Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


190403. Onderwijs in Rotterdam gedurende het Interbellum IV. Drie onderwijzers vertellen door Frits Huiskamp

 Het is heel verfrissend om eens niet in de archieven te duiken, maar in plaats daarvan een open gesprek te voeren met levende mensen. Als je wilt praten over het onderwijs in het Rotterdam van vóór de oorlog moet je op zoek gaan naar oud-onderwij­zers die echt iets te vertellen hebben. Zo kom je gauw terecht bij leraren die op de bres hebben gestaan voor het welzijn van hun leerlingen, maar tegelijkertijd de belangen van hun collega's niet uit het oog verloren. Dat waren vakbonders en dat zijn ze nog steeds. En ook komt een oud­leerling aan het woord.

Mag ik u in de eerste plaats voorstellen aan Leen Klootwijk, geboren in en dus liefst 94 jaren oud. Ik bezoek hem in zijn woning aan de Hovendaal, waar hij als weduwnaar nog een eigen huishouding voert. Hij is, watje noemt, een statige man met een indrukwekkend voorkomen en een heldere stem. Hij is een goede verteller, al bij het eerste kopje koffie neemt hij het woord en als ik na drie uur afscheid neem, is hij eigenlijk nog lang niet uitgepraat. Leen werd geboren in de Hoekse Waard. Als klein jongetje liep hij de gevreesde typhus op, maar hij overleefde. Zijn oma had gezegd: "Als hij het haalt zal hij heel oud worden", en dat klopte dus. Hij volgde de opleiding tot on­derwijzer aan de normaalschool te Klaaswaal, samen met nog vijftien kwekelingen. Hij bezocht die school gedurende drie volle werkdagen en op woens- en zaterdagmiddagen, waarop de lessen werden gegeven door hoofden van scholen uit de buurt. Hij zou daar de gebruikelijke vierjaar doorbrengen.

Hij slaagde in 1926 en kon in 1927 als volontair aan de slag te Rotter­dam. Uiteindelijk werd hij onderwij­zer in vaste dienst aan de school aan het Oleanderplein. Zijn salaris be­droeg F 1200,- bruto per jaar en de pensioenbijdrage moest daar nog van af. Als je trouwens benoemd werd in een dorpje buiten de grote stad kreeg je nog een standplaatsaftrek van zo'n acht procent! Elk jaar werd het salaris met F 100,- verhoogd, maar na zes jaar kreeg je die "periodieke verho­ging" pas om de twee jaar. Er was één gelukje: na een jaar bleek de rijksoverheid een miljoen te veel in kas te hebben en werd besloten de pas beginnende onderwijzers F 50,- meer te geven. Maar... dat ging Leens neus voorbij, het mazzeltje gold alleen voor gehuwden; wie niet getrouwd was moest van die F 50,- een groot deel weer inleveren en zo bleef ervan per jaar een tientje over. Het is te be­grijpen dat hij steun zocht bij een vakbond en op 1 januari 1928 werd hij lid van de toenmalige Nederlandse Onderwijzers Bond, de voorloper van de huidige Algemene Onderwijs Bond. Leen Klootwijk is nog altijd van de partij!

Zijn sociale betrokkenheid blijkt uit zijn bestuurslidmaatschap van de Stichting Vacantiekinderfeest, ge­sticht in 1913 door Suze Groeneweg. Deze stichting organiseerde aanvan­kelijk een vakantiedag per jaar voor de grotestadskinderen. De eerste keer dat de heer Klootwijk bij de voorbe­reiding betrokken was, charterde hij bij een kennis uit Klaaswaal, kapitein van een veerboot over het Hollands Diep, diens schip "De Schelde" om ermee met zijn groep naar Hoek van Holland te varen. Toen de kinderen, hun begeleiders en de kapitein aan het strand vertoefden, bereikte hen het angstig bericht dat de boot bij op­komend tij losgeslagen was van de ducdalf en de aan boord gebleven sto­ker het moest beleven dat De Schelde midden op de Nieuwe Waterweg dreef. Gelukkig slaagde de waterpoli­tie erin stoker en boot weer bij de wal te krijgen, maar Klootwijk en de an­dere begeleiders durfden niet meer aan boord en gelukkig was een ge­sprekje met de Spoorwegen genoeg om de hele groep per trein gratis weer terug in Rotterdam te krijgen. Een traditie van jaren was geboren. Jaar in jaar uit vertrok de trein van station Oranjeboomstraat via station Delftse Poort naar Hoek van Holland. De leerlingen stelden zich op in groepen van 16 met een begeleider op het Afrikaanderplein, elke groep met een eigen vlaggetje. Daarna ging de scha­re van soms wel duizend kinderen achter de muziek aan naar het vertrekpunt. Als de trein op Station            ' ` Delftse Poort aankwam stonden daaiy manden met krentenbollen en kratten melk klaar als geschenk van de Cooperatie.

