Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


180302. Onderwijsmusea op internet door Karl Catteeuw, 2000 nr. 3

 Wat zou u ervan zeggen om, met de afstandbediening in de hand, langs alle onderwijsmusea zappen? Om hen met elkaar te vergelijken, om te zien of er eentje in de buurt ligt van uw vakantiebestemming, of om te bepalen waar interessant tentoonstellingsmateriaal voorhanden is. Of om op een leuke manier wat meer te weten te komen over de ontwikkeling van kleuteronder-wijs, koloniale scholen of het interieur van middeleeuwse stadsscholen. Leuk toch? Met het internet binnen ieders bereik, lijkt dit steeds meer haalbaar.

 Wie geïnteresseerd is in schoolmusea, wil daar graag meer over weten. De meest geëigende manier om een schoolmuseum bekend te maken, is het internet. Met die aanwezigheid van schoolmusea op het internet is echter iets vreemd aan de hand: op het eerste zicht levert de zoektocht naar schoolmusea veel nieuws op, anderzijds blijkt de informatie die de sites bieden heel wat mankementen te vertonen. Daarom verkennen we in dit artikel de sites van schoolmusea, aan de hand van de eenvoudige vraag: welke musea hebben een website en wat vertellen die sites? Met deze vraag als uitgangspunt werd tweemaal een lijst opgesteld van alle historische onderwijscollecties die vertegenwoordigd zijn op het internet. 'Vertegenwoordigd' werd ruim opgevat: ook zeer beknopte pagina's met enkel adresgegevens werden in de lijst opgenomen. De gegevens die elektronische telefoongidsen echter aanbieden werden niet opgenomen, aangezien het niet om pagina's met aanwijsbare website-adressen ging. De ‘links’ werden verzameld door zoekmachines (yahoo, altavista en hotbot), op twee verschillende momenten, eind 1997 en begin 2000. Opvallend was dat van de 108 oorspronkelijke 'links' (voor 88 musea) er dit jaar 40 niet meer werkten (van 136 links voor 94 musea). Bij die 40 niet-werkende sites waren slechts enkele 'verhuisd', het leeuwendeel was gewoon verdwenen. Bij de tweede lijst werden de 'dode links’ meegeteld, de verhuisde ‘links’ werden enkel vervangen door de nieuwe verwijzingen.

 De musea

 Onder 'historische onderwijscollecties' werden zowel de gereconstrueerde schooltjes, heemkundige musea met een onderwijshistorische afdeling, als de grotere onderwijsmusea universitaire verzamelingen meegeteld. Verzamelingen zonder tentoonstellingsruimte werden enkel toegevoegd indien ze zich toespitsen op schoolgeschiedenis en méér dan enkel papieren archiefbescheiden bevatten. Een zeer goede lijst van schoolboekbibliotheken en onderwijsarchieven, die we hier dus buiten beschouwing laten, vindt u elders op het internet, bij de History of Education site van Henk van Setten (http://www.socsci.kun.nl/ped/whp/histeduc/links01.html).

 Het gros van de links verwijst naar Duitsland, het Mekka van de onderwijsmusea, op een ruime afstand gevolgd door een Scandinavische peloton met Zweden op kop. Daarna volgen de Engelstalige internetnaties Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Er werd een schoolmuseum ontdekt in het hartje van Kingston (Jamaica), een schoolgebouw uit 1629 in Sundbyholm en een onderwijsmuseum in het provincienest uit de Zweedse speelfilm 'Fucking Åmål'.

