Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


170202.  Erasmus en de latijnse school in Deventer Bert Stilma, 1999 nr. 2

Taalmeesters

Ik wil mij tegen hen aangorden die in de ogen van hun medemensen voor wijs doorgaan en zoals het spreekwoord zegt, die gouden tak trachten te vinden. Onder hen bekleden de taalmeesters de eerste rang, dat voorzeker het allerrampzaligste, treurigste en het meest bij de goden gehate slag van mensen zou zijn, als ik de ongemakken van hun zo ellendig beroep niet door een genoeglijk soort van waanzin verzachtte. Want niet een vijfvoudige vloek, zoals een Grieks puntdicht aantoont, rust op hen, maar een duizendvoudige, daar zij altijd uitgehongerd en vuil hun leven slijten in hun maar al te bekende scholen; wat zei ik, in scholen, neen veeleer dienen ze vertrekken vol kwellingen van geest en lichaam of rosmolens, of folterkamers te heten. Daar worden zij omringd door troepen van jongens, oud onder hun moeilijk werk, doof door al het geschreeuw en teren weg door al het vuil en de stank. Nochtans, tengevolge van mijn goedertierenheid verbeelden zij zich de eersten aller mensen te zijn. Zozeer zijn ze met zichzelf ingenomen, als zij hun schuw troepje door hun bars gezicht  en dreigende woorden angstig maken, als ze met plakken, roeden en zwepen de ongelukkige het vlees van het lijf halen en, het voorbeeld van de ezel van Cyme volgend, op alle mogelijke wijzen hun wreedaardige luim botvieren. Intussen verbeelden zij zich dat al dat vuil keurige netheid is, de stank vindt hun neus marjolein en die ellendige slavernij gaat bij hen voor een koningschap door, zodat ze hun tirannie niet tegen de heerschappij van een Phalaris of Dionysius willen ruilen. Maar nog veel gelukkiger zijn zij door een ongehoord hoge dunk van hun geleerdheid. Alhoewel zij de knapen niets dan dolheden instampen, zien zij toch, godbetert, uit de hoogte neer op iedere Palaemon en op iedere Donatus en zij weten het door allerlei kunstgrepen tot mijn verbazing zover te brengen, dat malle moertjes en stomme vaders hen voor diegenen houden voor wie zij zichzelf uitgeven. De lof der Zotheid. Erasmus.

Als men vanuit het westen Deventer binnenkomt, dan wordt men als argeloze bezoeker getroffen door de vele cultuurhistorische monumenten. De IJssel stroomt hier langs een kade waar niet alleen de restanten van een oude stadsmuur, maar ook een aantal fraaie huizen met hun markant silhouet de aandacht trekken. Ver boven deze monumenten stijgen de kerk(torens) van de Lebuïnuskerk en van de Bergkerk uit. Deventer is ongetwijfeld een welvarende Hanzestad geweest. En niet alleen een handelscentrum maar bovendien een centrum van onderwijs en cultuur. Dat blijkt al snel wie de moeite neemt een wandeling te maken door de oude binnenstad.

Aan het Grote Kerkhof, pal gelegen naast de Lebuïnuskerk, staat een oud monumentaal pand waar boven de voordeur een beeltenis van een schrijvende Erasmus is afgebeeld.

Boven deze afbeelding staat de bekende spreuk die van de Romeinse filosoof Seneca afkomstig is: ‘NON SCHOLAE SED VITAE DISCIMUS’ Loopt men naar deze woning toe, dan kom je er al snel achter dat in dit pand de voormalige Latijnse school van de stad Deventer was gehuisvest. Een aantal medaillons zijn zichtbaar, die in 1992 door Ela Verbroek zijn ontworpen. Deze medaillons bevatten de afbeeldingen van een aantal later beroemd geworden leerlingen en docenten van deze vermaarde school, zoals: Geert Grote, Thomas à Kempis, Alexander Hegius, Adrianus en niet te vergeten Erasmus.

Geert Grote (1340-1384) is de grondlegger geworden van de kritische stroming die bekend is geworden onder de naam van Moderne Devotie. Thomas à Kempis (1379-1471) kreeg wereldwijde bekendheid door zijn geschrift Imitatio Christi (In navolging van Christus). Alexander Hegius was vanaf 1483 tot 1498 rector van deze Latijnse school en onder zijn inspirerende leiding maakte de school een bloeiperiode door.

Het exacte aantal leerlingen kunnen we uit de beschikbare bronnen niet precies vaststellen: naar schatting had de humanist Hegius en vriend van Rudolf Agricola meer dan duizend pupillen op zijn school ingeschreven. Van heinde en ver trokken er leerlingen naar Deventer. Zo is onder meer bekend dat leerling Johannes Butzbach uit Rheingau kwam en met hem kwamen nog meer leerlingen uit Duitsland. We weten dit zo precies omdat Butzbach een bewaard gebleven publicatie over zijn verblijf aan de IJsselstad heeft nagelaten. Later zou hij prior worden van de abdij in Maria-Laach.

Onder de beeltenis van Adriaan Florenszoon Boeyens (1459-1523) staat de naam van Adrianus. Deze naam verwijst naar de enige Nederlandse Paus Adrianus VI, maar Wendy Moes-Jonasse twijfelt op grond van haar recente bronnenstudie of deze Adriaan de school wel heeft bezocht. In elk geval zou het wel terecht zijn geweest een beeltenis van Murmellius op de voorgevel aan te brengen. Van Murmellius staat niet alleen vast dat hij de school heeft bezocht maar ook dat hij later zelf een zeer verdienstelijke rector was van onder andere de Latijnse school in Alkmaar.

