|
|
Geruime tijd na de Haagse buitenschool (zie de boekbespreking in het zomernummer van De School Anno) werden ook in andere plaatsen openluchtscholen geopend. In Rotterdam gebeurde dat in 1929, aan de Schiedamsesingel. Dat ging gepaard met de nodige publiciteit. Gezondheid door licht en frisse lucht was een geliefd thema, in deze tijd toen tuberculose en andere longziekten nog veel slachtoffers maakten. Toch bleek niet iedereen direct overtuigd van de heilzaamheid van een dergelijke instelling. In Het Kind; 14-daags blad voor ouders en opvoeders (1930, p.220) klaagt de Rotterdamse S.Lugten-Reijs (oud-onderwijzeres, als schrijfster van o.a. meisjesboeken bekend onder de naam Nannie van Wehl): "..ik zal niet de enige zijn, die loopt te tobben over de openluchtscholen. Eerst hoorden we er zo nu en dan eens van - nu is het àl openluchtschool wat de klok slaat. De feuilleton van Brus-se in de NRC heeft ons de Rotterdam-se openluchtschool aan de Schiedamsesingel beschreven, de gewoonten en gebruiken aldaar - moltonnen pakken over alles heen tot onder de oksels.... Ik heb al statistieken gezien van kinderen, eerst zó en zó vaak verkouden - nu nooit meer. Onderwijs eerst geen resultaten, wegens te zwakke gezondheidstoestanden, nu knappertjes- knap. En bij dat alles ben ik toch maar blijven bibberen." Zelf is mevrouw Lugten "bar en bar openluchterig en koud opgevoed". Ze heeft er kwaaltjes van opgelopen, en is er een echte koukleum door geworden. "Ik bibber als ik langs de Schiedamsesingel kom. En als ik dan het troepje in de tram ontmoet, het troepje dat er vandaan komt, en zie dat't de zwaksten, de ellendigsten zijn - de onderkruipseltjes, de snippertjes - beentjes als stokken, vingertjes als garnalen, gezichtjes van niets, met te heldere ogen, dan word ik een beetje wrevelig, omdat we misschien heel erg onbekookt en onbesuisd achter Amerika aanlopen..." Dat laat de directeur van de Rotterdamse openluchtschool, de heer Van der Waals, niet op zich zitten. Hij nodigt mevrouw Lugten uit voor een bezoek. Het vindt plaats op een koude, regenachtige middag in 1931. Mevrouw Lugten is onder de indruk van de ontvangst en de goede organisatie en ze wordt overtuigd dat de kinderen echt geen kou lijden: "Klaagt er een over koude handen in de les, dan kan die zich eens even wat gaan warmen". Opnieuw in Het Kind (1931, p.99) vertelt ze wat ze gezien en gehoord heeft. Hieronder geef ik een samenvatting. De school is gevestigd in een bestaand schoolgebouw aan de Schiedamse Vest, dat voor dit doel verbouwd is: zes lokalen op een rij met een lange glasgevel op het Zuiden, die als regel opengeschoven is. Er is een speelplaats aan het water en de omliggende bebouwing, o.a. de Waalse kerk, biedt beschutting tegen de wind. Op een bovenzaaltje zijn wasbakken en douchekamertjes. Er zijn 150 leerlingen, verdeeld over zes klassen. De kinderen verblijven er meestal niet veel langer dan vier maanden. Ze worden doorverwezen door schoolhoofden en schoolartsen van gewone Rotterdamse scholen. Leerlingen die te ver weg wonen, krijgen een gratis tramkaart en worden's ochtends om half negen door de onderwijzers en onderwijzeressen op het Calandplein van de tram gehaald en daar om vijf uur weer afgeleverd, ook op woensdag en zaterdag. Het huishoudelijk gebeuren krijgt veel aandacht. Er zijn dan ook twee dienstmeisjes aan de school verbonden! De kinderen zijn er duidelijk om aan te sterken en alle maaltijden werden op school gebruikt. Over een gezond dieet werd indertijd overigens anders gedacht dan nu, en misschien waren de financiële middelen ook niet al te ruim. In elk geval, zo vertelt mevrouw Lugten, kregen ze 's ochtends brood en warme melk, in de pauze weer warme melk, 's middags een degelijke warme maaltijd van meestal stamppot, soms erwten en bonen, en pap en om half vier nog eens boterhammen en warme melk. Twee keer in de week krijgen de kinderen "fruit of olienoten". Na de warme maaltijd wordt er eerst uitgebreid tandengepoetst en dan twee uur gerust op opklapbedden, alles bij de opengeschoven wand. De hele dag houden de kinderen hun jassen en pantoffels aan, in bed onder een moltonnen slaapzak en een wollen deken, tijdens de les in een speciale zitzak die tot de oksels reikt. De zak heeft onderin een laag kranten, en er zit een wasbare binnenzak in. Na de middagrust worden de bedden opgeklapt en de tafeltjes en stoeltjes weer neergezet. De lesperioden zijn nooit lang: 's ochtends drie keer drie kwartier en 's middags twee keer een half uur. Ze worden afgewisseld door korte pauzes, waarin op de speelplaats gespeeld wordt, of, als het regent, in de gang "waar twee verrukkelijke kachels branden". Er zijn oefeningen om warm te worden en er is vier maal per dag warme melk. Mevrouw Lugten is enthousiast over goede voeding en verzorging: Ik ging weg in de overtuiging, dat zó de openluchtschool een heerlijke zegen is voor de zwaksten der zwakken". En ze is ook opgelucht, dat het duidelijk niet de bedoeling is de gewone scholen in openluchtscholen te veranderen. Want als "schoolvos" vindt ze het aantal lesuren toch maar bedenkelijk weinig: wat is nou 3 1/4 uur per dag? En persoonlijk "bleef ik bibberen in mijn met bont gevoerde mantel, in mijn hoge bontkraag". En daarom kan ze het niet laten toch nog even een suggestie te doen: "of er niet evenveel, en misschien nóg meer resultaten bereikt konden worden met een beetje koestering van warmte in een gewoon lokaal, doch steeds zéér zorgvuldig geventileerd? Alsdan zou men immers àf zijn van dan toch maar die omslachtige omslag, die het systeem meebrengt: zakin! - zak-uit! Oefening zus, pauze zó - mantels en jassen aan." Mijnheer van der Waals had er ongetwijfeld nog wel een weerwoord op gehad, maar hier houdt de discussie in Het Kind op. De openlucht-school bleef nog tot ver na de oorlog bestaan, en de mij bekende koukleum vulde met de kroontjespen in haar door wollen mitaines beschermde hand nog vele pagina's in allerlei tijdschriften. |
|