140202. Taman Siswa Een onderwijsvernieuwingsbeweging onder Nederlands
koloniaal bewind 1920 ‑ 1940 door Johan van der Tuin en
Hans de Frankrijker, 1996 nr. 2
Inleiding
Rond 1900 raakte de Nederlandse regering ervan doordrongen
dat Indië niet langer gezien kon worden als een blijvend bezit, maar als een
'kind' dat opgevoed diende te worden tot zelfstandigheid. De kolonie moest
ontwikkeld worden tot een moderne maatschappij, waarbij de inlander onder
Nederlandse leiding geprikkeld zou worden tot vooruitgang naar Hollands model.
Het hierdoor geïnspireerde beleid is later bekend geworden als 'ethische
politiek'. Dit resulteerde in toenemende bemoeienis op terreinen als
volksgezondheid, verkeer, irrigatie, rechtswezen en vooral onderwijs. Onderwijs
was het middel om de traditionele samenleving ontvankelijk te maken voor
veranderingen en vernieuwingen op het gebied van hygiëne, landbouw,
gezondheidszorg en het maatschappelijk leven. Daarnaast droeg onderwijs bij aan
de opleiding van (goedkope) arbeidskrachten.
De gevolgen van de ethische politiek heeft de bevolking
echter niet passief over zich heen laten komen. Een van de nationalistische
bewegingen die zich sterk maakten voor de eigen nationale culturele waarden en
tradities, was de 'Taman Siswa'. Deze op de Javaanse traditie gestoelde
beweging, opgericht in 1922, kwam op voor de ontwikkeling en vernieuwing van het
volksonderwijs.
Na een korte schets van het koloniaal onderwijsbeleid gaan
we vervolgens in op de leidende gedachten van de Taman Siswa en de wijze waarop
die onder de toenmalige koloniale verhoudingen in de dagelijkse
onderwijspraktijk voet aan de grond kregen.'
Het koloniaal onderwijsbeleid
Vóór 1900 was het westerse lager onderwijs in
Nederlands‑Indië nog nagenoeg ontoegankelijk voor de niet‑Europese jeugd, die
haar heil moest zoeken in de inlandse dessa‑ of volksscholen. In 1903 kwam
hierin verandering, nadat de voor de Nederlandse gemeenschap bestemde Europese
Lagere Scholen (E.L.S.) op grotere schaal opengesteld werden voor de beter
gesitueerde inlandse en Chinese jongeren. AI na enkele jaren signaleerde de
regering dat deze verruiming van toelating het onderwijspeil aan de E.L.S.
nadelig beïnvloedde en bovendien ten koste ging van de Nederlandse kinderen. Ter
ontlasting van de E.L.S. werd daarom besloten aparte scholen te openen waar
inlandse en Chinese kinderen westers onderwijs konden volgen. Dit resulteerde in
1907 in de oprichting van de Inlandse School der Eerste Klasse (later in 1914
omgedoopt tot Hollands‑Inlandse School H.I.S.) en in 1908 van de
Hollands‑Chinese School (H.C.S.). Hiermee hadden de inlanders en de Chinezen een
eigen (westerse) onderwijsinrichting verkregen die grotendeels parallel liep aan
de E.L.S. en die na een zevenjarige cursus toegang gaf tot voortgezet westers
onderwijs.
Na een moeizame start groeiden zowel de H.I.S. als de
H.C.S. uit tot een groot succes. De massale behoefte aan scholing onder de
inheemse bevolking spoorde echter niet met de intenties van de regering. Mede
vanwege de kosten stond haar een selectief onderwijs voor ogen, bestemd voor de
bovenlaag van de inheemse en Chinese samenleving.
