Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


150202. Accoord, van Putten! Herinneringen uit het begin van de loopbaan van onderwijzer Jan Stout (1865 ‑ 1943), 1997 nr. 2

 Inleiding

Jan Stout werd in 1865 geboren in Overschie. Tien jaar later, in 1875, verhuisden zijn ouders naar Schiedam waar zijn vader, timmerman van beroep, aan de slag ging als molenmaker. Vanaf maart 1877 volgde Jan Stout in Schiedam de Rijksnormaallessen voor de opleiding tot onderwijzer. Op de Rijksnormaalschool werd 's avonds en op zaterdag les gegeven door leraren van de hogere burgerschool (HBS) en door hoofden van diverse lagere scholen. Overdag werkte Stout als aspirantkwekeling aan zijn oude school, de openbare lagere school aan de Sint Anna Zusterstraat te Schiedam. Na een jaar volgde daar zijn aanstelling als kwekeling. De opleiding bestond uit een voorbereidende klas gevolgd door vier leerjaren. Met het diploma op zak, behaald in 1883, kreeg hij direct een benoeming tot onderwijzer. De eerste tien jaar werkte hij aan verschillende scholen in Schiedam. In de tussentijd studeerde hij verder en slaagde hij voor zijn hoofdacte. In 1893 vertrok hij naar Rotterdam waar hij was benoemd tot hoofd van een (nieuwe) openbare school in de Isaäc Hubertstraat (Crooswijk).

Na een lange loopbaan in het lager onderwijs ging Jan Stout in 1930 met pensioen. In de daarop volgende jaren, tot aan zijn dood in 1943, zette hij zijn levensherinneringen op papier. Binnen de familiekring zijn deze in beperkte oplage verspreid. In Scyedam, het tijdschrift van de Historische Vereniging Schiedam, is een deel van zijn levensverhaal gepubliceerd.' De selectie die Scyedam maakte, heeft, hoe kan het ook anders, betrekking op de fasen in zijn leven die hij in Schiedam doorbracht en gaat over meer zaken dan alleen het onderwijs. De School Anno koos uit deze artikelenreeks een episode uit het allereerste begin van zijn loopbaan, het jaar waarin Stout de overstap maakt van leerling naar meester.

 Twistappel

"De oproeping kwam. Op 11 en 12 april zou mij de gelegenheid gegeven worden voor het afleggen van examen. Die avond, toen ik de gang van de school binnenkwam, om als gewoonlijk aan de lessen op de normaalschool deel te nemen, kwam de directeur, door een zijdeur, uit zijn woning ook op de gang. Hij zag mij en wenkte. Ik moest even achter de deur in de huisgang komen. 'Je hebt je oproeping zeker vandaag ontvangen? Wanneer moet je examen doen?' 11 en 12 april , mijnheer.' 'Goed zo. Zou je zin hebben, bij mij onderwijzer te worden?' Ik wist niet wat ik hoorde. Ik stond beduusd. Het examen nog in het vooruitzicht en nu al een aanbieding van een betrekking. En nog wel van de directeur. Was hij dan zo zeker, dat ik slagen zou? 'Graag, mijnheer', antwoordde ik toch. 'Goed, dan maak ik het wel in orde. Maar zeg er aan niemand wat van.' Toen kon ik heengaan. 'Wat heb jij met de directeur gehad?' vroegen er een paar, die me uit de zijdeur zagen komen. 'Niks' zei ik. 'Hij vroeg, tegen wanneer ik opgeroepen was. Wat gehaast wipte ik de klas binnen, om verdere vragen te voorkomen.

De volgende morgen in de school bij de Noordmolen. Tegen de grijze heer Simmermans, het hoofd der school. 'Ik heb mijn oproeping voor het examen gekregen, mijnheer!' 'Zoo, Stout, en wanneer moet je komen?' '11 en 12 april.' 'Dat is al vroeg. 't Komt net goed uit ook. Marks heeft tegen 1 mei ontslag als onderwijzer gevraagd. Hij moet voor zijn nummer in dienst. Dan komt er dus hier een vacature. En dan kun jij al dadelijk als zijn opvolger aangesteld worden.' 'Ja, maar, mijnheer ...' 'Wat ja maar?' 'Mijnheer Sander heeft me al een betrekking aangeboden. En ik heb die aangenomen.' 'Wablief? Sander? 't Zal niet gebeuren. Die meent alles naar zijn hand te kunnen zetten. Maar ik laat me niet in een hoek dringen. Ik ga naar de burgemeester. Ik heb meer recht op je dan hij. Wat denkt hij wel?' Zo werd een jongen van achttien jaar, die nog best zakken kon voor zijn examen, een twistappel tussen collega's hoofden van scholen, die weinig collegiaal met elkaar omgingen." (...)

