Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


160202. Flink leren om later zelf haar brood te verdienen Nannie van Wehl / Susanna Lugten‑Reys (1880‑1944) door Suus Boef‑Van der Meulen, 1998 nr. 2

Onderwijzeres en schrijfster

"Onderwijzeres ben ik steeds, met hart en ziel." Zo beschreef oud‑onderwijzeres Susanna Lugten‑Reys zichzelf in De Haagsche Vrouwenkroniek van 1917. Ze was op dat moment 37 jaar en stond sinds haar huwelijk, negen jaar eerder, niet meer voor de klas. Ze had een man met een goede baan en twee jonge kinderen aan wie ze veel aandacht besteedde. Nostalgie naar haar jonge jaren, als onafhankelijke, werkende vrouw? Het bevolkingsregister geeft aan dat ze in 1917 "zonder beroep" was, zoals de meeste gehuwde vrouwen, maar dat deed Susanna onrecht: ze was een zeer productieve en gewaardeerde schrijfster. Ze had toen al zeventien boeken, meest voor jonge meisjes, op haar naam staan.

Het was haar leraar Nederlands, de pedagoog Jan Ligthart, die haar stimuleerde te gaan schrijven. In zijn blad School en Leven verscheen in 1901 haar eerste artikel, een jeugdherinnering. Er zouden er nog tientallen volgen. Vanaf 1904 schreef ze zowel onder haar eigen naam als onder het pseudoniem 'Nannie van Wehl'. Onder die naam verscheen in 1905 ook haar eerste boek, De Boschjesclub, dat drie drukken beleefde.' In totaal schreef Susanna 22 boeken, ze werkte mee aan tientallen verhalenbundels, zat in redacties, verzorgde een aantal vertalingen en bewerkingen van Amerikaanse verhalen, en leverde artikelen aan 37 verschillende tijdschriften (zover mij nu bekend). In 1913 richtte zij De Haagsche Vrouwenkroniek op, een 1 à 2 keer per week verschijnend blad, waarin ze als redactrice en medewerkster talrijke bijdragen schreef.

Haar tijdschriftartikelen waren heel divers van aard: literair, informatief, polemisch, of verhalend. Ze schreef over jeugdherinneringen, over opvoeding en onderwijs, over literatuur, de rol van de vrouw, over geschiedenis en moderne techniek en dikwijls over haar eigen kinderen. Haar columns over gedrag en conversatie van kinderen in School en Leven, en later in Het Kind, zijn levensechte, amusante schetsjes.

Onderwijzeres en schrijfster waren voor Susanna twee sterk met elkaar verweven beroepen. Als schrijfster waren haar eigen ervaringen als scholiere, kwekeling en onderwijzeres een bron van inspiratie. Zij verwerkte deze onderwijservaringen in een aantal boeken en artikelen .z Op basis van haar publicaties valt een aardig beeld te schetsen van een stukje (Haags) onderwijs rond de eeuwwisseling en van de persoon van de schrijfster, die als Nannie van Wehl door zoveel meisjes gelezen is. Omdat ze tevens mijn moeders moeder is, beschik ik over familiegegevens, die ik heb aangevuld door archiefonderzoek 3. Daaruit blijkt dat 'Dichtung' en 'Wahrheit' in haar verhalen niet zo ver uiteen lopen. Daardoor is haar werk niet alleen literair‑historisch maar ook onderwijs‑historisch interessant.

De Korte Lombardstraat in 1998. Links het gebouw uit 1891 van de burgerschool voorjongens en meisjes, rechts de school voor onvermogenden, gebouw van 1886. Op de achtergrond de Grote Kerk. (foto C. Boef)

 Schooltijd

Susanna werd geboren in de oude binnenstad van Den Haag, aan het Westeinde. Haar vader was zijn loopbaan begonnen als tamboer bij de Grenadiers en Jagers, waar hij onder andere een opleiding tot scherm‑ en gymnastiekleraar kreeg. Op zijn 24e jaar begon hij een eigen scherm‑ en gymnastiekschool aan het Westeinde. Enkele jaren later, kort na de geboorte van Susanna, zijn eerste kind, verliet d hij het leger voor een burgerfunctie als gymnastiekonderwijzer aan de openbare school voor onvermogenden in de Korte Lombardstraat, vlak bij hetWesteinde, en aan de in diezelfde straat gevestigde burgerschool voor jongens en meisjes. De burgerschool had, als een van de weinige scholen in die tijd, een gymnastieklokaal. Susanna's vader mocht dit lokaal buiten schooltijd gebruiken voor zijn privélessen. Op deze school bracht Susanna haar lagere schooltijd door.

