Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


Bernardus Franciscus Remery, Schoolmeester in Westdorpe van 1851 tot 1897. Deel 2. Onderwijswetten van 1878 en 1889 door Marry Remery

 In een vorig artikel zijn de belangrijkste veranderingen door de onderwijswet van 1857 beschreven aan de hand van concrete informatie uit archieven over B.F. Remery (1827-1905), die in 1851 zijn vader opvolgde als hoofdonderwijzer van de openbare school in Westdorpe (Oost-Zeeuwsch Vlaanderen). In dit artikel wordt de nadruk gelegd op de veranderingen door de onderwijswetten van 1878 en 1889. De eerste leerplannen zijn zeer summier, maar uit de boekenlijsten en bestellingen van schoolbehoeften weten we iets meer over het onderwijs in Westdorpe in die tijd. We bespreken de invulling van enkele nieuwe vakken en maatregelen om het schoolverzuim te verminderen. Tenslotte maken we uit de stukken op dat er in Westdorpe aan het eind van de negentiende eeuw geen schoolstrijd was.

 Leerplan en boekenlijst 1879

Op grond van artikel 21 van de onderwijswet van 1878 moet het hoofd van de school een leerplan samenstellen en een lijst van de te gebruiken boeken. De eerste leerplannen die ik van Westdorpe heb gevonden zijn vrij technisch van aard en beperken zich door korte antwoorden op voorgedrukte vragen in de trant van: in de vakken vermeld onder de letter a t/m i wordt onderwijs gegeven en de toestand van het onderwijs blijft goed.

Een brief van Bernardus Franciscus van januari 1879 aan de plaatselijke schoolcommissie en zijn jaarlijkse bestellijsten van schoolbehoeften geven iets meer informatie over de gang van zaken bij het onderwijs in de school. Hij wordt geholpen door een kwekeling en er kan zo van half acht tot tien uur onderwijs gegeven worden aan de laagste klassen. Hij schrijft hierover: “Om 9 uur wordt de hoogste klasse binnengeroepen die tot 10 uur onder het toezicht van de kwekeling hunne werkzaamheden verrichten. Moeilijker is het dan voor mij in de laagste klasse hoofdelijk onderwijs te geven daar de kinderen dan zonder toezicht zijn en de orde niet zelden wordt verbroken, zo is het ook des namiddags. Ik hoop later daarin wel eene gunstige verandering te kunnen brengen.” Hieruit blijkt dat Bernardus die les moest geven aan ruim 200 kinderen, de kwekeling vooral inzette als iemand die alleen toezicht behoefde te houden als kinderen hun taken aan het uitvoeren waren, terwijl hijzelf zich bezig hield met onderwijs aan de andere groep kinderen. Hij betreurde het dat hij onvoldoende in staat was individuele aandacht aan kinderen in de laagste klassen te geven, omdat dan snel de orde in de klas werd verstoord.

 Voor het aanvankelijke leesonderwijs bestelt hij de leesboekjes van Leuben, enkele dozijnen van het eerste tot en met vijfde stukje. Pas midden jaren tachtig komen de leesboekjes van Bouman regelmatig voor op de bestellijsten. De aanvankelijke leesmethode van Bouman is vanaf 1864 uitgegeven en wordt op veel scholen in de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikt. Voor voortgezet lezen gebruikt hij de leesboekjes Rood, Wit blauw, eerste tot en met vierde stukje. Hij overweegt om de Beknopte Nederlandsche Spraakkunst van van Dale door een goedkopere en even doelmatige te vervangen. Voor rekenen gebruikt hij het Practisch Rekenboek dat in de negentiende eeuw vele herdrukken beleefde. Voor Vormleer, een soort meetkunde, vraagt hij de nieuwe uitgave van Bouman aan. Bij Aardrijkskunde ligt de nadruk op de provincie Zeeland beschreven in het boekje van Van der Jagt. Voor Vaderlandse geschiedenis heeft hij een dozijn boeken nodig en van de schetsen van delfstoffen, planten en dieren van Helge, elk 2 dozijn. Interessant is ook dat hij een aantal exemplaren nodig heeft van Vrienden en vijanden van den land-en tuinbouw van A. Dijkhuis. Zijn neef Florentinus Remery zal later nadrukkelijker bezig zijn met landbouwonderwijs.