Het onderwijzersexamen

"Merkwaardig, dat hoogtepunten in je leven dikwijls zo weinig herinnering achterlaten, terwijl onbelangrijke momenten je bijblijven tot in lengte van dagen. Hoe liep het examen? Ik weet het niet meer. Wie waren de examinatoren? Ik herinner mer er weinig van. Een paar figuren kan ik nog vóór me halen: Mackenzie en Molenbroek, beiden van de Rotterdamse jongensvormschool. Mackenzie vroeg geschiedenis. Hij begon elk examen met drie stereotiepe vragen, waarop stereotiepe antwoorden werden gewacht. Die hadden ons al bereikt via Rotterdamse kwekelingen. Wat is geschiedenis? Wat is vaderlandse geschiedenis? In welke tijdvakken zou je de vaderlandse geschiedenis verdeelen? 'Goed zo, goed zo" zei de man opgetogen, naïef niet vermoedend, dat hem een koekje uit eigen trommel werd gepresenteerd. Het verdere examen liep dan wel.

En dan P Molenbroek, de directeur in Rotterdam. Dat was een suggestieve persoonlijkheid, zwaar van statuur, met de stem van de reus uit Klein Duimpje, imponerend, zelfbewust en oorspronkelijk. Hij zou me examineren in paedagogiek. 'Zo', zegt hij, 'nu zullen we eens beginnen. Maar kom eerst eens wat dichter bij me zitten. (...) De stoel vlak bij de tafel en dan tegenover me. Dat is gezellig. Dan kunnen we mekaar flink in de ogen zien en goed verstaan. Laten we maar beginnen met methodiek. Zeg me eerst maar eens: wat betekent het woord methode?' 'Het woord methode betekent letterlijk een weg volgen. Men moet er zich onder denken: de gehele inrichting van het onderwijs, om dat aan zijn doel te doen beantwoorden.' 'Prachtig man, Rijkens gefotograveerd! Die schijn je goed te kennen.' (Rijkens was ons opvoedkundeboek.)

Ik was al op mijn gemak. Het examen verliep vlot, al gebruikte de examinator telkens mij onbekende uitdrukkingen. 'Neen, nu moet je potje bij paaltje houen.' (Wat bedoelde hij met dat potje en dat paaltje?) 'Accoord, Van Putten!' (Maar ik heette toch niet Van Putten?) Telkens weer citeerde ik Rijkens, veelal woordelijk. Daarin bestaat de paedagogiek van jonge menschen, in napraten. Zelfstandig inzicht komt pas veel en veel later. Een man als Molenbroek moet wel geglimlacht hebben om mijn boekenpaedagogiek. Maar hij waardeerde ongetwijfeld mijn onmiskenbare vlijt."

De 2e tussenschool aan de 8roersvest in Schiedam (de "school van Sander'), waar Jan Stout de lessen van de Rijksnormaalschool volgde. Gebouwd in 1877, gesloopt in 1912. (Foto Gemeentearchief Schiedam. Repro W P Rook.)

 Vrij was ik

"De heer Sander, mijn directeur, examineerde mij voor zang. De schoolopzienerbijzitter was even weggegaan; ik denk, om tekeningen te beoordelen in het voorlokaal, dat behoorde ook tot zijn departement. Dus begon de heer Sander alvast met een genoeglijk praatje over het examen, over hoe het ging, of ik nogal op mijn gemak was, enz. Zodra de schoolopziener terugkwam werden houding en toon officiëel, alsof we elkaar nooit gezien hadden. Hoewel niet bang, beefde ik toch een beetje, toen ik vóór de commissie verscheen, om de uitslag van het examen te vernemen. 'Mijnheer Stout', begon de voorzitter, 'ik zal je maar niet lang in het onzekere laten. Je bent geslaagd. Je hebt een goed examen gedaan. Ik feliciteer je. Hier is je puntenlijst. Je acte en je stukken worden je spoedig toegezonden.' En zo kreeg ik dus op donderdag 12 april 1883, 's middags ongeveer half vijf, de bevoegdheid van onderwijzer. (...)Vrij was ik. De vorige week nog aan de band lopend, kon ik nu gaan, waarheen ik wou. Als een gevangen vogel, die plotseling de deur van de kooi open ziet en eruit wipt, gevoelde ik mij wat onwennig. Was het eigenlijk niet prettiger in de veilige kooi?

