Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


160102. Jan Geluk (1835‑1919) een beroemde dorpsschoolmeester uit Dinteloord door Jacques Dane, 1998 nr. 1

Inleiding

Op maandag 19 september 1859 schreef Jan Geluk, hoofdonderwijzer van de Stads‑Armenschool te Zierikzee, in een brief aan de Dinteloordse burgemeester dat hij zijn benoeming tot hoofdonderwijzer in het kleine polderdorp in de Westhoek van Brabant 'volgaarne laat welgevallen'. De jonge Zeeuw ‑hij was pas vierentwintig jaar oud ‑ was blij met zijn aanstelling tot hoofdonderwijzer op de openbare school. Hij was iemand van het buitenleven en Dinteloord was een rustig, landelijk dorp.

Jan Geluk heeft Dinteloord nooit meer verlaten. Zijn verdere leven besteedde hij aan de opvoeding van generaties schoolkinderen. De nijvere onderwijzer zou in de nevelen der geschiedenis verdwenen zijn, als hij zich alleen maar had gewijd aan zijn taak als opvoeder. Maar zijn roem strekte zich uit tot ver buiten de Dinteloordse gemeentegrenzen. Door zijn opvoedkundige artikelen in tal van tijdschriften werd Jan Geluk in het negentiende eeuwse Nederland een bekend en beroemd man. Dat hij in Dinteloord is blijven wonen, mag een wonder heten.

 Kinderjaren

Johannes Geluk, geboren op 25 mei 1835, was een Zeeuw. Hij zag het levenslicht in Oud‑Vossemeer, een dorp op het eiland Tholen. Zijn vader Marinus Geluk, een welgesteld landman, stierf in 1844. Samen met zijn moeder, Catalina van Poortvliet, bleef de negenjarige Jan Geluk achter op de Boschhoeve, een hofstede in het bezit van de Belgische familie De la Faille. De hoeve lag ver van de bewoonde wereld af. Een kruidenier, een bakker en een slager kwamen niet aan de deur en hierdoor was het gezin Geluk bijna geheel op zichzelf aangewezen. Moeder Geluk bakte het brood in een oven die naast het huis stond. Het onkruid dat op de velden tussen de gewassen groeide, werd door zoon Jan verwijderd. En als de oogsttijd was aangebroken, hielp hij mee op het land. Op de Zeeuwse slikken en gorzen sneed hij als jongen zeekraal, in de kreken ving hij botjes en scholletjes en tussen de stenen van de zeedijken verzamelde hij mosselen en alikruiken.

Jan Geluk groeide op in een tamelijk geïsoleerde omgeving. Zoals de meeste polderkinderen in die tijd moest hij hard meewerken op de boerderij en daarom zat hij nauwelijks in de schoolbanken. Alles zag er naar uit dat hij op dit eiland zou blijven wonen, maar zijn leven verliep anders.

 Opleiding

In de zomermaanden kon hij niet gemist worden, maar als het werk op het land gereed was en de stille periode aanbrak, dan ging hij op het paard naar OudVossemeer, waar hij af en toe les kreeg van meester Van den Andel. Deze onderwijzer had al snel door dat de jongen die hij onder z'n hoede had een natuurtalent was. Van den Andel was zo onder de indruk van zijn leerling, dat hij deze zelfs thuis in de polder opzocht om hem les te geven. Op dertienjarige leeftijd werd Jan Geluk op verzoek van meester Van den Andel kwekeling op de lagere school in Oud‑Vossemeer. Deze school werd bezocht door ongeveer 150 à 160 leerlingen en zodoende konden de hoofdmeester en zijn enige onderwijzer de hulp van Jan Geluk goed gebruiken. Om het onderwijzersvak onder de knie te krijgen, gaf Vanden Andel hem les in de lagere schoolvakken. Meester Van den Andel had hart voor het vak. In zijn onderwijzerswoning had hij een goed voorziene bibliotheek waar de jonge, leergierige Jan Geluk naar hartelust in de boeken kon snuffelen. In 1899, hij was twee jaar met pensioen, werd Jan Geluk door zijn vriend Jan Ligthart (1859‑1916) voor het onderwijzersblad School en leven geïnterviewd. Jan Geluk vertelde toen dat door het grasduinen in de studieboeken van meester Van den Andel de lust 'ontstond voor de beoefening der opvoedkunde en daarmede verwante wetenschappen'.