 Voor het schrijfonderwijs gebruikt hij zes gros stalen pennen van Callewaert en gelinieerde schriften die vier gulden per honderd stuks kosten. Griffels gaan per kistje van 3000 stuks en hij heeft 30 leien nodig. Af en toe doet hij voorstellen om de kosten te beperken: "Onder toezending van bijgaande staat der schoolleerlingen, heb ik de eer UedAchtbare ter voorkoming van kosten door het veelvuldig breken van leien in de laagste klasse voor te stellen: De leitjes van genoemde klasse met vijsjes aan de banken te bevestigen, waardoor het den leerlingen onmogelijk zal zijn daarmede beweging te maken en alzoo bevorderlijk aan de orde in de school". Voor de inktpotten heeft hij een andere oplossing: "Ik moet Ued kennis geven dat de door den smid Heymans gemaakte inktpotten niet goed aan het doel beantwoorden; met mijnen voorkennis werd er een zinken bodem ingepast en ik heb ondervonden dat zink met ijzeroxide oxideert, dan is die inkt niet meer bruikbaar. Met een laagje lood in te gieten zouden ze misschien wel bruikbaar zijn."

 Nieuwe vakken

Inhoudelijk vindt er door de wet van 1878 een kleine verschuiving in leervakken plaats. Geschiedenis wordt beperkt tot Vaderlandse geschiedenis en nuttige handwerken voor meisjes wordt nu verplicht gesteld. De handwerkjuffrouw in Westdorpe heeft af en toe last met ordeproblemen. De inhoud van het handwerkonderwijs is vrij omvangrijk. In de tweede klasse beginnen de meisjes van acht en negen jaar met breien en haken. Ze moeten leren opzetten en de rechte en averechtse steken oefenen door het breien van een kous. Daarnaast moeten ze een eenvoudige haaklap haken. In de derde klas wordt een knie in de kous gebreid en een eenvoudig mutsje gehaakt. De kinderen leren ook met kruissteekjes druk- en hoofdletters te maken en allerlei randjes. In de vierde klasse maken ze een borstrok en leren ze naaien, stikken en zomen. In de vijfde en zesde klas worden de vaardigheden uitgebreid met mazen, knoopsgaten maken en allerlei verstelwerkzaamheden.

 De wet stelt ook dat leerlingen die de lagere school doorlopen hebben in de gelegenheid moeten zijn om de herhalingsschool te bezoeken. Ook de schoolopzieners dringen daarop aan. Bernardus noemt het in een van zijn aantekeningen spottend inhalingsonderwijs. Niettemin neemt hij ook het herhalingsonderwijs ter hand, dat in Westdorpe bestaat uit drie afdelingen. Het onderwijs in de eerste en tweede afdeling wordt in de winter elke avond gegeven van zes tot acht uur, behalve zaterdag; het onderwijs in de derde afdeling wordt dezelfde tijden gegeven, maar ook het hele jaar door op zaterdagavond. Het onderwijs in de eerste afdeling omvat lezen, schrijven, rekenen en Nederlandse taal. Het onderwijs in de tweede afdeling omvat een herhaling van het geleerde in het zesde schooljaar met toepassing op zaken die het dagelijks leven met zich mee brengt als brieven, briefkaarten, telegrammen enz. Het onderwijs in de derde afdeling bevat de beginselen van landbouwkunde.

 In 1889 worden de vakken handtekenen en gymnastiek verplicht. Voor de invoering van tekenen zal Bernardus Franciscus waarschijnlijk niet zoveel veranderd hebben in zijn school, omdat hij in 1878 al materialen bestelt voor tekenen, en het vak dus al langer gegeven is. In de vijfde en zesde klas wordt anderhalf uur per week aan handtekenen besteedt. De kinderen moesten cirkelvormen en later vrij gebogen lijnen maken en toepassingen in figuren op papier met stippen volgens kleine en grote ruiten. Hij gebruikt Teekenschriften voor de lagere school, met vloeipapieren doorschoten en tekenpotloden van Chr. Verhaak BB. De invoering van gymnastiek is trager verlopen. In 1897 schreef Bernardus Franciscus nog uitgebreid aan de schoolopziener dat hij geen geschikt lokaal of terrein heeft en dat het op de huidige speelplaats te gevaarlijk is om de vrije- en ordeoefeningen der gymnastiek te geven. In de stukken van de gemeenteraad van 1897 staat dat men vrijstelling vraagt van de verplichting tot het geven van onderwijs in het vak - j (gymnastiek) en ontheffing voor een periode van vijf jaar. Pas in na 1903 is het vak gymnastiek in Westdorpe ingevoerd.

