Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 

190102. Pieter Remery, een 19e eeuwse schoolmeester door Marry Remery, winter 2001, nr 1

Hoe zag het Nederlands onderwijs er in de eerste helft van de negentiende eeuw uit? Archiefonderzoek naar een van mijn voorouders, Pieter Remery (1789-1851), bracht daarover van alles aan het licht. Zijn leven speelde zich af in enkele dorpjes in Zeeuws-Vlaanderen, die nu voor een deel in België liggen. Maar hoe zag het bestaan van een eenvoudige dorpsonderwijzer er toen uit? Hoe werd men onderwijzer? Aan de hand van Remery krijgen we ook een beeld van de rol van onderwijzersgezelschappen, de betekenis van de schoolopzieners en het belang van schoolinspectie voor de kwaliteit van het onderwijs.

Pieter werd geboren in Kaprijke en had drie zusjes. Zijn ouders overleden toen hij elf jaar was. Tot 1815 is er over Pieter weinig bekend. In dat jaar trouwde hij met Francisca Martens. Zij kregen negen kinderen waarvan er vijfjong zijn gestorven. In 1816 was Pieter hulponderwijzer in Bouchaute, vlakbij zijn geboortedorp. Hij werd in 1825 tot hoofd benoemd van de openbare school in Westdorpe. Twee zonen volgden het voetspoor van hun vader, namelijk Hugo, die van 1840 tot 1886 onderwijzer was in het in dezelfde streek gelegen Koewacht, en Bernardus Franciscus, die na de dood van zijn vader deze opvolgde op de school van Westdorpe (tot 1897).

Het eenvoudig bestaan van een dorpsschoolmeester

In Westdorpe had het gezin Remery de beschikking over een onderwijzerswoning die bij de school hoorde. Een inwonende dienstmeid hielp met de werkzaamheden. In 1826 betaalde de gemeente Westdorpe jaarlijks f. 150,- voor de onderwijzersplaats. Dit was niet voldoende om zijn gezin te onderhouden, diverse neveninkomsten waren waarschijnlijk hard nodig. Pieters naam kwam in akten van de burgerlijke stand vaak voor, als hij optrad als getuige bij geboorte en overlijden van dorpsgenoten. Hij is vermoedelijk ook landmeter geweest. Pieter bekleedde daarnaast ook enkele (onbezoldigde) kerkelijke functies, onder ander was hij secretaris van het bureau van kerkmeesters.

Onderwijzersgezelschappen

Kinderen die onderwijzer wilden worden, konden vanaf. 1816 de Rijkskweekscholen bezoeken, namelijk die te Haarlem voor de Noordelijke Nederlanden en die te Lier voor de Zuidelijke Nederlanden. Ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen heeft kweekscholen opgericht, zoals bijvoorbeeld in Groningen e1 Leiden. Maar het merendeel van de onderwijzers ontving hun beroepsvorming gewoon in de alledaagse schoolpraktijk van een oudere schoolmeester. Daardoor was de kwaliteit van de opleiding zeer wisselend. Pieter heeft het geluk gehad dat hij in Bouchaute hulponderwijzer was bij een zeer bekwame en actieve onderwijzer de heer J.B. van Peene.

In de theoretische (bij)scholing van kwekelingen en (hulp)onderwijzers hebben de onderwijsgezelschappen een cruciale rol gespeeld. Deze gezelschappen kwamen maandelijks bij elkaar om vakkennis uit te wisselen. Districtsschoolopzieners waren daarvan doorgaans de drijvende kracht; zij organiseerden deze gezelschappen, brachten daarover jaarlijks verlag uit aan de landsregering en ontvingen daarvoor ook rijkssubsidie. In deze gezelschappen werden lezingen gehouden en opgaven gemaakt op het gebied van de lagere schoolvakken.