Wilde scholen
In tegenstelling tot een geïndustrialiseerde samenleving,
kon de plantage‑economie van Nederlands‑Indië rond 1920 slechts een gering
aantal opgeleiden opnemen. Daarnaast was ook het overheidsapparaat relatief
klein. Steeds vaker kwam de beperkte werkgelegenheid op gespannen voet te staan
met het stijgend aantal geschoolden. Goed opgeleide inheemse nieuwelingen die
nog wel toegang wisten te krijgen tot de arbeidsmarkt, werden daar
geconfronteerd met een situatie waarin de hogere posities gereserveerd bleken
voor (Indo)‑Europeanen en de beloning voor gelijk werk verschilde. Bijgevolg
bleven steeds meer westers opgeleide inheemsen werkloos of zagen zij zich
genoodzaakt werk onder hun capaciteit te aanvaarden.
Als reactie hierop sloten velen uit deze verwesterde groep
inheemsen zich aan bij radicale politieke partijen; anderen richtten zelf een
tegenbeweging op. Ook waren er afgestudeerde inlanders die in de groeiende
onderwijsbehoeften van de bevolking een mogelijkheid zagen om enig inkomen te
verwerven. Als gevolg hiervan ontstond een wildgroei aan ongesubsidieerde
particuliere scholen. Parallel aan deze ontwikkeling werden vanaf de jaren
twintig ook scholen opgericht die het onderwijs meer dienstbaar moesten maken
aan bepaalde religieuze, politieke, of culturele stromingen. De Taman‑Siswa
scholen zijn daar een voorbeeld van.
Ondanks de grote verscheidenheid binnen en tussen de
verschillende typen particuliere scholen, werden ze door de regering onder één
noemer gebracht en kregen ze de naam 'wilde scholen'. De regering doelde met de
benaming op het feit dat deze scholen geen enkele financiële relatie
onderhielden met het gouvernement, terwijl er ook geen ambtelijke vorm van
toezicht of controle werd uitgeoefend.
Het overheidsoptreden tegen de wilde scholen
Voor het Nederlandse gouvernement waren de wilde scholen
van meet af aan een steen des aanstoots. Begin jaren twintig waren het vooral de
communistische en Chinees‑nationalistische scholen die de Nederlandse overheid
bezighielden. De politieke propaganda van deze scholen werd ontoelaatbaar
geacht. Het antwoord van de regering hierop kwam in 1923 in de vorm van de
zogenaamde 'Wilde scholen‑ordonnantie'. Krachtens deze ordonnantie werden de
leerkrachten verplicht om melding te doen aan het gewestelijk bestuurshoofd van
de aard van hun onderwijs en de plaats waar zij dit wilden geven. Eind 1932 trad
de 'Toezichtordonnantie particulier onderwijs' in werking. Alle
onderwijsgevenden hadden vanaf die datum een schriftelijke vergunning nodig om
hun werk te mogen uitoefenen. Op die manier kon de overheid leerkrachten bij
voorbaat uitsluiten van lesgeven op grond van kwaliteitsargumenten.
Laatstgenoemde ordonnantie was echter geen lang leven beschoren. Als reactie op
de verordening brak massaal protest uit onder de inlandse bevolking. Het
(lijdelijk) verzet werd geïnitieerd door de Taman Siswa beweging, toentertijd
één van de grootste nationalistische onderwijsorganisaties. De regering had het
met de ordonnantie in eerste instantie weliswaar niet op deze beweging gemunt
(het onderwijs was er volgens haar van een relatief goede kwaliteit), maar het
aanvragen van een vergunning druiste nu eenmaal in tegen de principes van de
Taman Siswa. De verzetsactie van de Taman Siswa kreeg zoveel bijval van andere
nationale groeperingen en partijen, dat de regering zich genoodzaakt zag om de
ordonnantie op 11 januari 1933 weer buiten werking te stellen. Onbedoeld had
deze ordonnantie eensgezindheid onder de vele uiteenlopende bewegingen gebracht.
En hoewel de oude geschillen en onderlinge verdeeldheid steeds weer kwamen
bovendrijven, bleek het optreden van het koloniale bewind een terugkerende
inspiratiebron voor het Indonesische onafhankelijkheidsstreven.