 Onderwijzers en klassengrootte

In de wet van 1878 wordt de titel van hulponderwijzer wordt vervangen door onderwijzer. Kwekelingen worden niet langer als leerkrachten erkend. Zij mogen wel toegelaten worden op de scholen in het kader van hun opleiding, maar mogen na 1886 niet meer zelfstandig arbeid verrichten in een lokaal. Het aantal onderwijzers per school wordt vermeerderd. In de wet is aangegeven dat het hoofd der school moet worden bijgestaan door een onderwijzer indien het aantal leerlingen meer dan 30 bedraagt, door minstens twee als er meer dan zeventig leerlingen zijn. In werkelijkheid tellen de klassen in Westdorpe veel meer leerlingen per onderwijzer, zoals al in het voorgaande artikel beschreven is. In artikel 25 van de wet van 1878 is getracht om onderwijzeressen een bepaalde plaats in de school te laten innemen. Bij voorkeur moet haar het onderwijs in de laagste klassen worden opgedragen. In Westdorpe komt daarvan weinig terecht: in 1900 zijn er alleen mannelijke onderwijzers, met uitzondering van de juffrouw voor het handwerkonderwijs.

Uit het jaarverslag over den gang en den toestand van het onderwijs over 1891 maken we op dat er begin jaren negentig vier klassen zijn in de openbare school te Westdorpe. Er zijn dan vier hulponderwijzers en drie kwekelingen. De klassen bestaan in januari respectievelijk uit 57 leerlingen in de eerste klas, in de derde klas 78 en in de tweede en vierde klasse elk 63 kinderen.

 Getrouw schoolbezoek

In 1872 lezen we in het jaarverslag van het zesde district in Zeeland dat het schoolverzuim op vele plaatsen, vooral op het plattenland, meer dan dertig procent bedraagt. Westdorpe is echter geen uitzondering. Vandaar dat de wet van 1878 maatregelen vaststelt ter bevordering van schoolbezoek. Gemeenteraden worden verplicht lijsten op te stellen van kinderen in de schoolgaande leeftijd (zes tot twaalf jaar), alle scholen en huisonderwijzers moeten lijsten van hun leerlingen overhandigen aan het gemeentebestuur. Op grond van deze gegevens werd “aan armlastigen schoolpligt opgelegd, want, indien deze niet konden aantonen, dat om verschoonbare redenen hun kinderen niet op de lijst van schoolgaande kinderen voorkwamen, dan werd hun door de gemeente geen ondersteuning verleend, uitgezonderd geneeskundige hulp. “ De wet stelt ook vast dat getrouw schoolbezoek ook bevorderd kan worden door het uitloven van beloningen en ereblijken door het gemeentebestuur. In Westdorpe is daarvoor per jaar vijfentwintig gulden op de gemeentebegroting uitgetrokken, het merendeel hiervan wordt besteed aan beloningen in de vorm van boeken. Bernardus Franciscus geeft in zijn verslagen nauwkeurig de kinderen op die voor een beloning inzake getrouw schoolbezoek in aanmerking komen.

Het schoolverzuim is een weerbarstig gegeven dat veel zorg en aandacht vraagt tot aan het eind der negentiende eeuw. Het laatste briefje dat Bernardus Franciscus in juni 1897 schrijft, gaat over ongeregeld schoolgaan van een der leerlingen: ‘Aan vader Hyp.de Vos. Ik moet u kennis geven dat uw zoontje Oscar zeer ongeregeld school komt van deze maand heeft hij niet school geweest den 1e den 4e den 7e den 8e den 16e den 18e en hedenmorgen den 21 juni in gezelschap van den nog groteren deugniet en pluimkensteker Camiel Beijns, is hij heden weder aan den school geweest, maar zijn beiden weggelopen, zeker wel om niet veel goeds op de straat gedurende de schooltijd uittevoeren en zeker niet om als een deugdzamen jongen op te groeien. Ik heb gemeend u dat te moeten mede deelen ten einde ge later de treurige gevolgen eene verwaarloosde opvoeding niet betreure. Ontvang hierbij mijn hartelijke groeten’.  De inspanningen hebben succes. In 1897 is het schoolverzuim in Westdorpe gedaald tot zes procent. In 1901 wordt de leerplichtwet ingevoerd.

