Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


190203. Onderwijs in Rotterdam gedurende het interbellum Il. Over het uitgeven van schoolboeken door Frits Huiskamp

 De Rotterdamse uitgeverijen toonden opvallend weinig belangstelling voor de schoolboekenmarkt. Waarschijnlijk is deze houding het gevolg van het verleden. Vanaf het begin der achttiende eeuw behoorde de productie van leermethodes hier vrijwel niet tot een gangbaar aandachtsgebied. Het leek wel of andere streken van ons land een soort van monopoliepositie innamen. De invloed van schoolopzieners, met name in Friesland en Groningen animeerde boekenbedrijven tot het uitgeven van schoolboeken. Dit zelfde gold voor plaatsen als Leiden en Zaltbommel. Dat ook Amsterdam een grote rol speelde is alleen al op grond van de traditie verklaarbaar. Onze hoofdstad was immers verreweg de grootste leverancier van drukwerk. Elke uitgever streefde er bovendien naar een fonds te vormen dat de inhoud van ieder schooltype compleet beheerste. Voor het lager onderwijs volstond men één of meer deskundig geachte auteurs te vragen methodes te schrijven voor ieder vak dat verplicht op de lesrooster stond. In dit artikel beschrijf ik twee Rotterdamse bedrijven die het, ondanks deze concurrentie, waagden een vrijwel volledig fonds samen te stellen, zowel ten behoeve van het lager en het voortgezet onderwijs als van het beroepsonderwijs. Zij slaagden er in gedurende het Interbellum winst te maken op de schoolboekenmarkt, wat trouwens slechts gelukte dankzij het succes van twee veel verkochte methoden.

 In de eerste plaats komt aan de orde de inmiddels in het fusiegeweld van de moderne tijd verdwenen uitgeverij W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij, gevestigd aan de Botersloot. Gegevens zijn afkomstig uit een prachtig gedenkboek dat bij de Rotterdamse uitgever 010 in 1993 verscheen, simpelweg genaamd W. L. & J. Brusse 's Uitgeversmaatschappij 1903-1965. Willem Lucas (Willy) en Johan (Jo) waren afkomstig uit een gegoed middenstandsmilieu. Vader was commissionair in effecten en moeder was bestuurslid van de stichting Onderlinge Vrouwenbescherming. De jongens hadden een sterk idealistische inslag en zij waren vooral gegrepen door sociaal-democratische denkbeelden. Daarenboven was vooral Willy een uiterst gevoelig persoon, hij geloofde in de mensheid en in de betekenis van schoonheid en kunst. Het is niet te verwonderen dat de broers vanaf de stichting van hun uitgeverij in 1903 een fonds trachtten op te bouwen dat door auteurs, die hun achting genoten, werd gevuld. De populairste van deze waren bij voorbeeld H. Roland Holst, C.S. Adama van Scheltema en de Rotterdammers P.C. Boutens en de leraar J. H. Leopold. Ook de zanger en bard J.H. Speenhoff was van de partij, terwijl M.J. Brusse (Ja, de broer van de uitgevers) nationale bekendheid verwierf met Boefje, dat uiteindelijk een respectabele oplage van 65.000 exemplaren bereikte. Zij haalden Mr. F. Bordewijk binnen met zijn eersteling Fantastische Vertellingen. Hun belang voor de culturele ontwikkeling van Nederland is onmetelijk groot. Zij speelden een rol in de periode van de Stijl en publiceerden werken over architectuur (Berlage), over typografie en vormgeving. De bekendste serie was De toegepaste kunsten in Nederland, in 24 delen. Boeken voor binnen - en buitenschoolsonderwijs namen geleidelijk in aantal toe. In 1930 besloeg het aantal titels ongeveer één derde van de gehele voorraad. Daar was echter weinig voor het lager onderwijs bij. Hoewel men streefde naar een complete serie voor alle vakken, wist men toch geen aardrijkskunde methode te ontwikkelen. Uitgevers als Wolters en Noordhoff waren niet van plan enige ruimte op de schoolboekenmarkt over te laten. Naar mijn mening leverde slechts één methode voldoende financiën op om de andere werken te kunnen handhaven. Ik doel hier op de schrijfmethode De loopende Hand. Reeds voor de eerste wereldoorlog ontwierpen de auteurs W. Hoogenboom (leraar M.O. schoonschrijven) en A.S. Moerman (Hoofd ener school) in totaal zo'n 26 deeltjes. Hiervan waren de meeste werkboekjes, die in een vrijwel oneindige serie drukken over ons land verspreid waren. Hoewel de deeltjes gemiddeld niet meer dan twee dubbeltjes kostten geeft de volgende tabel aan over welke gigantische aantallen hier gesproken wordt:

Schrijfboek A, 1 ste druk 1916, behaalde in 1940 de 207 da druk en in totaal 577.000 exemplaren. Schrijfboek B, lste druk 1916, behaalde in 1940 de 194"e druk en in totaal (spatie) 552.000 exemplaren Schrijfboek C, 1 ste druk 1916, behaalde in 1940 de 18 8,1e druk en in totaal 522.000 exemplaren Schrijfboek D, lste druk 1926, behaalde in 1940 de 47„e druk en 140.000 exemplaren. De Handleiding dateert van 1910, beleefde in 1933 een 9de druk en werd in 28.500 exemplaren verkocht.