Meester Van den Andel stond erop dat zijn knappe leerling schoolmeester zou worden. In 1851, op zestienjarige leeftijd, vertrok Jan Geluk naar Zierikzee om daar het examen voor de vierde rang af te leggen. Het wegennet was in die tijd nog niet zo ontwikkeld en de reis van Oud‑Vossemeer naar Zierikzee, die lopend werd afgelegd, was dan ook een zware onderneming langs stoffige wegen. Het examen voor de vierde rang hield in dat de jonge onderwijzer moest kunnen 'lezen, schrijven, rekenen en enige aanleg (hebben) tot het geven van onderwijs'. Kort na dit eerste examen, dat hij glansrijk doorstond, werd hij benoemd tot onderwijzer op een schooltje te St. Maartensdijk.

Door middel van zelfstudie klom hij op tot de onderwijzer in de eerste rang. Dat was in die dagen een zeldzaamheid, want de geëxamineerde moest naast wis‑ en natuurkunde dok kennis hebben van de drie moderne talen, latijn en grieks. Weldra kreeg hij een aanbieding om schoolhoofd te worden op de stadsarmenschool te Zierikzee, maar hij sloeg deze gelegenheid af, omdat de grote stad hem niet aantrok. In 1857 bezweek hij toch voor de baan in Zierikzee. Waarschijnlijk zal het salaris de doorslag hebben gegeven. Een onderwijzer werd in die tijd niet bijster goed betaald ‑zeker niet wanneer hij een betrekking had in een dorp of gehucht en in Zierikzee zal hij aanzienlijk meer tractement hebben ontvangen dan op de school te Dreischor op het eiland Schouwen en Duweland, waar hij op dat moment een baan had.

Jan Geluk was opgegroeid op het Zeeuwse platteland, bij het water. Het Zierikzeese stadsleven benauwde hem zeer en al snel zag hij uit naar een andere betrekking. In 1859 werd hij benoemd tot hoofd van de openbare school in de gemeente Dinteloord.

 Openbaar onderwijs

Sinds de lager onderwijswet van 1806 kwamen er twee schooltypen voor in Nederland: de openbare school en de bijzondere school. Het openbare onderwijs werd gefinancierd door de overheid ‑ het bijzonder onderwijs werd bekostigd door kerkgenootschappen, weeshuizen, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen of particulieren (kostschoolhouders). Het doel van het openbare onderwijs was de leerlingen op te voeden tot 'vaderlandslievende en godsvrezende mensen'. De inhoud van het onderwijs was 'algemeen christelijk', wat inhield dat de openbare school zich niet identificeerde met een kerkelijke richting. Zoals was te verwachten, werd in katholieke streken aan het 'algemeen christelijke' een katholieke invulling gegeven, terwijl in meer hervormde gebieden het protestantisme in het onderwijs de boventoon voerde.

In 1857 kwam er een nieuwe wet op het lager onderwijs. Deze wet schreef voor dat het openbare onderwijs in het vervolg strikt neutraal moest zijn. Het godsdienstonderwijs was voortaan de taak van de diverse kerkgenootschappen in een dorp of stad.