 In Westdorpe geen schoolstrijd

Volgens de wet van 1801 is het oprichten van een bijzondere school geoorloofd alleen met toestemming van het plaatselijk bestuur. Bovendien mag er op scholen geen leerstellig godsdienstonderwijs worden gegeven. Deze toestand is zoo gebleven tot de wet van 1857; sedert dien tijd is het oprichten van bijzondere scholen in principe vrij mits de school volledig uit eigen middelen wordt bekostigd. De hogere eisen aan schoolgebouwen vastgelegd in de wet van 1878 heeft zelfbekostigde bijzondere scholen in financiële problemen gebracht met als gevolg een grootscheeps verzet van katholieken en protestanten tegen die onderwijswet. Het resultaat is geweest dat een nieuwe wet in 1889 vastlegt dat ook bijzondere scholen onder bepaalde voorwaarden ook aanspraak kunnen maken op rijkssubsidie, met dien verstande dat het rijk niet bijdraagt in de kosten voor de schoolbouw. Hiermede was de eerste stap gezet naar gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.

 In Westdorpe is in de gemeenteraadsstukken en de archiefstukken van Bernardus Franciscus geen spoor te vinden van enige schoolstrijd. Tot in de twintigste eeuw is binnen het openbaar onderwijs voldoende ruimte voor de overwegend katholieke bevolking van Zeeuws-Vlaanderen. Dit is waarschijnlijk op een heel natuurlijke wijze gegaan, omdat de hoofden van de school zelf ook katholiek waren. In een taalboekje van vader Pieter Remery uit 1836 staat bijvoorbeeld zomaar midden tussen allerlei taalregels een gebedje. Dat ook Bernardus Franciscus een gelovig man was blijkt onder meer uit de aanhef van zijn jaarverslagen. Bijvoorbeeld in 1896: ” Aan de Weledel Gestrenge Hoogeborene Heere Schoolopziener. Na u en allen die u lief en dierbaar zijn Gods beste zegen te hebben toegewenscht, heb ik de eer u ter kennis te brengen enz..” In de instructie staat dat het onderwijs op een gepaste en doelmatige wijze geopend en gesloten wordt. Waarschijnlijk was dit met gebed, maar dit is niet expliciet aangegeven. De gemeenteraad stelt de vakantietijden voor het geven van onderwijs aan de openbare school onder meer vast op alle rooms-katholieke feestdagen die volgens kerkelijk gebruik gevierd worden. Slechts eenmaal is er uitdrukkelijk sprake van overleg met de pastoor van Westdorpe over de afstemming van de godsdienstlessen en de aanvangstijden van de school. Ook de schoolopziener vermeldt in zijn verslag dat in een aantal dorpen van Zeeuws- Vlaanderen buiten de schooluren onderwijs wordt gegeven in de katholieke godsdienst zonder dat dit aanleiding heeft gegeven tot enige moeilijkheid.

 Uit het voorgaande blijkt dat de wet van 1878 verschillende zaken regelde ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waaronder het inleveren van een leerplan bij de schoolopzieners en het opstellen van lijsten met schoolboeken en schoolbehoeften. Daardoor weten we iets meer van de gebruikte materialen in Westdorpe. In de wetten van 1878 en 1889 werden ook nieuwe verplichte vakken ingevoerd  zoals als handwerken, tekenen en gymnastiek en werd het herhalingsonderwijs verplicht gesteld. Ondanks stimulerende maatregelen blijft het getrouw schoolbezoek een weerbarstig gegeven in Oost Zeeuws –Vlaanderen, uiteindelijk wordt er toch wel succes geboekt. Opmerkelijk is dat de schoolstrijd nauwelijks in Westdorpe speelde. Zonder veel ophef wordt in 1921 de bestaande openbare school van Westdorpe omgezet in een bijzondere school en door gemeente overgedragen aan het katholieke kerkbestuur. Het  voltallig personeel ging mee, want de onderwijzers waren zelf ook katholiek. In een volgend nummer wordt de inhoud van het onderwijs in Westdorpe beschreven volgens het gedetailleerde schoolplan uit 1896 en de brievenboeken van Franciscus Bernardus Remery van 1891-1897. 

Zakelijke info