Het gedachtegoed van de Taman Siswa
Vanaf de oprichting in 1922 van de Taman Siswa (=
leerlingentuin) stond Ki Hadjar Dewantara (1889‑1959), telg van een welgestelde
Javaanse familie, aan het hoofd van deze beweging. AI op vrij jonge leeftijd was
hij doordrongen geraakt van de onderdrukkende werking van het Hollandse
koloniale regime. Eén van de eerste artikelen die hij als beginnend journalist
schreef, had dan ook de onafhankelijkheid van Indonesië als onderwerp. Vanwege
zijn verzet tegen het koloniaal bewind werd hij zelfs enige tijd (1913‑1919)
naar Nederland verbannen, alwaar hij in contact kwam met de opvoedkundige en
onderwijskundige opvattingen van onder andere Montessori, Dewey en Ligthart.
In 1935 verwoordde Dewantara als leider van de beweging de
bestaansgrond van de Taman Siswa.z Te lang was naar zijn mening door de
Indonesische bevolking gepoogd 'den Hollander' na te bootsen, waarbij geen feest
kon slagen zonder westers menu, een jazz‑band of 'glaasje ouwe klare uit
Schiedam': "We noemden onze kleuter 'Jonny' als hij Soedjono heette of
'Marietje' als een meiske den lieven naam Soemariah droeg". Dit imitatiegedrag
wijst Dewantara af en hij pleit voor de ontwikkeling van een opvoedings‑ en
onderwijssysteem gebaseerd op eigen kracht, zowel financieel als cultureel. Hij
stelt ondermeer dat een onderwijsstelsel pas kan gedijen als het voortkomt uit
het volk zelf; het kan niet floreren als het door anderen wordt opgelegd. Het
kwam volgens de opvattingen van de Taman Siswa in de opvoeding aan op centrale
waarden als orde en vrede, zelfbeschikking, solidariteit en harmonie door middel
van doeltreffend en liefdevol opvoeden. Om een opvoeding in die geest te kunnen
realiseren, was herstel nodig van continuïteit met het eigen verleden, een
erkenning en herwaardering van eigen (lees: Javaanse) traditie. Dewantara wees
daarbij op de intellectuele eenzijdigheid van het westerse onderwijs en de
gevoelens van minderwaardigheid die daaruit voortvloeiden voor de inheemse
bevolking. Het opvoedkundig concept van Taman Siswa moest de eenzijdig westerse
invloed van 'Koning Intellect' weerstaan, die hogere gevoelens en doelen dreigde
te verdrijven. Niet alle westerse kennis werd overigens afgewezen; de bruikbare
elementen (bijvoorbeeld natuurwetenschappen, hygiëne) moesten geïntegreerd
worden. Dewantara stond dan ook een flexibele aanpak voor: "Ik acht het niet
wenschelijk, dat menschen zich in een engen gedachtenkring of in een eng
groepsbewustzijn opsluiten. Wel draag ik, als goed nationalist, steeds den
Javaanschen nationalen dracht. Maar soms verschijn ik toch opeens in een
Europeesch pak. Ik doe dit om het dogmatische bij mijn leerlingen en volgers te
breken ...om mijn menschen ervan te doordringen, dat het tenslotte toch niet
aankomt op de kleeren die men draagt, maar op de zuiverheid van het gemoed".
Taman Siswa‑school te Jogjakarta in 1923.