 Onderwijs en godsdienst

Volgens de wet van 1857 mocht onderwijzend personeel van de openbare school geen kerkelijke ambten bekleden. Jan Geluk, die 's zondags trouw de diensten van de Nederlands‑hervormde kerk bijwoonde, kreeg problemen met deze wet. Zijn taak als voorzanger en voorganger bij de hervormde gemeente te Dinteloord was in strijd met de regels. Een verzoek aan de provincie om de 'de bediening van voorlezer en voorzanger bij de Hervormde Gemeente te Dinteloord waartenemen' werd in februari 1860 afgewezen omdat ' [...] het wenschelijk is dat de onderwijzer aan wien [...] een onbekrompen bestaan is verzekerd, zich voortaan niet door andere ambtsbezigheden voor Zijne betrekking late afleiden en zich onverdeeld aan het onderwijs wijde'.

Er bestond een uitzondering: onderwijzers die te weinig verdienden, mochten er buiten schooltijd een betrekking bij hebben. Maar volgens Gedeputeerde staten had Jan Geluk deze neveninkomsten niet nodig, omdat hij een vrije woning en tuin had, 'een [...] inkomen ten bedrage van 20 cents per drie maanden voor ieder schoolgaand kind' kreeg, 'eene toelage van f 25,‑ voor het beheer der boeken en schoolbehoeften' ontving en 'eene vaste jaarwedde van f 850,‑'genoot. De hoofdonderwijzer diende, kortom, de wet te eerbiedigen.

Änderhalf jaar later ontstond er een conflict over dezelfde kwestie en wordt een hernieuwd verzoek ten tweede male door Gedeputeerde Staten afgewezen. De kerkenraad van de Nederlands‑hervormde gemeente liet het hier niet bij zitten en wendde zich tot het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Minister J.R. Thorbecke (1798‑1872) gaf wel zijn toestemming, want op 14 februari 1862 schreef hij dat het besluit van de 'Heeren Gedeputeerde Staten' mocht worden vernietigd en dat hij 'aan de Kerkeraad vrijheid verleent de Hoofdonderwijzer in de kom der gemeente J. Geluk tot voorlezer en voorzanger te mogen benoemen'.

 De school

Samen met twee hulponderwijzers en een kwekeling gaf Jan Geluk de Dinteloordse schooljeugd les. Jan Geluk genoot een jaarsalaris van f 1000,‑; de hulponderwijzers hadden ieder een jaarwedde van f 600,‑. De dagschool was gratis. Leerlingen boven de 16 jaar betaalden f 0,60 per maand; het avondonderwijs in de Franse taal kostte f 1,‑ per maand. De school had de beschikking over een vijf stellen leesboeken en een 'stel maten gewichten, voorwerpen voor de vormleer, kaarten van Europa, van Nederland en O.I. bezittingen, van Noord‑Brabant, platen voor het onderwijs in de Vadserlandsche Geschiedenis, platen voor natuurlijke historie en physica'.

Op 23 november schreef de schoolopziener van het Xle district van NoordBrabant een lange brief ‑ de vijfde van dat jaar ‑ aan de Raad der Gemeente Dinteloord en Prinsenland over het tekort aan hulponderwijzers op de openbare school. Hij was van mening dat er zich zeker sollicitanten zouden aandienen, wanneer het tractement verhoogd werd. Het niveau van het openbaar onderwijs kwam door het beleid van de gemeente in grote problemen, omdat 'de krachten van den hoofdonderwijzer en van één hulponderwijzer volstrekt niet voldoende zijn om aan een groot getal leerlingen, naar den eisch, onderwijs te geven'.

Het bleef donderen op de openbare school in Dinteloord, was het niet door het gebrek aan personeel, dan was het wel door de materiële staat waarin de school zich bevond. Twee schrijnende voorbeelden uit 1881 en 1884 geven dit aan. Op 29 april 1881 ontving het gemeentebestuur een brief van het geneeskundig staatstieanbieding huldeblijk aan J. Geluk te Dinteloord. Midden voor, met bolhoed, J. Geluk. (Foto collectie Dinteloord en Prinsenland, Streekarchief Nassau‑Brabant)

Toezicht voor Noord‑Brabant en Limburg.