In De verhalen van mijn jongen, het meest autobiografische kinderboek van Nannie van Wehl, schrijft ze over haar lagere school: "(...) Het was een gezellige school. De school stond heel achteraf, aan een doodlopende zijlaan van een stille zijstraat. Daarom was het zeker zo'n gezellige school. Onderwijzers, onderwijzeressen, kinderen, het hoofd van de school ‑ ze waren daar zo echt onder ons. Bij elkaar, weg van iedereen. Ze waren net een héél grote familie, en het hoofd van de school was de vader van allemaal. De kleintjes zochten hem 's morgens op, omdat hun dag niet goed zou zijn, als ze hem geen handje hadden gegeven, of niet eventjes zijn vriendelijk gezicht hadden gezien ‑ de groten deden allemaal erg hun best op zijn lievelingsvak, Frans, waarin hij hun ze'If les kwam geven. Niemand vergat hem ooit, ook niet, toen ze groter werden. (...)"

Ook Susanna vergat het schoolhoofd niet; zij denkt later met veel waardering aan hem terug ‑ Charles A. Hofman in de werkelijkheid.' De viering van Hofman's vijftigste verjaardag wordt in De verhalen van mijn jongen uitgebreid beschreven. Dat moet in 1890 zijn geweest. Overigens was hef wel wat overdreven om de Korte Lombardstraat een `laan' te noemen. In De vriendschap van Bertha en Beata is de beschrijving realistischer: "(...) De school was gezocht voor meisjes, die flink leren moesten en later zelf haar brood moesten verdienen. Op de school in de nauwe doodlopende straat werd heel hard en heel degelijk gewerkt, maar vrolijk ‑ nee, vrolijk was het er niet. (...)"

Het is niet onwaarschijnlijk dat de sfeer in de Korte Lombardstraat gedomineerd werd door de aanwezigheid van de kosteloze school, die de meeste leerlingen had. In het Gemeenteverslag van 1894 klaagt de Commissie van Toezicht: "Hoogst nodig is traliewerk vóór de ramen aan de straatzijde wegens het naar binnen werpen van rotte appelen, vischkoppen, bloederige koppen van gevogelte, stenen, enz. bij gebrekkig politietoezicht." Ook de burgerschool aan de overkant had daar kennelijk hinder van: "Zeer gewenst zoude het zijn iets te vinden dat de soms verregaande baldadigheid en onzindelijkheid verhindert, gepleegd bij de gaten ten behoeve van de aanvoer van verse lucht voor de kachels."

Toen er in dit kleine straatje in 1892 een openbare burgerschool voor jongens werd gesticht, stapte vader Reys over van de kosteloze school naar deze nieuwe school. Hij werkte nu dus zowel bij Hofman als bij het hoofd van deze nieuwe school, J.M. Keen. Deze had een dochter, Ycina, die Susanna's hartsvriendin zou worden ... en vele jaren later mijn andere grootmoeder.

Susanna en Ycina (Suus en Sina) kwamen bij elkaar in de klas. In De vriendschap van Bertha en Beata wordt hun vriendschap beschreven. Behalve de alliteratie van de voornamen kloppen de personalia maar zeer ten dele met de feiten. De beurtenis verwerkt ze in haar boeken. Hoofdpersoon Let in Het moeilijke begin en hoofdpersoon Tine in De kleinkinderen van mevrouw Beukema raken beiden overwerkt tijdens het werken om akten te behalen. In De Haagsche Vrouwenkroniek gebruikt Susanna haar eigen ervaring om meisjes die het beroep onderwijzeres ambiëren te waarschuwen: "(...) De tijdelijke betrekking erbij, 't was te veel. Dat voelde ik niet in die twee jaar. Dat voelde ik zeker niet op de glorierijke dag, waarop ik, met voor mijzelf schier ongelooflijk mooie cijfers, mijn Hoofdakte haalde. Noch op de volgende dag, toen ik, kind nog, een kind van 20 jaar, met mijn Hoofdakte verscheen tussen al mijn oudere vrienden en vriendinnen, mannen met baarden, grijzende vrouwen, die de Hoofdakte niet hadden. Dat voelde ik zelfs nog niet in het jaar, dat toen volgde en waarin ik de akte Frans L.O. haalde, maar toen ik daarna aan het Engels begon, en in 3 maanden een heel eind gevorderd was en nog een beetje harder wou gaan werken om die zomer alweer examen te doen, toen voelde ik 't. En nu nog voel ik 't. Want wie zich eenmaal goed overwerkt heeft, die komt daar nooit van af. Kan ik 't U zeggen, dat ge 't geloofde? Maar ik heb 't niet geloofd,toen 't mij onder tranen bezworen werd door die te vroeg vergrijsde onderwijzeres, die nog één woord op de lippen had: Rusten, rusten! Die om 8 uur opstond en om 8 uur naar bed ging. Die haar Woensdag‑ en Zaterdagmiddagen, haar Zondagen en haar vacanties te bed lag, of op de divan. Wier leven niets meer was dan 't werken om den brode en 't rusten. Ik heb `t toén niet geloofd en tot mijn straf zult ge mij nu niet geloven.(...)"