Tenslotte de afbeelding van Desiderius Erasmus (1466 of 1469 – 1536). Vaststaat dat hij deze school in Deventer van 1478 tot 1484 heeft bezocht. Ook is bekend hoe Erasmus zijn schooltijd aldaar heeft ervaren. We weten wat van zijn ervaringen omdat hij deze – ongetwijfeld sterk gekleurd - aan het papier heeft toevertrouwd. Hij vond de school barbaars en te streng; de middeleeuwse schoolboeken beschreef hij als onnozel en te omslachtig.

Zal het ontbreken van een harmonische jeugd niet mede debet geweest zijn aan deze negatieve beoordeling? Als onwettig kind werd hij geboren in Rotterdam, grootgebracht in Gouda en door zijn moeder als 12-jarige(?) naar Deventer gezonden. In 1484 is hij noodgedwongen weer naar Gouda teruggekeerd omdat zijn moeder in dat jaar plotseling overleed. Als zijn vader kort daarna overlijdt, komt Erasmus in Den Bosch terecht. Een jaar later treedt hij als achttienjarige in het Augustijner klooster Steyn bij Gouda. Er is weinig fantasie nodig om wat leukere puberteitsjaren te bedenken voor een eenzaam en pienter joch als Erasmus was!

Oorspronkelijk is de Latijnse school in Deventer een kapittelschool geweest, maar door de groei van de stad kreeg het stadsbestuur steeds meer behoefte aan jongelieden die niet uitsluitend voor het priesterambt werden opgeleid. Wendy Moes stelt in haar bijzonder toegankelijk geschreven publicatie triomfantelijk vast dat het bewaard gebleven schoolreglement van deze school waarschijnlijk het oudste schoolreglement van Nederland is.

Het document stamt uit de 14e eeuw en is van v¢¢r 1374. Dit reglement is in 1536 en in 1564 bijgesteld, maar de teneur van alle drie de reglementen is gelijk gebleven: niet voor de school maar voor het leven. We nemen de door Wendy Moes geactualiseerde formulering van het reglement uit 1564 in zijn geheel over: ‘Omdat onze school niets anders moet zijn dan een kweekplaats van de beste burgers in de staat, en een werkplaats van vroomheid, zijn wij van mening, dat zij door bepaalde vaste wetten en de banden van een eervolle opvoeding in stand gehouden moet worden, opdat de jongeren die aan ons zijn toevertrouwd voor onderwijs, niet alleen door de studiën tot ontwikkeling, maar ook door goede zeden tot een deugdzame levenswandel gevormd blijken.’

In diverse detailregeltjes werd deze hoofdregel verder gepreciseerd, zoals bijvoorbeeld:
- Zorg altijd voor stilte in de lesuren  (regel 25)
- Doe bij het naar binnen gaan en naar buiten gaan van de school niets onbetamelijks (regel 36)
- Zegt niet voor aan degenen die uit het hoofd moeten antwoorden  (regel 27) Omdat de klaslokalen veel te klein waren (men zat in de zomer op de grond en in de winter met stro eveneens op de grond) zal er veel geduw en getrek geweest zijn, getuige regel 29:
- Bezorgt elkander noch met de voeten, noch met de elleboog of met enige andere zaken last.

Curieus is de nauwgezette taakbeschrijving van de octuriae, de ijverige leerling die in de klas aan het hoofd stond van een subgroepje van acht leerlingen. Zijn taak van controleur en bewaker was allesbehalve benijdenswaardig. In Deventer kregen deze leerlingen al gauw de naam van delatores: aanklagers en verklikkers! Een typering die te begrijpen wanneer je bedenkt dat het bijvoorbeeld tot hun taak behoorde absentielijsten bij te houden, als eerste in het lokaal zijn, de leerstof door te nemen en hun medeleerlingen op fouten wijzen.

De school telde acht klassen. Men begon in klas acht (octava) en eindigde in klas 3 of soms in klas1. Dat hing af van het aanbod van de desbetreffende school. De leerstof van de klassen 4 tot en met 8 kon men in een half jaar doornemen, de derde klas duurde één jaar en de twee eerste klassen duurden elk twee jaar. De eerste en tweede klas werden ook wel kopklassen genoemd, te vergelijken met de propedeuse-opleidingen van onze huidige universiteiten. Lang niet elke Latijnse school had een eerste en een tweede klas; Deventer soms wel. Omdat de leerlingen na de derde klas direct naar de universiteit konden gaan, was de noodzaak ook niet zo groot om de leerlingen via deze kopklassen langer vast te houden.

Men begon in de achtste klas (octava) met eenvoudig Latijn en eindigde in klas drie met Vergilius en met enige kennis van het Grieks. Deventer zou als eerste met het onderricht in het Grieks zijn begonnen, een primeur waar Erasmus onmiskenbaar zijn voordeel mee heeft gedaan.

Mischien heeft Erasmus de keuze van zijn moeder om hem naar Deventer te sturen niet zo gewaardeerd, maar in elk geval zijn vele bijbelvertalers hem, Desiderius Erasmus van Rotterdam, wel dankbaar geweest. Is achteraf gezien zijn belangrijkste werk niet geweest de hernieuwde uitgave van het Nieuwe Testament? Het nieuwe element van deze uitgave bestond namelijk uit een parallelle vertaling van zowel het Grieks als van het Latijn. Door deze uitgave is hij vele vertalers die de Bijbel in de eigen landstaal wilden omzetten enorm van dienst geweest.

Geraadpleegde literatuur:

J. Huizinga, Erasmus, Haarlem 1925.

J. Moes-Jonasse, Non scholae sed  vitae discimus, Deventer 1998.

M. A. Nauwelaerts, De methodiek van het Latijnse onderwijs in de 16 eeuw, De Gulden Passer, 26 (1948) p.262 - 277.

 

Zakelijke info