Het is onmogelijk na te gaan of het aandeel musea dat op het internet staat wel representatief is. Er is immers geen overzichtswerk beschikbaar; hooguit zijn er de adressenlijsten van het symposium voor schoolhistorische verzamelingen, enkele pogingen tot inventarisatie van de Duitse musea en de adressengids voor historisch-pedagogisch onderzoek van internationale organisaties als ISCHE en CNRS. Er zijn wel meer dan 100 historische onderwijsmusea, maar deze verwijzen niet naar de zojuist genoemde overzichtswerken, terwijl het omgekeerde ook niet het geval is. Bovendien zijn belangrijke musea in onder meer South Carolina (VS), Edinburgh, Oekraine, Zwitserland (het Yverdon van Pestalozzi), Frankrijk, Japan, Ierland, Hongarije, Brazilië en Argentinië niet op het internet terug te vinden. De gids van Caspard en Aldrich (1995) maakt melding van vele musea die niet op internet terug zijn te vinden, terwijl aan de andere kant het internet wel weer meer musea in Duitsland oplevert, dan in deze gids vermeld staan. De weblijst bevat opvallend veel oude schoolgebouwen die door enkele vrijwilligers zijn ingericht. 21 webpagina's verwijzen naar grotere musea, die over meerdere zalen beschikken, méér dan het lokale onderwijs tonen, vaak ook los van klas-reconstructies, en ook individueel toegankelijk zijn. Zes websites verwijzen naar gespecialiseerde archieven en verzamelingen, terwijl twee links verwijzen naar ingerichte schoolgebouwen op de terreinen van openluchtmusea. Daarnaast zijn er via de sites tentoonstellingen op het spoor te komen. Kortom, het internet verschaft een bonte lijst, die in geen geval volledig is, maar wel een gevarieerd beeld geeft van wat er aan onderwijsmusea te vinden is.

 De sites

Bij een vergelijking tussen 1997 en 2000 viel eerder op dat haast de helft van de sites is verdwenen. Wat overblijft is vaak drie jaar lang ongewijzigd gebleven. De meeste sites zijn, te oordelen naar de domeinnamen, verzorgd door andere instanties dan de musea: een stedelijke toeristische dienst, een lokale internetamateur of een cultureel netwerk. Zoals uit de grafiek kan worden opgemaakt, hebben enkele musea meerdere websites. Het museum van Bergisch Gladbach bleek zo mooi vertegenwoordigd door drie verschillende pagina's, tot de verbazing van de medewerkers van het museum. Slechts enkele musea lijken een webpagina in eigen handen te hebben.

Niet alleen zijn er heel wat websites ter ziele gegaan, maar het omgekeerde is ook het geval. De historische onderwijscollectie van de Universiteit Gent bestaat nog steeds, maar is ontoegankelijk geworden, in tegenstelling tot wat de website fier verkondigt. Het stedelijk onderwijsmuseum van Ieper bestaat nog steeds, maar is ondertussen verhuisd naar een locatie die er totaal anders uitziet dan wat u op internet krijgt voorgeschoteld: de reuze-blokkendoos is vervangen door een met metaal, hout en glas ingericht kerkgebouw. Ook het Franse Musée Nationale de l'Education bestaat nog, maar is al sinds jaren verhuisd naar een depot. In afwachting van de heropening van de tentoonstellingsruimte in het oude stadscentrum van Rouen in september, moeten de archieven en de medewerkers ervan gezocht worden in Mont-Saint-Aignan, een dorpje in de buurt.

 Slechts weinig sites bieden de keuze uit een engels- of anderstalige versie. Blijkbaar wordt met de websites op een lokaal publiek gemikt, hetgeen bijvoorbeeld bij de meeste Scandinavische onderwijsmusea het geval is. De pagina's bevatten meestal zeer eenvoudige informatie. Enkele sites beperken zich tot een titel, openingsuren en adres. Een goede helft (49) voegt daar ook een korte beschrijving aan toe van de vaste tentoonstelling. 44 sites voegen bij de korte inhoudsbeschrijving een foto of een korte historiek van het museumgebouw. De meeste foto's beperken zich tot de gevel van het museumgebouw. Informatie over bereikbaarheid, zoals routebeschrijvingen (slechts drie sites) en toegankelijkheid voor grotere groepen of rolstoelen is eerder zeldzaam. Zeven onderwijsmusea zijn rechtstreeks via e-mail te bereiken, hoewel de meeste musea ook wel telefoon- en faxnummers aanbieden. Zeven andere museumsites hebben bij al die leuke prenten en verhalen verzuimd om hun adres te vermelden. Eén enkele pagina bevat sinds 1997 enkel de titel 'Scotland Street School Museum'.

De tweede site die betrekking had op het museum en wel adres en beschrijving bevatte, is ondertussen verdwenen. Slechts enkele musea bieden een virtuele rondleiding aan. Achtergrondinformatie over onderwijsgeschiedenis wordt zelden verstrekt. Slechts één museum verwijst naar gespecialiseerde literatuur.