Een schoolfoto uit ca. 1892 van de burgerschool voor jongens en meisjes aan de Korte Lombardstraat. Links vooraan zit het hoofd Ch. Hofman en rechts vooraan de gymnastiekonderwijzer J. M. Reys. De jongen op de bovenste rij in het midden, met de witte matrozenblouse, is Herman Reys, een jongere broer van Susanna. beschrijving van de schoolloopbaan is echter bijna geheel waarheidsgetrouw. "(...) Bijna twee jaar na haar kennismaking gingen de meisjes, met een groot deel van haar klasse over naar een school, gelegen aan de Zuidwal, waar ze twee jaar lang bijna uitsluitend taallessen zouden krijgen: Nederlands, Frans, Engels en Duits. (...)" De school aan de Zuidwal was ook een burgerschool. Het Gemeenteverslag 1894 meldt dat deze school in de 8e en 9e klas voor de drie moderne talen was overgestapt op de taalmethode‑Berlitz, terwijl de school van Hofman nog de methode‑Gouin gebruikte. Misschien was dit de reden van de verandering van school? Bertha en Beata gedijen er in elk geval goed: "(...) Steeds zat Bertha naast Beata, en samen maakten ze de trots en vreugde uit van haar verschillende onderwijzeressen. Die twee schenen voor talen geboren! De meisjesschool had een bijzonder goed verzorgde bibliotheek, met boeken, juist voor haar leeftijd, in vier talen. Het gros van de meisjes vocht als het ware om de mooie Hollandseboeken. Doch Bertha en Beata waren al dadelijk aan de Franse begonnen, en tegen 't eind van 't eerste leerjaar aan de Engelse en Duitse. Niet om er mee te pronken in een badstoel, of in de tram ‑ zo werden er ook wel enkele boeken gevraagd. Maar qm ze te lezen ‑ te verslinden, zoals ze Hollandse boeken zouden verslinden! De onderwijzeressen vergewisten zich er weleens van, of de meisjes de boeken nu heus begrepen hadden. En dan bleek het altijd zeer zeker het geval te zijn. (...)"

Kwekeling

Na de Zuidwal begon de beroepsopleiding. Zo ging het met Bertha en Beata: "(...) Hun leven werd nu als volgt ingericht: Overdag waren ze kwekeling op een gewone Lagere School, en 's avonds volgden ze de lessen van de Normaalschool, die gegeven werden in een schoolgebouw op de Schelpkade. Na drie jaar zouden ze onderwijzeres kunnen zijn. Zelf moesten ze naar haar kwekelingenplaatsen zoeken. (...)" Helemaal correct is deze weergave niet. De opleiding duurde geen drie, maar vier jaar, en een echte openbare of neutrale Normaalschool was er niet. Den Haag had in dit opzicht een achterstand bij andere steden. Wel werden er in een schoolgebouw aan de Schelpkade zogeheten normaallessen gegeven door een aantal schoolhoofden. Jan Ligthart was één van hen. Na vier jaar deze avondlessen gevolgd te hebben kon men het Staatsexamen voor de L.O.‑akte afleggen. Overdag moest men als kwekeling enige praktijkervaring opdoen, maar de kwekeling was eerder een soort manusje‑van‑alles dan een hulponderwijzer. De verdiensten waren navenant. Susanna en Ycina, die beide een plaats als kwekeling vonden aan hun oude lagere school bij Ch. Hofman, verdienden daarmee een jaarsalaris van f 50,‑. In datzelfde jaar 1896 verdiende Susanna's vader als gymnastiekonderwijzer op twee scholen samen f 1280,‑, terwijl J.M. Keen als schoolhoofd f 2300,‑ plus f 350,‑ voor een vrije woning kon incasseren.