In Zeeland kwam de ontwikkeling van onderwijzersgezelschappen wat later op gang dan bijvoorbeeld in Groningen. H.A. Callenfels, burgemeester van Oostburg en vanaf 1819 tevens schoolopziener in ZeeuwschVlaanderen, heeft veel gedaan om de onderwijzers regelmatig bijeen te brengen. Al in 1820 had hij in West Vlaanderen enkele onderwijsgezelchappen opgericht, namelijk in Sluis, IJzendijke en Groede. Zij stonden onder een hoofdbestuur dat in Oostburg vergaderde en daar ook de jaarlijkse bijeenkomst organiseerde. Volgens het reglement moesten alle onderwijzers uit het desbetreffende district aan de maandelijkse vergaderingen deelnemen. Onderwijzers uit naburige provincies werden op hun verzoek tot buitengewone leden aangenomen. Van het gezelschap in Sluis was in 1819 ook de hoofdonderwijzer van Bouchaute, L.B. van Peene, lid. Dankzij de inzet van Van Peene kwamen in Oost Vlaanderen ook onderwijzersgezelschappen tot stand. Die van het district Eeclo, onder de leuze `De oefening leert' werd in 1820 opgericht en ook Pieter werd daarvan lid. Uit een brief van Van Peene aan Callenfels krijgen we een indruk van de activiteiten van dit gezelschap: `Onze werkzaamheden in den wintervergaderingen waren die in de oefening van het kunstmatig lezen, geschiedkunde, oud letterschrift enz. De vraagstukken welke door mij in de zomervergaderingen worden gedaan, moeten door de leden schriftelijk of voor de vuist beantwoord worden. Welke reeds bewrochte stukken ik de vrijheid neem U edele hiernevens over te maken'. Door deze actie zijn in Middelburg enkele originele uitgevoerde opgaven van Pieter Remery uit 1822 bewaard gebleven, in prachtig handschrift geschreven.

De bijeenkomsten hadden ook tot doel de vriendschapsbanden te versterken en het gevoel van saamhorigheid te vergroten. Daartoe werden vaak liederen gezonden. Callenfels had daarvoor een gezangenboekje samengesteld, waarin het volgende couplet van een lied voorkwam:
`Wie sterkt hier onze vriendschapsband tot nut der lieve jeugd
Wie toont ons aanstonds hand aan hand Op het pad van eer en deugd
Het heilrijkst uitzicht in 't verschiet O, Vrienden, is het de eendragt niet'.

In 1824 deed Callenfels verslag in de Nieuwe Bijdragen over de oprichting van de onderwijzersgezelschappen in Sas van Gent, Hulst en Axel, mede 'oor de krachtige medewerking van nige onderwijzers uit het aangrenzend Oost-Vlaanderen. Pieter heeft hierin waarschijnlijk een grote rol gespeeld omdat hij in 1825 van Bouchaute verhuisde naar Westdorpe en contacten bleef onderhouden met zijn vrienden in West en Oost-Vlaanderen. Pieter was in 1832 secretaris van het gezelschap in Sas van Gent. Zijn oudste zoon, Hugo, die toen vijftien jaar was, was daarvan ook lid als kwekeling. De in 1832 aangeschafte boeken en tijdschriften geven een indruk van de belangstelling van dit gezelschap: Boekje voor Rekenkunde, Groninger Tijdschrift voor onderwijzers, Leesboekje der 2e klasse van van den Hoonaard en Gleuns beschouwingen van het heelal en Handboek der landhuishoudkunde.

 Onderwijzersexamen

 Onderwijzersexamen en benoeming tot schoolhoofd in Westdorpe Na de val van Napoleon werden de Zuidelijke Nederlanden bij de Noordelijke gevoegd en werd de onderwijswet van 1806 ook, bij Koninklijk Besluit in 1816, van kracht in de Zuidelijke Nederlanden. Deze wet stelde kwaliteitseisen aan onderwijzers door examens verplicht te stellen. Een hulponderwijzer kon doorgaans volstaan met de vierde of laagste rang. Voor een hoofdonderwijzer was, afhankelijk van de grootte van de school, de tweede of derde rang verplicht. De eerste rang werd slechts bij hoge uitzondering toegekend. De onderwijswet van 1806 had nauwkeurig de eisen met betrekking tot de rangen vastgelegd. Voor de vierde rang moest men bedreven zijn in lezen, schrijven en rekenen en enige aanleg bezitten tot het geven van onderwijs. Aan de onderwijzers die voor het begin van de wetgeving al school hielden, werd het bewijs van algemene toelating uitgereikt. De overigen moesten examen doen. In 1815 had de helft van de onderwijzers in Zeeuwsch-Vlaamse geen rang en de rest was in het bezit van slechts de laagste rang. In 1830 had nog steeds 46 % geen rang, terwijl velen met de laagste rang inmiddels verder waren geschoold zodat er nog maar 14 % de laagste rang had en 40 % de derde rang. Slechts 2 % van de hoofdonderwijzers had de tweede rang behaald.