Welk onderwijssysteem stond de Taman Siswa beweging nu voor
ogen? Hoe behoorde een 'leerlingentuin' er uit te zien? De school werd gezien
als een multifunctioneel instituut waarin men in een werkelijk gezinsverband
verbleef. Uitgangspunt was een school als permanente woning "...waar 's morgens,
's middags en 's avonds groepen leerlingen zich doorlopend bezighouden met
studie, sport of kunstbeoefening, onder leiding hunner leeraren, allen inwonend
met hun gezinnen". Naast gezinswoning was de school bedoeld als een sociaal
trainingsterrein en zedelijk heilzaam verblijf voor de leerlingen. Van een
afgewogen en uniforme onderwijsmethode was geen sprake. Men hanteerde een
eclectische aanpak om "in de kortst mogelijken tijd de beste resultaten te
bereiken". Vanwege de herwaardering van eigen traditie en cultuur werd het nodig
geacht om Hollandse spelletjes en liedjes af te schaffen en niet langer het
Nederlands vanaf het begin als voertaal te hanteren. Om het nationale karakter
van het onderwijs recht ie doen diende in de beginjaren de moedertaal van de
leerling (of anders het Maleis‑Indonesisch) het uitgangspunt voor het onderwijs
te zijn. Nederlands werd pas voor de hogere leerjaren van belang geacht, mede
met het oog op een toekomstige baan.
Lesgeven aan de wilde scholen onder Nederlands bewind
De autobiografische roman Buiten het Gareel van Soewarsih
Djojopoespito (19121977) gaat over Soelastri en haar man Soedarmo die in de
jaren dertig lesgeven aan een nationalistische wilde school. Armoede en angst
voor het repressieve overheidsoptreden lopen als rode draad door dit
werkelijkheidsgetrouwe levensverhaal. De combinatie van deze twee factoren
betekende voor de nationalistische onderwijzers een enorme opgaaf. Het gros der
leerkrachten begon vol goede moed het werk, maar door de uitzichtloze situatie
waarin zij zich bevonden, zonk naar verloop van tijd bij velen de moed in de
schoenen. "Zo zijn onze mensen, opofferend, vol toewijding, maar door de
dagelijkse zorgen doods geworden, fatalistisch", vertelt Soedarmo in de roman.
Soedarmo zelf daarentegen vertegenwoordigt de positieve uitzondering die ‑ door
zijn westerse scholing ‑ echter geheel voorbij gaat aan de tradities van het
volk dat hij probeert te verheffen. Soedarmo staat in het boek dan ook voor de
bevlogen, geïnspireerde, westersopgevoede intellectueel die zijn kennis en kunde
voor de volle honderd procent in dienst stelt van de nationale zaak. Eigenlijk
kan Buiten het Gareel gezien worden als één grote getuigenis van de tomeloze
inzet en toewijding van Soedarmo voor het nationalistisch onderwijs. De hulp van
zijn echtgenote was daarbij onmisbaar. Het uitgeven van een krant, de
mobilisatie van dorpsbewoners, het schrijven van boeken, het stichten van een
eigen school en het houden van lezingen: niets was hen te veel als het aankwam
op de Indonesische zaak.
Getuige het relaas van Djojopoespito werd Soedarmo's
kennis, kunde en inzet echter niet (h)erkend door de Nederlandse
schoolinspecteurs. "Op een dag kwam de inspecteur van het lager onderwijs bij
ons, vergezeld van de schoolopziener. Ik zat met een jongen te schaken, was
nationaal gekleed met een muts op en een sarong. Hij vroeg verwonderd en met
opgetrokken wenkbrauwen: 'U, is u het hoofd van de school?' Ik gaf hem beleefd
antwoord en leidde hem rond, maar toen de man zich als een kalkoen gedroeg, hier
wat opmerkte, daar wat aanmerkte, liet ik hem staan. In het paviljoen beland,
zag hij mijn boeken en moest de hatelijke vraag stellen: 'Leest u die boeken
wel?' Ik antwoordde: 'Ja, en nog wel andere.' Hij keek me spottend aan, scheen
nog wat te willen zeggen maar beheerste zich toch. Je kon op zijn tronie lezen,
dat hij graag gevraagd had of ik dan wel begreep wat ik gelezen had". De
minachting van de Nederlandse inspecteur voor het inlandse initiatief sterkte
Soedarmo in zijn strijd voor de nationalistische zaak.