Gedurende de volgende dagen wendde ik al aan mijn bewegingsvrijheid. Mijn patroon, de heer Simmermans, zei, dat ik een sollicitatie op zegel ten stadhuize moest indienen, met overlegging van acte of afschrift ervan, alsdan getekend door ene schoolopziener, en bewijs van goed gedrag. Ik solliciteerde aldus naar alle vacante of vacant komende betrekkingen van onderwijzer bij het openbaar onderwijs te Schiedam. De 7e mei daaraanvolgend vergaderde de Raad der Gemeente en werd ik benoemd tot onderwijzer 3e klasse aan de school van de heer Simmermans, in de plaats van L.H. Marks, op verzoek eervol ontslagen. Dus toch bij den heer Simmermans. 'Ik heb de oude man zijn zin maar gegeven. De oue man was boos', zei de heer Sander later tegen mij. Inderdaad was de heer Simmermans naar de burgemeester gelopen om zijn aanspraken op mij te verdedigen. De burgemeester had hem in het gelijk gesteld. (...)

Vanaf 8 mei 1883 werd ik gesalariëerd met f 500,‑ per jaar, waarvan gekort werd 2 % voor ouderdomspensioen. Iedere maand kreeg ik in handen de kapitale som van f 40,83, de laatste maand van het kwartaal zelfs f 40,84. Ongewone weelde voor me! De maximum‑toelage voor een kweekeling bedroeg f 150,‑ per jaar, zelden te bereiken voor wie op tijd slaagden. Ik had het gebracht tot f 125,‑, ontving dus tenslotte f 31,25 per kwartaal. En nu f 40,83 per maand. "

 Ongekende weelde

'Je zou zeggen: het kon niet op. Toch bleek al heel gauw, dat het gemakkelijk op kon, dat er zelfs overleg nodig was, niet om over te leggen, maar om rond te komen. De namen der geslaagden met woonplaats verschijnen in de kranten. Ontegenzeglijk is dat een genoegen voor den 18‑jarige, zich gedrukt te zien. 't Is eervol. 't Wordt gelezen. Ja, 't wordt gelezen. Door wie? Door enkele belangstellenden, die weten, dat je examen moet doen, en daarom uitkijken, of ze je vinden onder de geslaagden. Ook door belanghebbenden, die wat voor je te koop hebben. Veelal zijn dat uitgevers en boekhandelaars. Ze sturen je prospectie en zichtzendingen. Ze vestigen je aandacht op extra aanbiedingen van romanseries of boeken in afleveringen, o zo voordelig! Je gaat nu geld verdienen. Waarom zou je je niet eens een ongekende weelde veroorloven?

De begeerte is er. Nu komt de man, die de begeerte weet om te zetten in een daad. Er wordt gebeld. Moeder doet open.. 'Jan, daar is een mijnheer voor je. Hij vraagt je te spreken.' Een mijnheer! Voor mij! Ik ben al aan de deur. Inderdaad een mijnheer met een sierlijke handkoffer. Hij ziet er keurig uit. Beleefd neemt hij den hoed af, buigt even. 'Heb ik het genoegen, Mijnheer Stout te spreken?' 'Ja', zeg ik een beetje wantrouwig. 'Mijnheer, mag ik u dan hartelijk feliciteren met uw behaald succes.' 'Dank u', antwoord ik. 'Maar wat wenst u?' 'Mijnheer, ik kom van de firma Wolters uit Groningen. Ik heb eenige prachtuitgaven bij me, die ik u graag wilde laten zien.' 'Kom u dan maar even binnen.'

Domme jongen! Je hebt het paard van Troje binnengehaald. 't Ziet er zo aanlokkelijk uit. Maar het brengt je geen voordeel, alleen verderf. De koffer wordt geopend. Eerste afleveringen, van grote nieuwe of herdrukte werken komen voor de dag, de ene al mooier dan de andere. Maar dat is bedrog. De volgende afleveringen zullen aanmerkelijk minder mooi zijn, maar dat kun je niet weten. Dan komen de prachtwerken, merendeels met mooie platen. Met grote welbespraaktheid praat de colporteur aan.

Terwijl berekent hij, maar dat doet hij niet hardop, hoeveel hij aan elke uitgave verdient, als hij er een intekenaar voor vindt. Lang houdt ik de onstuimige drang uit. Dan bezwijkt de dijk en stroomt het water binnen. Met handtekening verbind ik mij voor twee grote werken, die bij elkaar behoren: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde door Dr. W.J.A. Jonckbloet, in 6 sierlijke banden, fl2,90 per deel, derde geheel omgewerkte uitgave; Nederlandsche Dicht‑ en Prozawerken, Bloemlezing uit de Nederlandsche Letteren ten gebruike bij Dr J.A. Jonckbloet's 'Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde' door Dr. Georg Penon, in 6 sierlijke banden, fl 2,90 per deel.

De colporteur zal inwendig gejuicht hebben, maar uitwendig blijft hij correct. Van verdere aanvallen op mijn portemonnaie zag hij af. De twaalf banden zouden mij successievelijk worden toegezonden door bemiddeling van PA.R. Blommendal's boekhandel, door mij opgegeven. Hij verzocht mij nog het adres van een paar lotgenoten, wier namen hij genoteerd had.

