|
|
170305. Het (school)kinderleven in de poëzie van Rilke door Daan Thoomes
In de schoolmusea kijken bezoekers vaak vertederd naar allerlei schoolattributen uit vroeger tijden. Toch zou daarbij bedacht moeten worden dat de meeste kinderen niet met plezier naar school gingen. In de schoolgeschiedenis mogen we niet blind zijn voor het feit dat de schoolervaring voor veel kinderen een negatieve ervaring was. Schoolgaan gold als bittere plicht in een afschuwelijke sfeer en het 'echte leven' begon pas na schooltijd. Scholen waren beslist niet kindvriendelijk. Om die reden zette Pestalozzi zich in zijn tijd al in voor ‘menselijke’ scholen. En ook andere vooruitstrevende onderwijsvernieuwers hebben de eeuwen door steeds geprobeerd om het onderwijs wat meer te laten aansluiten op de belangstelling en de ontwikkelingsfasen van kinderen, maar het duurde tot diep in de twintigste eeuw voordat die vernieuwingen doorwerkten op alle scholen. Wie zich diepgaand wil bezighouden met de onderwijsgeschiedenis kan niet volstaan met het bestuderen van handboeken en monografieën. Dan komen ook allerlei andere bronnen in aanmerking zoals brieven, dagboekfragmenten, rapporten van huisartsen, schilderijen, tekeningen, foto's, en allerlei materialen uit de collecties van de schoolmusea. Voorts kan de onderwijsgeschiedenis gebruik maken van historische studies uit andere vakwetenschappen. Dan komen bijvoorbeeld de kunstgeschiedenis en de literatuurgeschiedenis in aanmerking. Zo zou een historisch-pedagogisch onderzoeker gebruik kunnen maken van literatuurhistorische studies over het kinderboek of over het ‘kind als dichterlijk motief’. Voor het hermeneutische onderzoek is het sowieso van belang om de context van het te bestuderen onderwerp goed te verkennen. Voor een onderwijshistoricus die zich bezighoudt met de wijze waarop kinderen hun schooltijd beleefden, kan het daarom interessant zijn om ook te rade te gaan bij dichters uit het te bestuderen tijdvak. Gedichten kunnen uitdrukking geven van die beleving al zijn ze natuurlijk wel gebonden aan de blik van de dichter. Want in poëzie gaat het nu eenmaal meestal niet om een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid maar om een dichterlijke interpretatie en om een poging om juist het ‘onzegbare’ onder woorden te brengen. Rilke is zo’n dichter die daarom bekend staat. Toch ‘vertellen’ zijn kindergedichten iets over de kinderwereld van zijn tijd, nu alweer zo’n honderd jaar geleden. In het onderstaande gedicht Kinderjaren gaat het om een kind dat op school zijn tijd 'uitzit'. De uren op school duren zo lang. Je voelt je er eenzaam. De sfeer boezemt angst in. De leerstof bestaat uit oninteressante 'duffe zaken'. Het 'echte leven' begint na het luiden van de bel, na schooltijd: in de bruisende straten of in de wijde wereld van de tuinen. Als achtergrondinformatie over Rilke kan vermeld worden dat hij in 1875 in Praag is geboren. Aanvankelijk volgde hij een militaire opleiding maar al snel bleek dat hij daar niet geschikt voor was. Biografen spreken zelfs over een traumatische ervaring. Daarna leidde hij lange tijd een rondtrekkend bestaan door heel Europa. Tijdens zijn reizen maakte hij kennis met diverse beroemdheden. Zo leerde hij in Rusland de schrijver Tolstoi kennen en in Frankrijk de beeldhouwer Rodin. Van Rodin is hij zelfs enige jaren persoonlijk secretaris geweest. Door zijn vele reizen ontwikkelde Rilke zich tot een waar Europees staatsburger en een polyglot. In slechts drie steden heeft hij langere tijd gewoond: in Parijs, Berlijn en München. Zelf heeft hij gepubliceerd in het Duits, het Frans en het Russisch. Zijn grote talenkennis heeft hij daarnaast ook gebruikt om werken van andere auteurs in het Duist te