Zoals zo velen studeerde Leen buiten schooltijd en haalde hij de beruchte Hoofdakte. Die akte bestond uit 2 on­derdelen: A. Natuur- en aardrijkskun­de en B. Nederlandse taal, geschiedenis en paedagogiek. Je mocht pas na een jaar aan het B examen deelnemen als je voor het A gedeelte geslaagd was. Sommige collega's van hem gingen in de loop der tijden wel twintig keer op zonder te slagen. Hun enige kans op een hoger inkomen werd zo een afschuwelijke vrijwel niet te nemen hindernis. Naast zijn vak­bondswerk behaalde hij ook het di- r ploma spreekonderwijs. Toen hij gedurende de oorlogsjaren solliciteerde als hoofd der school verhinderde de NSB-burgemeester in eigen persoon zijn aanstelling.

Pas in 1946 werd hij overgeplaatst naar het toenmalige Buitengewoon Onderwijs en hij besloot zijn carrière als schoolhoofd in 1972. In onder­wijskringen is zijn enthousiasme niet vergeten.

Een andere onderwijsleeuw is Arie Versluis, die geboren is in 1906 en deze maand december 95 jaar hoopt te worden. Hem en zijn vrouw bezoek ik in een gezellig appartement in hui­ze "Simeon en Anna" aan de Strevelsweg. Ook hij is nog steeds lid van de AOB. en hij vierde dit jaar zelfs vijftigjarig lidmaatschap toen bondsvertegenwoordigers hem in de bloemetjes kwamen zetten.

Na de voltooiing van zijn opleiding aan de normaalschool, solliciteerde hij in 1927 in Rotterdam aan de school van de heer Lehring. Hij slaagde voor de proefles, waar hij bij het zangonderdeel zijn viool tot tevredenheid kon demonstreren. Hij ging aan de slag op de school aan de Hertogstraat. Hij bleek te beschikken over een waar studiehoofd en hij be­haalde naast zijn gymnastiekaanteke­ning en het diploma EHBO, de hoofdakte (in 1929), de aktes wiskunde l.o., Engels I.o., Duits l.o., handelskennis en steno/typen. De heer Versluis is een voorbeeld van hoe tal­ van onderwijzers al studerend een geweldige hoeveelheid kennis ver­gaarden om zo verder te komen bin­nen ons onderwijsstelsel.

Het is jammer dat hij gehandicapt wordt door een toenemende doofheid. Zijn vrouw vult zijn verhalen aan, maar omdat zij hem pas na de oorlog leerde kennen, kan zij alleen die van na 1945 vertellen. Haar man was toen verbonden aan de school Kastanjedaal en werd in 1959 hoofd van de Martin Dijkhuisschool, een ULO­school die na de inwerkingtreding van de Mammoetwet in 1968 opgeno­men werd in de Johan van Oldebarneveld-scholengemeenschap aan het Afrikaanderplein. Daar werd hij in 1972 als conrector gepensioneerd.

Zijn weg door het Rotterdams onder­wijs en als vakbondsman is indrukwekkend geweest. Het is jammer dat zijn levensloop niet meer van ken­merkende anekdotes kan worden voorzien. Misschien zijn er onder on­ze lezers en lezeressen nog oud­leerlingen die zijn verhaal verder kunnen invullen.

klasje van de Sint Augustinusschool

 Als derde geïnterviewde volgt ons redactielid André Deckers. Hij was omstreeks 1938 leerling van de St. Augustinusschool, een R.K. jongens­school in het Oude Westen. In mijn gesprek met hem maken we vergelij­kingen met het onderwijs en de le­vensomstandigheden van zijn kleinzoon Bob, achtjaar oud en leerling van een openbare school in Strijen. Toen André zelf acht jaar oud was liep hij elke dag van zijn ouderlijk huis aan de Bellevoystraat via de 's Gravendijkwal en de eerste Midel­landsstraat/Kruiskade naar de Joseph­straat. Soms zag hij op de Kruiskade de reus van Rotterdam, die toen zelf nog een opgeschoten jongen was. Daar stond de poortdeur van zijn school al uitnodigend open. Hij zou achter die deur zijn lagere schooltijd doorbrengen van de derde klas af. Voor die tijd had hij de eerste twee klassen gevolgd bij de nonnetjes van de meisjesschool van de Elisaethparochie, waar zijn ouders ter kerke gingen. Hier volgde hij verder de communielessen en liep hij elk voorjaar mee in de Kindsheidsproces­sie, uitgedost als Afrikaanse inboor­ling of als Chineesje.