De scholen konden trouwens nog veel meer aanvullingen kopen. Wat te denken van de 3 Letterkaarten voor den wand. Vergroote Lettervormen voor klassikaal gebruik of een Wandkaart Penhouding. Vergroote Voorstelling van de penhouding voor klassikaal gebruik? In de zesde klas kon men overgaan op Het Elementair Rondschrift, handig voor het voortgezet onderwijs en "compleet in 2 voorbeeldenboekjes en een geruit oefencahier". Kassa! Natuurlijk werd de onderwijzersopleiding niet vergeten. Voor de kweekschool vervaardigden de auteurs Het technisch Schrijven, waaraan was toegevoegd "een historisch overzicht van de ontwikkeling van het schrijven door D. Donkersloot".

De verleiding is groot om te citeren uit de handleiding bij de methode De loopende hand, maar ik zal me beperken tot enige opmerkingen. In ons Schoolmuseum kan men immers zelf kennismaken met kroontjespen, inktlap en inktpotje. Dun op, dik neer, zo oefenden de kleintjes de letters, zittend in de ideale schrijfhouding waarbij de pen in een hoek van 45 graden op het papier rustte. Het schrijfschrift lag dan voor de leerling in een hoek van 30 graden ten opzichte van het schrijfblad. De helft van de handleiding behandelt de correcte zit, aanschouwelijk gemaakt door een afbeelding van een kromgegroeide ruggengraat, veroorzaakt door een verkeerde houding. Het motto waaronder de methode verscheen liet niets te raden over: "Gedurende de schrijfles moeten alle kinderen schrijven, niet wachten, niet stilzitten, niet luisteren, maar schrijven. Het kind oefent zich door te doen."

De tweede wereldoorlog bracht vernieuwing, de auteurs gingen onvermoeid verder en ontwierpen Naar een duidelijk handschrift en schonken de aankomende onderwijzers Het nieuwe kweekschoolschrift. Oplagecijfers heb ik daarvan niet kunnen vinden, maar de vooroorlogse successen werden vast niet meer overtroffen.

 De tweede Rotterdamse uitgever die zich op het schoolboekenfront meldde was Nijgh en van Ditmar. In tegenstelling tot de firma van de Brusse `s zijn de vooroorlogse gegevens schaars. Tijdens het bombardement van de 14 de mei 1940 ging het gebouw van de uitgeverij in vlammen op en bleef van het eigen archief geen snippertje over. De directeur Doeke Zijlstra die de dag ervoor op weg was naar het postkantoor om de salarissen voor zijn werknemers op te halen, werd door een onbekende neergeschoten. Naderhand verscheen in 1962 een gedenkboekje: 5 Auteurs over hun uitgever. 125 jaar Nijgh en van Ditmar 1837-1962. Hierin vertellen schrijvers als Anton Coolen en Simon Vestdijk iets over hun ervaringen met de heer Zijlstra, maar weten eigenlijk niets te melden over de interne geschiedenis van de uitgeverij. De aandacht van de firma richtte zich voor de oorlog vooral op de auteurs van de nieuwe zakelijkheid du Perron, ter Braak en Marsman. Ook Slauerhoff en Nescio werden gesteund.

Zoals vermeld begaf ook Nijgh en van Ditmar zich op de schoolboekenmarkt en richtte zich, zoals uit prospectussen blijkt vooral op de protestants christelijke scholen. Zeer belangwekkend was de tekenmethode die ontworpen was door C(lasca) Bakhuizen van den Brink-Ozinga en W(illem) van Leusden, eenvoudig genoemd Teekenmethode, verschenen in 1927. In het voorwoord vermelden de auteurs dat er behoefte aan zo'n methode was ontstaan omdat het tekenonderwijs "niet meer in handen was van de vakonderwijzers", een verwijzing naar de laatste wetswijziging. Het voert binnen het kader van dit artikel te ver om al te veel in te gaan op de uitgangspunten van deze methode. Men beoogde vorm te geven aan het tekenproces door na de "krabbelperiode" omtrekfiguren aan te bieden in de vorm van bladmotieven om uiteindelijk door natekenen aan de hand van wandplaten de "kunstigheid en vaardigheid" te vergroten. Het eerste dat opvalt aan die wandplaten is hun fraaie zeer gestileerde vormgeving, waarin men de invloeden van kunstenaars als Theo van Doesburg kan vermoeden. Het is aardig om in de inleiding te lezen dat de tot dan veel gebruikte methode van Zwier en Jansma verouderd werd geacht omdat de moderne kunstopvattingen niet meer te verenigen zouden zijn met de hedendaagse smaak. Men fulmineerde tegen smakeloze kleuren en de lijnindeling der platen. Zij waren aanhangers van de Reformbeweging die volgens Bakhuizen en van Leusden slappe en duffe resultaten opleverden. De complete handleiding is nog steeds de moeite waard. Naast een pedagogische verantwoording, leveren de auteurs een aardig geschiedkundig overzicht van het tekenonderwijs in de laatste eeuw. Over hun eigen uitgangspunten kan men nog lang twisten. Begrippen als "vrije expressie" en vernieuwende bewegingen zoals na de oorlog door De Werkschuit werden gepropageerd, vielen van zelfsprekend buiten hun gezichtsveld. Voor de huidige beschouwer is dan de esthetische vreugde overgebleven die men aan hun producten kan beleven.

Er zijn geen oplagecijfers te vinden, het populariteitsgehalte is dus niet meer te meten. Vermeld dient te worden dat complete sets van de wandplaten uiterst zeldzaam zijn. Gelukkig bezit het Schoolmuseum één van de twee bekende exemplaren en kunnen wij hieruit een voorbeeld reproduceren. Samenvattend kan ik stellen dat de twee Rotterdamse uitgeverijen er gedurende het Interbellum niet in geslaagd zijn een groot aandeel op de schoolboekenmarkt te verwerven, maar dat de kwaliteit van enkele methodes voldoende uitdaging biedt om nader bestudeerd te worden.

Zakelijke info