De brief van de inspecteur van de medische politie spreekt voor zich: 'Bij mijne inspectie in Uwe gemeente is mij gebleken, dat het eerste der drie lokalen van de openbare school, veel te wenschen overlaat. Dat lokaal ligt laag en is vochtig en wel in die mate, dat het water langs de muur loopt, waarop overvloedig vochtplekken zijn waar te nemen. Tamelijk donker door belendende woningen, is het slecht geventileerd. Daar ventilatie slechts door het openen der bovenste gedeelten der ramen kan plaats hebben, wordt er van luchtverversching spaarzaam gebruik gemaakt door den rook eener naastbijgelegen bakkerij. Het derde lokaal veel te breed, heeft rechts invallend licht. Door het verplaatsen van den werkmuur is verbetering mogelijk. De privaten zijn slecht geplaatst met betrekking tot het toezicht. Twee zitplaatsen worden op één secreet aangetroffen; terwijl de deuren voor het bovenste gedeelte uit glas moeten bestaan. Een stinksloot langs de lengte der school dient gedempt of overwelfd teworden. Voorziening eischt ook de vloer van het portaal der school, hetwelk bij eene regenbui geheel onderliep, zoodat de school niet droogvoets kan worden verlaten. Nog trok mijne aandacht een sloot, waarvan het water schijnt te stagneeren, langs de kerk der gereformeerde gemeente.'

Dat het gemeentebestuur deze brief naast zich neerlegde en niets aan de gebreken van de school deed, komen we te weten uit een brief van dezelfde inspecteur, drie jaar later (14 januari 1884). De school was nog steeds zeer vochtig; bij een zware regenbui kon de school slechts door de modder bereikt worden. Langs de wanden van de lokalen sijpelde het water, waardoor ook de stenen vloer zeer vochtig was. Bij het binnentreden van de school kwam de bezoeker een duffe, onaangename vochtlucht tegemoet, 'die, bij gemis aan afdoende ventilatie gedurende de schooluren nog verergerd'. De verwarming in de school was zeer ondoelmatig, aldus de inspecteur, '[...] de kinderen [...] zitten op veel te kleine afstand tegen eene gloeiend gestookte gewone potkachel'. Het licht in de lokalen was ook onvoldoende, 'zoodat een gedeelte der kinderen nooit voldoende op de lei zien'. In een lokaal bevonden zich zelfs 86 kinderen, terwijl er slechts voor 60 plaats was.

 De pedagoog

De Brabantse dorpsschoolmeester bracht een groot deel van zijn vrije tijd al lezende en schrijvende in zijn studeerkamer door. In het negentiende‑eeuwse Nederland verwierf Geluk landelijke bekendheid en waardering door zijn pedagogische artikelen in vaktijdschriften als De Schoolbode en De gids van den onderwijzer. Hij schreef tientallen opstellen over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals psychologie, theologie, filosofie, geschiedenis, taalkunde en literatuur. De kroon op zijn schrijversarbeid was het in 1882 bij de Groningse uitgever J.B. Wolters verschenen Woordenboek voor opvoeding en onderwijs. Jan Ligthart noemde het Pedagogisch Woordenboek, zoals het in onderwijzerskringen kortweg bekend stond, een helder en eenvoudig geschreven meesterwerk. Terecht vroeg Ligthart zich af hoe deze man in dat hoekje van het land aan al die kennis was gekomen.

Jan Geluk was een belangrijke representant van de negentiende eeuwse Nederlandse pedagogiek, omdat hij in zijn artikelen buitenlandse theorieën bruikbaar maakte voor het onderwijs. Voor alle regionen van het onderwijsveld ‑ van inspecteurs tot kweekscholieren ‑ verwoordde hij in zijn opstellen aanwijzingen over hoe te handelen in opvoedingssituaties. Het Pedagogisch Woordenboek, het hoogtepunt van zijn oeuvre, kan worden getypeerd als een vademecum ‑ een leidraad en handleiding ‑ voor pedagogische adviezen. Zijn werk was tot in de Nederlandse hofkringen bekend. Nadat koningin Emma het Woordenboek voor opvoe ding en onderwijs had gelezen, ontbood zij Jan Geluk aan het hof om hem raad te vragen over de opvoeding van prinses Wilhelmina. Als gewetensvol opvoeder liet zij zich door hem, de deskundige, weloverwogen adviseren over de schoolopleiding van de toekomstige vorstin van Nederland.