De Augustinusschool had leerlingen afkomstig uit de arbeidersstand, maar ook uit de middenstands- gezinnen van de Kruiskade. Keurig verdeeld waren de bevolkingsgroepen: de wi­keliers aan de brede straat, waar de trams heen en weer lawaaiden en de smalle zijstraten, waar het gewone volk leefde. Het speelkwartier werd op straat doorgebracht, er was geen aparte speelplaats. Soms waren er echte vechtpartijen tegen de jongens van de Adrianastraat verderop en dat kon er stevig aan toegaan, stenen vlo­gen in het rond en je kon een nare klap met een stok krijgen. Er was na­tuurlijk veel meer te beleven voor een kleine jongen. Het verkeer bestond naast wandelaars en fietsers uit een veelheid van karren: handkarren, hon­denkarren, bakfietsen, paard- en wa­gens en de daarbij horende vuilnis­mannen en groenteverkopers Tot het straatbeeld behoorden ook politie­agenten met helm en wapenstok en niet te vergeten de orgelman en de scharensliep. Er waren dagen dat de zingende zwerver langs kwam die in ruil voor een liedje een centje toege­worpen kreeg uit de geopende rame Wat een herrie, het geratel van de ratelman, het omver gooien van de zin­ken vuilnisemmers, het gebolder van de met ijzer omgorde wagenwielen. De schoolklas, geleid door de onder­wijzer, die streng doch rechtvaardig bordkrijt en lineaal voerde, straalde van soberheid: hoge ramen, het schoolbord en de deur die naar de gang wees, de boekenkast en de schoolplaten die vreemde dieren , landschappen of historische gebeurtenissen verbeeldden. Temidden van deze weinig inspirerende omgrenzing stonden de eenvoudige tweezitsban­ken, keurig in drie rijen en daarvoor de hoge zetel van de meester. De kachel in de hoek werd 's winters gestookt met briketten, de gaslampen ~" werden door meester aangestoken als het donker begon te worden. Meester haalde dan zijn lucifers uit zijn vest­zakje, beklom een der banken en stak het gaskousje aan. Soms bibberden zijn handen en verviel het kousje tot poeder. Dan moest de bovenmeester er aan te pas komen om een nieuw exemplaar aan te brengen. Er waren weinig hulpmiddelen, daardoor was de meester genoopt al zijn talenten te ontplooien om enige spanning en nieuwsgierigheid te veroorzaken. Hij tekende fraaie zaken op het school­bord, gebruikte de schoolplaten en muntte uit in het vertellen van drama­tische verhalen. Vanzelfsprekend werden uitsluitend schoolboekjes gebruikt die kerkelijk waren goedge­keurd. De geschiedenisles was een kwestie van vraag en voorgeprogrammeerd antwoord. Volgens deze cate­chiseermethode luidde het antwoord op de vraag: "Wie was Luther?", steevast: " Luther was een man die van de kerk afviel, hij verkondigde een valse leer die door vele flauwe katholieken uit zijn tijd werd aangehangen". Woorden schieten tekort om te kunnen bedenken welke voorstellingen de jongens hadden bij zo'n man die van het dak van de kerk af­viel. De regels op school waren or­thodox en eenduidig.

André kwam uit een, laten we zeg­gen, liberaal rooms gezin. Vader was `zwartwerker', een kleermaker die de deftige kleding voor de betere stan­den vervaardigde, zoals jacquets, rok­kostuums en dergelijke. Hij was vro­lijk en speelde op de piano de liedjes die zijn zoon op school geleerd had. Hij nam zijn kinderen soms mee naar de Cineac, zodat zij een breder beeld op de wereld kregen dan de Maasbo­de en de Katholieke Illustratie ople­verden. Verder las zoonlief graag en gruwelde hij bij de avonturen van Old Shatterhand, nadat hij Daantje en zijn vriendjes ontgroeid was. En bij de kapper lag nog meer fraais: de Pano­rama met zijn mooie voorpagina, zijn foto's en moppen. Uitgaan was er overigens slechts sporadisch bij, de familie had geen fietsen, maar een keer per jaar ging men naar Hoek van Holland en dat was het dan. De va­kanties bracht André op straat of in de huiskamer door, maar zijn ouders hielden hem wel bezig met opdrach­ten voor boodschappen of het weg­brengen van door vader vervaardigde kledij. Met Kerst maakte hij van stuk­ken karton een kerkje, zette er mica­ruitjes in en genoot van de aanblik ervan als hij een lampje midden in zijn kunstwerkje liet branden. Met Sinterklaas kwamen een paar ge­schenkjes, kledij, snoep en een boek, daar bleef het bij.

Kortom, het leven liep zoals het moest: de school bereidde je voor op het toekomstig arbeidsleven en het gezin gaf voldoende levenslessen waar je het mee kon doen. André werd zelf schoolmeester, studeerde en gaf zijn kennis en ervaring door aan generaties ULOscholieren. Nu ver­vaardigt hij De School Anno, zingt prachtige Gregoriaanse liederen in zijn parochiekerk en geniet nog elke dag van het leven.

En zijn kleinzoon Bob? Die draagt de bij zijn leeftijd horende merkkleding, speelt met autootjes en lego, heeft een beetje zakgeld, krijgt cadeautjes met Sinterklaas én Kerst, gaat met zijn ouders op vakantie en zit op een school met jongens én meisjes. Hij leert computerspelletjes, kijkt TV en in de klas zit hij op een stoeltje aan een tafeltje en wordt hij omringd met gezellige dingen. De planten staan voor de ramen en door de ramen heen kan hij naar buiten kijken. Hij is ge­lukkig en zijn wereld is, nu al, hééél groot, en het is fijn als opa op bezoek komt.

Zakelijke info