vertalen. Zo heeft hij werken vertaald uit het Frans, Engels, Italiaans, Latijn, Grieks, Deens, Zweeds, Vlaams en Russisch. Daarbij ging het onder andere om werken van: Ovidius, Augustinus, Dante, Petrarca, Michelangelo, Maeterlinck, Leopardi, Shakespeare, Baudelaire, Mallarmé, Gide, Kierkegaard en d’Annunzio. De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Zwitserland waar hij in 1926 in Montreux is gestorven. In godsdienstig opzicht hebben verschillende gedichten uit zijn Stunden-Buch en Duineser Elegien grote bekendheid gekregen. Daartoe behoren onder andere zijn herfst-gedichten. In Duitsland is in neo-marxistische kringen herhaaldelijk kritiek geuit op deze religieuze lyriek. Zo beschouwde Berthold Brecht deze poëzie als ‘obsolet’ (verouderd) en rangschikte Theodor Adorno het taalgebruik van Rilke onder het ‘Jargon der Eigentlichkeit’. Tot de ‘techniek’ van dat ‘jargon’ behoort dat de woorden ervan klinken ‘alsof ze iets hogers zeggen dan wat ze betekenen’. Met zijn kritiek op het ‘eigenlijke’ verzette Adorno zich tegen uitspraken waartegen de wetenschappelijke kritiek als het ware ‘stil’ valt. Dat paste misschien in zijn neo-marxistische maatschappijkritiek maar hoeft natuurlijk geen afbreuk te doen aan de literaire en religieuze waarde van deze poëzie. De tijd heeft bovendien geleerd dat deze gedichten bestand zijn gebleken tegen kritiek want ze worden nog steeds veel gelezen en geciteerd. Rilke behoort literatuurhistorisch gezien, tot de beweging van het Symbolisme. Al blijft de classificatie van een dichter altijd een hachelijke zaak. Zelf noemden deze dichters zich zelden 'symbolist'. Het symbolisme staat tussen het realisme/naturalisme en het modernisme. Dat geeft al aan dat het in deze gedichten niet gaat om een precieze, natuurgetrouwe beschrijving van de alledaagse werkelijkheid. Kenmerkend voor symbolistische gedichten is de poging om een relatie op te roepen tussen de zichtbare en onzichtbare wereld. Soms is er een gerichtheid op 'het hogere', zoals de Idee, het Schone of het mystieke. Bij Rilke blijft de poëzie echter overwegend realistisch met hier en daar wat romantische trekken. Hij wordt vaak geprezen om zijn beeldend vermogen. In het gedicht 'Kinderjaren' gaat het behalve om de herkenbare beschrijving van een kind dat zich niet thuis voelt op school, om een kindantropologische typering. Hij geeft uitdrukking aan het ‘typisch kinderlijke’. Hij spreekt over de 'kinderen die anders zijn en kleurig'. De belangrijke plaats van het spel in het kinderleven. 'De volwassenen worden slechts af en toe lichtjes aangeraakt'. En tenslotte in de laatste strofe de symboliek van het wegzinken van het kleine bleke gezicht in de spiegeling van het water als beeld voor het 'wegglijden' van de kinderjaren. Het is duidelijk geen gedicht voor kinderen, maar over kinderen. Rilke schreef slechts af en toe over kinderen. Er is ook stellig geen sprake van een 'pedagogisch programma' in zijn werk. Maar zijn kindergedichten geven een prachtige illustratie van de kinderwereld uit een voorbije periode.
Kinderjaren
En urenlang aan de
grote grijze vijver geknield te zitten Je moet het leven niet willen begrijpen
Je moet het leven
niet willen begrijpen,
Om die bloesem op
te rapen en te verzamelen, Kindertijd
Het zou goed zijn
om veel na te denken, om
En raakten zo
vereenzaamd als een herder Rainer Maria Rilke (Praag, 1875 – Montreux, 1926) (eigen vertaling) Literatuur:
Rilke, R.M.
(1999). Lyrik und Prosa. Herausgegeben und mit einem Nachwort von D.
Lamping. Düsseldorf/Zürich: Artemis und Winkler Verlag (Lizenzausgabe
Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1999) Internetbron (juli 2006): ‘Die Gedichte von Rainer Maria Rilke’ http://rainer-maria-rilke.de/
|
|