De druk neemt af
Het repressieve overheidsoptreden tegen de nationalistische
beweging en haar scholen nam eind jaren dertig sterk af. Onderwijsverboden,
huiszoekingen en schoolbezoeken kwamen toen niet of nauwelijks meer voor. De
interesse van de regering voor de wensen die onder de inlandse bevolking
leefden, was echter nog steeds nihil. P Manedo, een oud‑onderwijzer die vanaf
1939 les gaf aan een wilde nationalistische 'Pergoeroean Rajat'‑school en met
wie we een interview hadden in januari 1996, typeert de houding van de overheid
als volgt: 'Je had natuurlijk wel eens een enkele progressieve ambtenaar, maar
in het algemeen, nee, had de regering in het geheel geen interesse in datgene
wat er zich binnen onze schoolmuren afspeelde. Zolang we de rust en orde maar
niet verstoorden, vonden ze alles best".
Overeenkomstig de nationalistische idealen, werd het
westers onderwijs op de Pergoeroean Rajat (= Volksonderwijs)‑school verzorgd
vanuit een Indonesische invalshoek. Dit hield onder andere in dat het
Indonesisch tot de derde klas de instructietaal was en de Nederlandse lessen
voor een deel gegeven werden zónder gebruikmaking van de officiële leergangen.
Want, zo vond men, deze gaven niet zelden een negatief en onjuist beeld van de
Indonesiërs. Manedo hierover:
"De Nederlandse leerboeken vernederden de Indonesiërs vaak.
Het kwam maar al te vaak voor dat wij werden neergezet als knechtjes of als
hulpjes. Wij wilden bij onze lessen recht doen aan de Indonesiërs en de
Indonesische cultuur". Grote delen van de Nederlandse geschiedenis,
aardrijkskunde en literatuur werden dan ook ingeruild voor Indonesische
varianten. Zo moest Willem de Zwijger bijvoorbeeld plaats maken voor de Javaanse
prins Dipo Negoro, en de Rijn voor de Sumatraanse Moesi‑rivier.
Voor het merendeel der ouders van de leerlingen aan zijn
school was het nationalistisch element van het onderwijs echter geen
weloverwogen of bewuste keuze. Westers onderwijs was nu eenmaal gewild onder de
bevolking en aangezien het gouvernement slechts in een klein aanbod voorzag,
moesten de (vaak armere) ouders hun kinderen wel naar de goedkopere scholen,
zoals die van de Pergoeroean Rajat, sturen. Dat nam niet weg dat de eerste taak
van de school zich richtte op de opvoeding van de leerlingen als zelfstandige
individuen die voor zichzelf op konden en vooral ook durfden komen. Manedo: "Wij
hanteerden als belangrijkste uitgangspunt dat de leerlingen opgevoed dienden te
worden als zelfstandige mensen die voor zichzelf op konden en vooral ook durfden
komen. Maar we volgden geen bewust opvoedkundig plan, dat niet nee. Wèl
probeerden we in grote lijnen aan te sluiten bij de opvoedingsmethode van de
Taman Siswa. Dat betekende dat de leerkracht meer was dan alleen leraar; hij was
ook hun vriend, verzorger en vader of moeder. De leraar werd door de leerlingen
'bapa' [vader], en de lerares 'ibu' [moeder] genoemd. Een groot aantal van onze
leerlingen kwam na het afronden van de studie op de mulo van de Taman Siswa in
Palembang terecht".
Omdat idealisme en betrokkenheid beschouwd werden als
cruciale factoren voor de onafhankelijkheidsstrijd, werden de (oudere)
leerlingen zo spoedig mogelijk bekend gemaakt met het doel en streven van de
nationalistische beweging. Inzicht in zowel de scheve koloniale verhoudingen als
in de idealen die de nationalistische beweging nastreefde, namen daarbij een
belangrijke plaats in. Maar ook op andere manieren diende de school de
nationalistische zaak. Naast het geven van lager onderwijs, fungeerde het gebouw
namelijk ook als onderkomen voor Nederlandse en Engelse taalcursussen, als
centrum voor bijeenkomsten van nationalistische jeugdorganisaties en de
padvinderij, en als ruimte voor vele vergaderingen. Kortom, de school was veel
meer dan alleen een gebouw waar les gegeven werd. Het was de spil waaromheen
vele activiteiten ontplooid werden en een duidelijke uiting van het streven van
de Indonesiërs om de onafhankelijkheid van Indonesië door eigen inzet te
bereiken.