In 1898 behaalde Susanna haar akten Vrije‑ en Orde‑oefeningen en Handwerken en een jaar later, achttien jaar oud, slaagde ze voor haar Lager Onderwijsakte. Het examen was geen sinecure: van de 607 kandidaten uit Zuid‑Holland werd 36% afgewezen. Ruim de helft van de kandidaten bestond uit meisjes en hun slagingspercentage was even laag als dat van de jongens.

Susanna's kwekelingentijd, van haar veertiende tot haar achttiende jaar, heeft haar veel stof tot schrijven geleverd. In haar eerste en meest bekende boek, De Boschjesclub, wil de hoofdpersoon Wanda onderwijzeres worden en daarna vertrekken naar Indië. Over haar belevenissen met jongere vrienden en vriendinnen in haar (schaarse!) vrije tijd wordt meer geschreven dan over haar werk en studie.

 Onderwijzeres

Haar jaren als onderwijzeres zijn in Susanna's boeken van veel minder belang dan de vorige episodes De school in Den Haag waar ze haar tijdelijke betrekking uitoefende, heb ik inde Gemeenteverslagen niet kunnen terugvinden, noch die van haar eerste vaste betrekking. Het is dan ook waarschijnlijk geen openbare school geweest; van bijzondere scholen zijn de gegevens beperkter. De Haagsche Vrouwenkroniek is hier mijn enige bron. Daaruit valt af te leiden dat de school in Den Haag een school voor onvermogenden was. "(...) Nog een half jaar heb ik gesolliciteerd met de Hoofdakte in mijn zak, en zie ‑ toen was ik er, en in Den Haag. Drie jaren ben ik onderwijzeres in Den Haag geweest. (...)

De mooiste arbeid als onderwijzeres, de arbeid die de meeste voldoening geeft, is die op de volksscholen (meestal armenscholen genoemd).

De onderwijzeres kan veel voor de kinderen doen: orde, regelmaat, netheid, reinheid, hulp regelen bij verschillende comité's: kindertehuizen, warme maaltijden, klompenverstrekking, kleding en schoeisel, zomerreisjes, vacantiekolonies.

Doch hoe gaat 't? Als de onderwijzeres dan enige jaren de harde doch dankbare dienst heeft gedaan, en ze heeft haar taalakten in de zak, die niet renderen op de volksschool ‑ omdat er daar in talen geen les wordt gegeven ‑ en ze is jong, en eerzuchtig, dan wil ze wel eens wat anders, wat beters als positie. Dan verlaat ze de grote, overvolle lokalen, waar 't altijd, altijd benauwd ruikt, hoe ze 't ventileert volgens de voorschriften. Immers, ze zitten daar met 40, 50 kinderen, spaarzaam gewassen, zelden verschoond. En dan gaat ze naar een school over voor betere standen. Tenminste, zo is 't mij gegaan. (...)

En toen was er een betrekking in Rotterdam, bij het Openbaar Onderwijs, en die was zo verlokkend, dat ik er naar solliciteerde, ofschoon, het Haagje uitgaan ‑ dat was voor mij: Partir ‑ eest mourir un peu.

Ik wil U eens precies vertellen wat dat voor een betrekking was, dan kunt ge zien, wat er alzo te bereiken is voor een meisje, slat onderwijzeres wordt.

Het was de plaats van een eerste onderwijzeres, waarnemend hoofd ener openbare meisjesschool voor ULO. Gevraagd werden: Hoofdakte, akte Frans en de Handwerkacte. Ik had al zó al mijn tijd en mijn moeite beklaagd, die ik voor die acte had moeten geven ‑ niemand had er ooit naar gevraagd! En kijk, hier was 't opeens een voorwaarde, want op bedoelde school werden de handwerklessen door de klasse‑onderwijzeressen gegeven op de middagen van 3 tot 4. Ik was 24 jaar (in 1905, SB) en begon met een salaris van f 1050,‑ . (...)"