 Ten slotte

De beroemde dorpsschoolmeester kreeg in zijn leven diverse goede betrekkingen aangeboden op rijkskweekscholen in 's‑Hertogenbosch en Middelburg, en het mag dan ook een wonder heten dat hij in Dinteloord, waar het gemeentebestuur zich nauwelijks om hem bekommerde, is blijven wonen. De school waar hij les gaf en het huis waarin hij met zijn gezin woonde, waren bouwvallen. In de voorgevel van de onderwijzerswoning zat een grote scheur, waardoor regen, wind en sneeuw binnenkwamen. Met de school was het volgens de verslagen van de inspecteur van de medische politie niet veel beter gesteld. Mr. Willem Henri baron van der Borch, de schoolopziener van het Xle district van Noord‑Brabant, noteerde in zijn rapporten dat het niveau van het openbaar onderwijs door het beleid van de gemeente in grote problemen kwam. De adellijke schoolopziener betreurde dit zeer, '[...] omdat de, ook in wijder kring, zoo hoog gewaardeerde kundigheden van den hoofdonderwijzer J. Geluk de openbare school van Dinteloord tot heden toe gestempeld hebben als één der uitnemendste lagere scholen van gansch Nederland'.

Op 29 april 1897 werd hem een wegens een chronische keelaandoening eervol ontslag verleend als hoofdonderwijzer van de openbare school. Pas in 1909, Geluk was toen vierenzeventig jaar, ging hij met pensioen als directeur van de normaallessen. Jan Ligthart schreef dat Jan Geluk in Dinteloord was blijven wo nen wegens de waardering die hij van zijn dorpsgenoten ondervond. De woorden van een oud‑leerling bij het overlijden van de dorpsschoolmeester in maart 1919 zijn hier toepasselijk: 'Waar hij kon, wist hij met woord en daad te ontwarren, een weg te vinden, waar geen uitweg scheen. Hij is de vraagbaak geweest voor talloozen, zoowel buiten als in onze gemeente'.

De biografische gegevens in dit artikel zijn voor het merendeel afkomstig uit: Jan Ligthart "Een dorpsonderwijzer" in: School en leven. Weekblad voor opvoeding en onderwijs in school en huisgezin, Jaargang 1, nummer 8 (26 oktober 1899) kolommen 113‑117; A.J. Straatman, "Luctor et emergo. J. Geluk, 1835‑1919" in: Paedagogische Studiën. Maandblad voor onderwijs en opvoeding XIX (1938) 179‑187; PL. van Eck Jr., "Geluk (J.)", in: R. Casimir & J.E. Verheyen (red.), Paedagogische Encyclopaedie (Groningen‑Antwerpen z.j. [1937‑19491), deel 2, 440442.

De brieven waaruit ik citeer zijn afkomstig uit het "Oud‑archief van de gemeente Dinteloord en Prinsenland" dat wordt bewaard in het Streekarchief Nassau‑Brabant te Zevenbergen, nummers: 2115; 2117; 2142; 2170; 2172; 2248; 2508; 3548; 3612; 3616; 3662.

Eerdere versies van dit artikel verschenen in: Jaarboek Cultuur Historische Vereniging "Nyen Aenwas van Nassau", 2 (1994), 43‑57; J. van Oudheusden e.a. (red.), Brabantse Biografieën, deel 3, ('s‑Hertogenbosch/ Amsterdam/Meppel 1995) 58‑62.

Zakelijke info