En hoe keek de Nederlandse regering aan tegen een dergelijk
initiatief? Manedo hierover: "De regering onderschatte ons, zeer zeker. 'Wat
willen jullie nou?' was hun reactie. Ze dachten werkelijk dat wij niets konden
bereiken met onze politieke bewegingen en onze scholen. De regering was heel
zeker van haar zaak. Te zeker, want veel van onze leerlingen en leraren, en ook
van andere nationalistische scholen, vooral die van de Taman Siswa, speelden
later tijdens de onafhankelijkheidsstrijd een grote rol". Manedo's grootste
verwijt aan de kolonisator betreft dan ook het enorme gebrek aan inzicht dat zij
toonde in de toekomst van Nederlands‑Indië. In de heilige overtuiging dat de
nationalisten met hun scholen toch weinig konden uitrichten, had de regering het
niet nodig gevonden om zich hier al te veel mee bezig te houden.
Op Manedo maakte de Nederlandse overheid dan ook een
zelfverzekerde en vooral aanmatigende indruk, waarbij totaal voorbij gegaan werd
aan de nationalistische aspiraties die een groot deel van de inlandse bevolking
koesterde. Het streven naar onafhankelijkheid, alsmede de opoffering die men
daarvoor over had, werden daardoor zwaar onderschat. Ten onrechte, zo leert
Manedo ons, want nog geen tien jaar later werd duidelijk welke belangrijke rol
de nationalistische scholen hadden vervuld bij de verspreiding van de
Indonesische eenheidsgedachte.
Nederlandsche Editie No. N II ‑ 1935
Een en ander over „Nationaal Onderwijl' en het Instituut „Taman Shwá' 4
loqjskarta door KI HADJAR DEWANTARA.
Taman Siswa anno nu
Sinds de onafhankelijkheid van Indonesië is het met de
Taman Siswa bergafwaarts gegaan. De vitaliteit van de beweging bleek in sterke
mate verbonden met de aanwezigheid van het koloniaal bewind. Na de val van het
Nederlandse regime was de invloed van de Taman Siswa belangrijk teruggelopen.
Met haar sterke binding aan de Javaanse tradities stond ze zichzelf teveel in de
weg om een flexibele aanpassing aan de nieuwe verhoudingen te realiseren. Als
beweging is de Taman Siswa verzwakt geraakt door interne politieke verdeeldheid
en ze onderhoudt nog slechts gereserveerde contacten met de Indonesische
regering. Niettemin neemt de figuur Dewantara tot op heden nog een
gerespecteerde plaats in, getuige het feit dat zijn geboortedag, 2 mei, een
nationale feestdag is. Een buste van hem staat opgesteld recht voor het
afdelingsgebouw van de Taman Siswa in Jakarta. Als onderwijsbeweging speelt de
Taman Siswa echter geen rol van betekenis meer.
Noten
1 Deze bijdrage is gebaseerd op de studie van J. van der
Tuin (1996) Voor Volk of Vaderland? De intenties van de overheid aangaande het
'wilde onderwijs' in Nederlands‑Indië, 1920‑1940. Lelden: RU‑Leiden.
Doctoraalscriptie Pedagogiek/Onderwijskunde.
2 Gebruik is gemaakt van een publicatie uit 1935 van Ki
Hadjar Dewantara, getiteld Een en ander over Nationaal Onderwijs en het
Instituut 'Taman Siswa' te Jogjakarta
|