Wat er wordt gezegd over onderwijsgeschiedenis op al deze sites? Bitter weinig. Enkel in Illinois (Blackwell) wordt er een uiteenzetting geboden over ‘hornbooks’, de vroegmoderne leesplankjes. Ook bij Ottweiler wordt in het kader van een tentoonstelling over visuele onderwijsmedia een summiere inleiding op de tentoonstellingscatalogus geboden. De meeste andere sites beperken zich hooguit tot het vermelden van lokale of nationale 'mijlpalen' in de onderwijswetgeving. De informatiesnelweg blijkt niet alleen veel wegomleidingen te omvatten, maar biedt ook vaak een lege aanblik.

 Sight-seeing

Enkele hoogtepunten verdienen wat meer aandacht, zodat duidelijker wordt wat de sites te bieden hebben. Het Wilson McDonald Museum maakt wel kenbaar dat er bepaalde toegangsuren tot haar archieven zijn, maar verzuimt die te geven. Het Nationaal Schoolmuseum in Rotterdam heeft een net herziene versie van de website die naar goede Noord-Nederlandse traditie grafisch mooi oogt; deze beschrijft collectie, toegankelijkheid en het kinderprogramma en verschaft de nodige zakelijke informatie met betrekking tot openingstijden, adres en dergelijke. Dit alles is echter slechts in het Nederlands beschikbaar. Het museum van Ljubljana verraadt veel goede wil en weinig technische vaardigheden. De site voorziet in een rondleiding door de collectie, een voorstelling van het tijdschrift en contactinformatie, maar blinkt vooral uit door niet-werkende doorverwijzingen en een navigatiekader met slechts twee keuzeknoppen. Zodra u weet dat 'stalna razstava' Sloveens is voor 'virtuele rondleiding', dringt u door tot pagina's zonder prentjes - de beeldjes zijn er wel, maar zitten in een verkeerde directory. Het Blackwell Museum biedt een mooi voorbeeld van de mogelijkheden van een website. Er wordt uitleg verstrekt over de specialiteit van het museum, de 'hornbooks'. Er wordt gewerkt aan een internet-toegang tot de boekencataloog. Naast veel foto's wordt ook een bibliografie aangeboden en een deel van die literatuur is ook via postorder verkrijgbaar. De site wordt beheerd door de Northern Illinois University, die met het museum samenwerkt. Op dezelfde wijze heeft de universitaire schoolverzameling aan de universiteit van Erlangen-Nürnberg een bezoekwaardige website uitgewerkt. Naast een voorstelling van het verzamelde, enkele foto's en uitleg met bibliografie wordt de bezoeker ook uitgenodigd om de catalogus van de schoolboekenverzameling 'Johannes Guthmann' te doorzoeken. De website van het museum in Ottweiler bevat informatie over tentoonstellingen (ook vroegere tentoonstellingen), een inhoudsbeschrijving van de vaste tentoonstelling, twee rondleidingen, de geschiedenis van het museumgebouw en een wandelroute langs alle vroegere onderwijsgebouwen van het stadje. Het zeer professioneel ogende werk werd gerealiseerd door een uitgebreid team en een extern fotografiebureau. Onbegrijpelijk is wel dat hetzelfde team aan de basis ligt van drie licht verschillende sites, op drie locaties, die niet steeds naar elkaar doorverwijzen. De laatste maar helemaal niet de minste website is gewijd aan het Oost-Friese museum in Folmhusen. Naast contactinformatie, een omschrijving van het museum en enkele foto's, worden ook publicaties aangeboden. De site, onderhouden door Helmut Spranger, een vriend van het museum-echtpaar Reuer, is ook een van de weinigen die zeer regelmatig wordt bijgewerkt en aangevuld. Uniek zijn de statistieken van bezoekersaantallen in het museum, die op de site worden getoond. Niet erg nuttig, wel leuk.