Van Pieter is niet bekend of en wanneer hij examen in de vierde rang heeft gedaan. Tot het afleggen van examen voor de derde rang werd hij nadrukkelijk gestimuleerd door de districtsschoolopziener W. J. van der Linde, die hem als ijverig lid van het onderwijzersgezelschap had leren kennen. Bovendien was hij in 1824 vanwege het overlijden van het schoolhoofd F. Samijn te Westdorpe daar tijdelijk aangesteld als diens vervanger. Ter vervulling van deze vacature richtte Van der Linde op 25 oktober 1824 een schrijven aan het gemeentebestuur van Westdorpe waarin hij Pieter in de aandacht aanbeval: `Ik meen dat de Provinciale Commissie van onderwijs in OostVlaanderen in het begin van November vergadert en zoude dus Remery nog kunnen trachten den derden rang te verkrijgen, waarmede hij ook naar de school uwer Gemeente kan staan. Wees zo goed hem daarop aandachtig te maken en van mijne achting verzekerd te zijn'. Op 18 november 1824 behaalde Pieter zijn derde rang en op 29 december van dat jaar had het vergelijkend examen voor de vacante functie in Westdorpe, met goed gevolg voor Pieter, op het gemeentehuis plaats. Hij was toen al 35 jaar oud.

Met het slagen voor het vergelijkend examen was Pieter dus verzekerd van zijn benoeming als hoofd van de openbare school van Westdorpe. Voor deze keuze waren voor de gemeenteraad de volgende argumenten van belang: `uit hoofde van zijn meergevorderde jaren, zijn aan ons door samenleving beter bekend deugdzaam gedrag en de ondervinding welke wij hebben met de goede vorderingen door de kinderen gemaakt sedert hij met de waarneming van de vacante school is belast geweest...'. Het geheel wordt afgesloten met het bericht dat `de onderwijzer Pieter Remery, op verkregen autorisatie van Z.E. den Minister van Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Waterstaat, te Westdorpe, Provincie Zeeland, tot vasten Schoolonderwijzer aangesteld is'.

 Schoolinspectie

 De onderwijswet van 1806 kende aan. schoolopzieners een belangrijke tai toe in de beoordeling van de kwaliteit van de huisvesting en het onderwijs in hun district. Zij behoorden doorgaans tot de notabelen; ze waren arts, burgemeester, notaris of dominee. Zeeland was tot 1824 onderverdeeld in vijf districten en daarna in zes. Westdorpe viel onder het vijfde district. De bij de onderwijswet behorende instructie voor schoolopzieners bepaalde dat zij zich op de hoogte moesten stellen van de toestand van het lager onderwijs door middel van schoolbezoeken twee of meerdere malen per jaar: `Hij zal zich bekend maken met de personen en onderscheiden talenten van alle onderwijzers binnen zijn district, en daarvan behoorlijk aanteekening houden'. Zij moesten zich ook bezig houden met het afnemen van onderwijzersexamens, de vervulling van vacatures, de schoolinrichting, prijsuitreikingen en de naleving van schoolreglementen. Dit vond idealiter in nauwe samenwerking met de plaatselijke en provinciale schoolcommissies, waarvan de schoolopzieners doorgaans ook lid waren.

De inspectie van de openbare school van Westdorpe leidde in 1824 tot een reprimande aan de gemeenteraad van dat dorp. Van der Linde eiste dat met spoed de nodige maatregelen getroffen zouden worden voor een nieuw schoollokaal en de aanschaf van schoolmeubelen. Het tegenwoordige gebouw was te klein om alle kinderen naar behoren te bevatten. Het provinciaal verslag van 1827 vermeldde dat f. 800 beschikbaar was gesteld voor een nieuw schoollokaal in Westdorpe en f. 55,32 voor de aanschaf van meubelen. De rest moest de gemeente zelf betalen. In 1827 kocht het gemeentebestuur een stuk grond aan voor het schoollokaal en een onderwijzerswoning. Een jaar later werd de school geopend. Het schoolgebouw met inbegrip van schoolmeubelen heeft f. 1821,31 gekost en de bijbehorende onderwijzerswoning f. 900. Voorts werden met het geld van het provinciale fonds zes `leesmachines' met toebehoren aangekocht (zie illustratie). Deze leesmachines hoorden bij de nieuwe leesmethode van P.J. Prinsen en bestonden uit twee letterkasten (links de klinkers en rechts de medeklinkers) aan weerszijden van een zetraam waarop woorden gevormd konden worden. Het Algemeen Schoolreglement van WestVlaanderen uit 1822 bepaalde in artikel 3 dat de leesmachines en toebehoren onmisbare hulpmiddelen waren in iedere school waar men volgens de nieuwe klankmethode leerde lezen en spellen. Bij de leesmachine hoorden grote kartonnen borden met uitgewerkte leestafels die trapsgewijs in moeilijkheidsgraad opklimmende leesoefeningen bevatten en individuele letterplankjes voor de leerlingen.