De school in Rotterdam, gelegen aan het Vasteland, stond bekend als 'de school van juffrouw Brandel'. De Rotterdamse Gemeenteverslagen vermelden, dat de school in 1906 145 leerlingen en zes onderwijsgevenden had, plus twee kwekelingen en helpsters voor handwerken. In dat jaar stroomden veertien leerlingen door naar het gymnasium en twee naar de vijfjjarige HBS.

Susanna bewaart aan deze tijd goede herinneringen. Ze was nu eindelijk zelfstandig, woonde op kamers en stortte zich naast haar schoolwerk op het schrijven van boeken. "(...) Zo was ik dan overgegaan naar een school 1 e klasse, en had een prettig leven, laat ik vooral zeggen: een menswaardig leven. Ik verdiende geld genoeg om behoorlijk te wonen, om me tekleden, me te voeden. Indertijd heeft Thérèse Hoven s eens neergeschreven dat een alleenstaande vrouw f 1400 's jaars inkomen moet hebben om behoorlijk, zonder zorgen, te kunnen leven. Nu, daar had ze toèn gelijk in, schoon ik de som nog met enige honderden had willen verhogen. Hoe 't nu is, zou ik aan den lijve moeten voelen. Niet, dat ik die ganse som op school verdiende. Mijn literaire arbeid droeg er toe bij, maar vooral lesgeven (bedoeld is kennelijk bijles, SB), wat op zulke soort scholen vanzelf veel voorkomt. Aan kinderen, die door ziekte of afwezigheid achter zijn geraakt, of aan kinderen, soms van andere scholen, die voor dezelfde examens opgeleid moesten worden, waar mijn klasse voor werkte. Die examens waren: Gymnasium, jongens‑HBS, meisjesHBS. Ge kunt wellicht begrijpen, dat ik mijn dagen niet in ledigheid doorbracht, zodat, toen ik me verloofde, het me grote zorg baarde, hoe en wanneer, behalve enkele uren op de Zondag (de hele Zondagmorgen ging nog meest met correctie heen) ik mijn verloofde zou kunnen zien. Die had 't niet veel minder druk, dat hielp nogal. Bij dit werk had ik oud kunnen worden. (...)"

Susanna trouwde in 1908 met deze verloofde, civiel‑ingenieur C.M. Lugten. Tot haar dood bleef zij in Rotterdam wonen waar zij voortging met het schrijven van jeugdboeken, verhalen, boekbesprekingen en artikelen, en veel redac Boekomslag van Willy Sluiter tiewerk deed. In mijn herinnering zie ik haar aan tafel zitten schrijven, met een kroontjespen. Trots vertelde ze, dat haar uitgever dat toestond: haar hand schrift was duidelijk genoeg. Ik kan dat volmondig beamen. Misschien was ook daaraan de echte onderwijzeres te herkennen.

 Noten

1. De in dit artikel geciteerde boeken van Nannie van Wehl, waarin haar onderwijservaringen een rol spelen, zijn: De Boschjesclub (L.J. Veen, Amsterdam, 1e dr. 1905), Hel moeilijke begin (L.J. Veen, Amsterdam, 1e dr. 1906), De Buren (L.J. Veen, Amsterdam, 1907), De kleinkinderen van mevrouw Beukenra (C. Morks Czn., Dordrecht, 1910), De vriendschap van Bertha en Beata (L.J. Veen, Amsterdam, 1918) en De verhalen van mijn jongen (H ten Brink, Arnhem, 1922).

2. Onder meer "Uit het Leven der Werkende Vrouw. Onderwijzeres" in De Haagsche Vrouwenkroniek jrg. 4, 7‑7‑1917 en 14‑7‑1917 en "Uit het Leven der Werkende Vrouw, Ervaringen als Onderwijzeres" in De Haagsche Vrouwenkroniek erg 4, 4‑8‑1917. Citaten uit dit blad stammen uit deze artikelen.

3. Voor dit artikel is vooral gebruik gemaakt van gegevens uit het Haags Gemeentearchief, daarnaast uit het Algemeen Rijksarchief en het Rotterdams Gemeentearchief ‑ met dank

4. "Nagedachtenis" in Het Kind 1934, p. 772. Hierin staan jeugdhennnenngen uit brieven van Ch. Hofman beschreven,

5. Zie noot 4.

6. Thérèse Hoven was rond 1900 redactrice van diverse tijdschrilften voor meisjes en jonge kinderen. (noot SB)

Zakelijke info