Bereidwillig gaf ik de adressen, voorzover mij bekend. Ik bood zelfs aan hem te begeleiden op de weg naar één van de slachtoffers, daar ik toch die kant op moest, welk aanbod in dank aanvaard werd. Wie zelf weldaden heeft genoten, gunt anderen gaarne dergelijke, Prosit! Alzo togen wij samen op weg, de achttienjarige nieuwbakken onderwijzer en de deftige, onbekende heer, die uittoog om onervarenen in zijn netten te verstrikken."

 Boven de pet

"Natuurlijk zorgde ik voortaan voor mijn eigen kleding. De oude T Kleinbloesem wist mij aan het verstand te brengen, dat ik kleding naar maat moest nemen. Die was beter van coupe, van stof, van afwerking. Gelijk had hij en ik voegde mij naar zijn raad. Maar aanmerkelijk duurder dan confectie was kleding naar maat ook. Bovendien betaalde ik aan Moeder in het vervolg gaarne een matig kostgeld, in verhouding tot mijn inkomsten. Zo kon het gebeuren, dat na het doen van de nodige betalingen het maandsalaris al grotendeels op was. En de kleermaker nog maar wat moest wachten.

Uiterlijk was er niet veel veranderd met mijn benoeming tot onderwijzer. Ik behield dezelfde klas, die ik na het vertrek van Marks gekregen had. Tegenover de kinderen was er niets veranderd. Maar ten opzichte van het onderwijzend personeel waren de verhoudingen gewijzigd. Gezag berust veelal op afstand. Officieren bewaren afstand met onderofficieren, die weer met soldaten. Afstand manifesteert zich reeds in verschil van kleding, bij militairen, ook dikwijls bij niet‑militairen. (...) Iets daarvan was nog terug te vinden in de moderne tijd bij het onderwijzersberoep. (...) Het verschil in kleding uitte zich daar voornamelijk in het verschil in hoofddeksel. Het hoofd der school droeg de glimmende hoge cilinder; de onderwijzers dekten zich met het meer bescheiden dofzwarte bolhoedje, Garibaldi geheten; en de kwekelingen waren onbe'hoed', moesten zich vergenoegen met de pet. Blootshoofds lopen kende men toen nog niet.

Ik weet nog heel goed de dag, dat de eerste 'blote kop' zich in Schiedams straten vertoonde. Het was één van de notabelen der gemeente, de heer S.A. Maas. Men zei, dat hij geen hoed meer droeg op voorschrift van de dokter. In ieder geval had hij een rossige kop, die gezien mocht worden. Ik was nu van de pettenafdeling verhuisd naar de afdeling garibaldi's."

 Een hekel aan Prinsen

"De heer Simmermans was altijd welwillend tegenover mij geweest. Een soort vaderlijk vertrouwen, misschien wel verband houdend met een soort trots, dat ik uit zijn school was voortgekomen, gaf mij een schreefje voor op de andere kwekelingen. Dat voelt men meer dan dat men het tastbaar waarneemt.

Wij kwekelingen hadden een hekel aan Prinsen, ‑ niet aan de man, (...) ‑ maar aan zijn methode. Ik bedoel PJ. Prinsen's Leerwijze om kinderen lezen te leeren. Dat was verzet van de jeugd tegen alles wat oud is. De 'bovenmeester' daarentegen zwoer bij Prinsen, waarvan hij steeds uitmuntende resultaten had gezien. Dat was instinctieve afkeer van het nieuwe en gehechtheid aan de traditie van de grijsaard. Kwekeling Valkenburg, van de heer Sander overgekomen, al wat ouder en van karakter eigengerechtig, zette zonder het te vragen Prinsen opzij en begon volgens Bouman met roos, peer, hoed, pen en pot, zaag, enz. Maar dat bekwam hem slecht. Hij kreeg een uitbrander van jewelste. En toen hij tegenspurtelde, werd hij zonder vorm van proces teruggestuurd naar de school waar hij vandaan gekomen was. Ik moest de klas overnemen. Alsof ik de grond der ergernissen van mijn chef niet vermoedde, vroeg ik op de man af en voor mijn neus langs: 'Hè, mijnheer, mag ik het eens proberen met Bouman. Ik zal heus zorgen, dat het goed is.' 'Ga je gang dan maar. Ik kom over een poosje eens zien, hoe het met de vorderingen staat.' Dat was het antwoord van de oude man. 't Zal hem enige moeite gekost hebben. Maar ik had plein pouvoir. Je zult zeggen: 'Dat kwam, omdat je het gevraagd had'. Ongetwijfeld, maar ook, dat voelde ik, omdat hij mij vertrouwde. Aan Valkenburg zou hij het in geen geval hebben toegestaan.

Zakelijke info