De opvolger van Van der Linde, de notaris F. van Deinse, schreef in 1835 in een brief aan het Gemeentebestuur `...dat hij over het algemeen zeer tevreden is over de vorderingen die de schooljeugd gemaakt had onder de leiding van den verdienstelijken onderwijzer Pieter Remery. Echter tengevolge van gebrek aan schrijftafels, waren onderscheidene kinderen genoodzaakt om met hunne schoolborden op den schoot hunne geschriften te vervaardigen. Ook zaten de overige leerlingen bij mijn bezoek zoo naauw ineengedrongen op de banken, dat zulks het onderwijs niet alleen belemmerde, maar ook aanleiding gaf dat de schooljeugd teveel met elkander in aanraking en gesprek kwam'. Het gemeentebestuur ging echter pas jaren later tot actie over. De rekening van het tweede kwartaal van 1840 vermeldde de aanschaf van twee nieuwe schrijftafels voor de gemeentelijke school voor f. 36,-. In een schrijven van Van Deinse later dat jaar bleek dat hij tevreden was.

De school kon ook de goedkeuring wegdragen van de hoofdinspecteur Wijnbeek die in 1838 de school van Westdorpe bezocht, waarbij hij zich positief uitsprak over het gebruik van de klankmethode van P.J. Prinsen bij de leeslessen.

Van Deinse hield in de jaren 1841 tot 1850 jaarlijks een overzicht bij van de leerlingenaantallen in zijn district (het vijfde) ten behoeve van de Provinciale Commissie van Onderwijs. In 1848 waren in het hele district ruim 30 000 inwoners, waarvan 5000 kinderen in de leeftijd van 6-12 jaar Hiervoor waren in 19 gemeenten scholen opgericht met 1728 leerlingen in de zomer en een groter aantal van 2367 in de wintertijd . In 1841 telde Westdorpe 1346 inwoners, waarvan een zesde deel (224) tot kinderen in de schoolplichtige leeftijd werden gerekend. In de zomer kwamen echter slechts 65 leerlingen naar school en in de winter 156. Van deze leerlingen kregen 14 gratis onderwijs en voor 30 leerlingen werd een bijdrage uit het armenfonds gegeven. Voor de overige leerlingen ontving Pieter wekelijks schoolgeld. In 1843 schreef de schoolopziener in . zijn toelichting; `De geringe verdien, sten, gevolgen van den schraalen droogen zomer, en bijna mislukten veldoogst hebben zigtbaren nadeeligen invloed op het getal der schoolgaande kinderen uitgeoefend, waardoor hetzelve in het hele district 249 minder dan het vorige jaar bedraagt'. De sociaal-economische situatie in de dorpen van Zeeuws Vlaanderen was niet bepaald rooskleurig. De onderwijzers hadden hier direct mee te maken en probeerden elk op hun eigen wijze een steentje bij te dragen aan de vorming van de jeugd en verbeteringen van de maatschappij.

 Slot

 Na 35 jaar voor de klas gestaan te hebben, eerst in Bouchaute en later in Westdorpe, overleed Pieter Remery 1851 op 62-jarige leeftijd na een kortstondige ziekte. Zijn zoon Bernardus Franciscus volgde hem op in Westdorpe. Deze was toen 22 jaar oud en had net het onderwijzersexamen derde rang afgelegd. In zijn leven heeft Pieter actief deelgenomen aan onderwijsgezelschappen ter verdere professionalisering. In zijn werk heeft hij bemoediging ontvangen van schoolopzieners, die hem ook ondersteunden in het realiseren van de nodige onderwijsverbeteringen, zoals het invoeren van de klankmethode bij het leesonderwijs. Dankzij de bemoeienis van opzieners werden zijn werkomstandigheden ook verbeterd, voor de bouw van een nieuwe school, de aanschaf van schoolmeubilair en -materialen. Dat het onderwijs nog vele kinderen niet aan zich kon binden, blijkt uit de gegevens over het schoolbezoek in de jaren 1841 tot 1850. Dit werd nog niet als een groot probleem beschouwd. Ongetwijfeld zal de zoon Bernardus Franciscus als opvolger in Westdorpe wel geconfronteerd zijn geweest met de vraag hoe geregeld schoolbezoek moest worden bevorderd. Immers in de tweede helft van de negentiende eeuw vormde dat een onderwerp in de politieke discussies omtrent het onderwijs. Voor verdere informatie over onderwijzers uit het geslacht Remery verwijs ik u graag naar mijn internetsite http://www.xs4all.nl/~remery

 Literatuur:

C. Visser (1995), Vernieuwing van het lager onderwis in Zeeland in de eerste helft van de 19' eeuw. Utrecht: Universiteit van Utrecht (proefschrift)

Zakelijke info