregelen nodig. In de instructie voor (hoofd) onderwijzers te Westdorpe waren duidelijke pedagogische standpunten en maatregelen opgenomen. De hoofdonderwijzer moest ervoor zorgen dat de onderwijzers en kwekelingen hun plicht deden en de kinderen goed behandelden. Lichamelijke straffen waren verboden en alle onbetamelijke middelen tot handhaving van orde en tucht moesten vermeden worden. De hoofdonderwijzer moest bij het inen uitgaan van de school bij de deur staan en zorgen voor orde. De invloed van een hoofdonderwijzer was in een klein dorp vrij groot. Zelfs officieel werd hem door de gemeenteraad gevraagd om tot berisping van de jeugd over te gaan naar aanleiding van klachten over onfatsoenlijke en brutale handelingen. De schoolcommissie schreef bijvoorbeeld naar aanleiding van een incident waarbij jongens een langstrekkende koopman hadden geplaagd en uitgescholden "...een vermaning toch van u doet meer dan verscheidene uit het ouderlijk huis. Wij vertrouwen dat gij aan ons verlangen zult willen voldoen en medewerken om de goede opvoeding der jeugd te helpen bevorderen." Deze oproep was niet tevergeefs en meerdere malen schreef Bernardus Franciscus briefjes aan ouders waarin hij zijn zorg uitsprak en hen om medewerking vroeg. Bijvoorbeeld: "Mijnheer E. Dhaeme. Uw zoontje Alphons gedraagt zich thans niet best op de school. Hij is ongehoorzaam, durft soms vloeken in het spel of anders, wil van anderen spullen pakken, wat alles verkeerde neigingen zijn. Gelief uw vaderlijk gezag te doen gelden en met mij mede te werken om die verkeerde neigingen te helpen uitroeien of verbeteren. Want ik zend hem niet graag huiswaarts omdat hij in de school nogal oplet en gauw leert." Een uitgebreide bloemlezing uit zijn brievenboek is te vinden op www.xs4all.nl/-remery/http://www.xs4all.nl/~remery/ schoolmeesters.

 Jubileum

Op 1 oktober 1891 vierde Bernardus Franciscus Remerg zijn veertigjarigjubileum als hoofdonderwijzer. Tijdens die gelegenheid is het bijgevoegde lied gezongen en zijn door de fotograaf A. van Overbeeke uit Terneuzen twee schoolfoto's gemaakt, een met de jongens en een met de meisjes. Aan de schoolkinderen werden koeken, prenten en prentenboeken uitgedeeld. Bernardus Franciscus stelde het feest en de geschenken zeer op prijs want in het jaarverslag van 1891 schreef hij dat hij bij de herinnering zijn hart nog dankbaar voelde slaan, vooral door de "ondubbelzinnige blijken van achting en genegenheid door allen bewezen."

 Slot

In januari 1897 verzocht Bernardus Franciscus aan de gemeenteraad om hem met ingang van 1 juli ontslag te verlenen, hij was toen bijna zeventig jaar. Hij gaf met verschuldigde eerbied te kennen dat hij ruim vijfenveertig jaar de betrekking met veel lust en ijver vervulde. Maar door de voortdurende veranderingen in leswijzen voelde hij zich niet meer geschikt om de nieuwe methoden voor rekenen en taal te bestuderen en met goed gevolg aan de kinderen te onderwijzen.

De reactie in de gemeenteraad bij de behandeling van zijn brief was hartverwarmend. De voorzitter gaf aan "dat het de leden dezer vergadering allen genoegzaam bekend is, wie het hoofd der school is, en wat hij tot welzijn der jeugd dezer gemeente gedurende een ruim 45 jarig tijdvak heeft ten nutte gebracht. Zijn gevorderden leeftijd en daarmede gepaard gaande gebreken geeft hem het volste recht zijn ambt neer te leggen en van zijn welverdiende pensioen en rustig leven te genieten". Op de meest eervolle wijze werd het verzochte ontslag aan de heer B. F. Remery verleend.

Bernardus Franciscus stelde dit bijzonder op prijs en schreef dat hij de raadsleden, waarvan velen zijn vroegere leerlingen of speelmakkers waren, hartelijk dankte en sprak de hoop uit dat hij ook "buiten zijn betrekking, ook door eigen handeling, van hen dezelfde achting, vriendschap en genegenheid zou mogen genieten als hij tot nu toe als hoofdonderwijzer had ondervonden". Hij eindigde met de opmerking dat het goed was te aanschouwen dat het de Raad gelukt was bij de vervulling van de vacature als hoofd der school een bekwaam hoofdonderwijzer te vinden die aan de vereisten voor opvoeding en onderwijs doelmatig het hoofd zou weten te bieden.

Een halve eeuw onderwijsgeschiedenis is hiermee beschreven aan de hand van zijn arbeidzaarn leven als hoofdonderwijzer. Uit zijn brieven bleek dat hij een nauwkeurig en zorgzame man was die tot op de laatste schooldag ijverig en trouw zijn plichten heeft vervuld. Na zijn pensionering woonde Bernardus Franciscus Remery bij één van zijn dochters in Westdorpe tot zijn dood op 17 maart 1905.

 Wij vieren feest

(Wijze. Wij leven vrij) Wij vieren feest, wij zijn zeer blij Op dezen vreugdedag Geluk aan Meester Remerij Dat zingen wij verheugd en blij Wij scharen ons aan zijne zij Waar hij ook wezen mag (bis)

Hoe dierbaar is ons't onderwijs Het onderwijs van hem Wiens haar, in zorg voor ons, werd grijs En menig kinderhart, thans wijs Gevormd heeft door zijn onderwijs Dien love onze stem (bis)

Geluk dan vriend, geluk dan vriend Op dezen blijden stond Geluk dan ware kindervriend Die sympathie van ons verdient Die thans nog is ons aller vriend Geluk uit aller mond (bis)

 Bronnen: Gemeentearchief in Sas van Gent en Rijksarchief in Middelburg

Zakelijke info