 De ideale website bestaat niet

Tijdens het ISCHE XX congres dat in 1998 in Kortrijk werd gehouden hield Henk van Setten, de beheerder van de gewaardeerde 'History of Education Site', een uiteenzetting over de aanwezigheid van historische pedagogiek op het internet. Zijn stelling, dat de academische 'ivoren toren' amper aanwezig is op het internet, terwijl de kwalitatief vaak schralere onderwijsgeschiedkundige sites of 'zandduinen' van amateur-onderwijshistorici, er veel manifester zijn te raadplegen gaat ten dele op, maar heeft naar mijn idee een diepere oorzaak. In het kader van de eerder vermelde symposia van onderwijsmusea heeft Ulla Nitsch (Bremen) reeds overtuigend betoogd dat er een grote kloof gaapt tussen enerzijds academische collecties en anderzijds 'schoolmusea' die uit een heemkundig perspectief ontstonden in de loop van de jaren '60 en '70. Daarbij blonk die laatste groep vooral uit door het haast stereotiep reconstrueren van klaslokalen uit het lager onderwijs van het begin van deze eeuw (Nitch, 1999, 15-23). De ivoren toren siert al het eentonige landschap van de onderwijsmusea nog v¢¢r er sprake was van het internet. Wat wel klopt in van Settens betoog is dat beide kampen even weinig werk hebben gemaakt van hun websites.

Elk zichzelf respecterend bedrijfje heeft tegenwoordig een website. De voordelen van een webpagina zijn de reclame en informatie die actief wordt opgezocht of passief onder ogen komt van potentiële bezoekers. Daar staat tegenover dat een echte website veel uren werk en dure computers en aansluitingen kost. Anders dan drukwerk zoals u nu in handen heeft, ontbreekt het een site aan een vaste oplage, kan het kosteloos worden getransporteerd naar het andere eind van de wereld en kan het binnen enkele minuten worden gewijzigd of aangevuld. Via postorders wordt de winkelkassa gespijsd, wie erom vraagt kan zo ellenlange bibliografieën of inventarissen vinden, een zoekmachine kan toegang verlenen tot de museumcollecties. Een website zou een volwaardige aanvulling kunnen zijn op het museumbezoek, zoals bij de meeste grote kunstmusea gebeurt. Beelden en tekst vervangen niet het fysieke bezoek aan de tentoonstelling, maar bieden extra links, levensgeschiedenissen en overzicht, zonder één voor één de tentoonstellingskastjes te becommentariëren.

Geen enkele webpagina van een schoolmuseum biedt echter de zojuist weergegeven informatie. De meeste musea beperken zich tot een opsomming van de tentoongestelde voorwerpen en het gebruikte gebouw, zonder al te veel oog voor de ruimere context van de onderwijsgeschiedenis. Een indringende analyse van wat onderwijs was en hoe dat vorm kreeg, wie school liep en wie lesgaf, wat het curriculum vulde en hoe schoolrituelen vorm kregen, is ook niet op de websites van de 'ernstiger' websites terug te vinden. Dat dergelijke uiteenzettingen niet saai hoeven te zijn voor een internetpubliek, bewijst bijvoorbeeld de site van Kate Rousmanière over klassenfoto's (http://www.muohio.edu/edl/kate1.htm).

De algehele conclusie, na een rondleiding langs een honderdtal websites, is ontmoedigend. Veel sites worden niet onderhouden, bevatten weinig informatie, vaak zelfs niet de essentiële adresgegevens. De sites die wel verder gaan, bieden meestal weinig interessante informatie over onderwijsgeschiedenis. Het is vreemd waarom nog geen enkel onderwijsmuseum zover is kunnen gaan op de informatiesnelweg. Of loont het niet om in een duinenlandschap asfaltbanen te trekken?

 Literatuur:

 Pierre Caspard & Richard Aldrich (1995), Guide international de la recherche en histoire de l'éducation. International. Guide for research in the history of education. Parijs.

Ulla Nitsch (1999), The Past, The Present and the Future of School Museums - A Review of the Achievements and Problems of their Development. In: Elisabeth J. Foster, Ulla M. Niytsch, Ilse Rohleder & Hans-Otto Steudle (ed.), Documentation. Leeds 1997. 7th International Symposium for School Museums and School History Collections. 31st July to 3rd August 1997 Leeds UK. Leeds.


 

Zakelijke info