Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


140102. De school op zijn kop Gregoriazingen en `kakenestdag' in het 18de‑eeuwse Brabant door Eddy Put, 1996 nr. 1

 Inleiding 

Het 'rijke roomse leven' kent verscheidene 'schoolheiligen'. Sint‑Cassianus (13 augustus), Sint‑Catharina (25 november) en Sint‑Ambrosius (7 december) werden als patroon (patrones) van de scholen vereerd en gevierd. De twee, meest met de (lagere) school geassocieerde heiligen waren Sint‑Gregorius (paus Gregorius de Grote, Ede eeuw) en Sint‑Thomas, de 'ongelovige apostel'. Hun feestdagen, respectievelijk op 12 maart en 21 december werden vanzelfsprekend religieus omkaderd, maar gaven ook aanleiding tot allerhande volkse festiviteiten.

De feestdag van Sint‑Gregorius werd vaak gevierd met een zang‑ en bedeltocht van de schoolkinderen door het hele dorp (het zogenaamde 'goriën'): geld, maar ook giften in natura (eieren) werden van deur tot deur opgehaald. Op de vooravond van de feestdag van Sint‑Thomas mochten de schoolkinderen hun meester(es) thomassen of buitensluiten. Pas wanneer de leerkracht toegevingen deed en bijvoorbeeld een traktatie in het vooruitzicht stelde, werd hij of zij opnieuw binnengelaten en kon er ter ere van de Heilige Thomas gesnoept of gedronken worden. Van lesgeven was er op beide dagen geen sprake.

Beide feesten kenden een lang leven. Conflicten naar aanleiding van pogingen tot afschaffing of inperking ervan in het 18de‑eeuwse Brabant (Oostenrijks en Staats) waren verrassend scherp en soms zelfs ongemeen gewelddadig.

Gregorius

Sint‑Gregorius was in de (Zuidelijke) Nederlanden de min of meer 'officiële' patroonheilige van schoolmeesters, ‑meesteressen en ‑kinderen. In de meeste steden (en wellicht ook in de plattelandsparochies) werd er op 12 maart een plechtige H. Mis opgedragen, waarin alle leerkrachten met hun leerlingen aanwezig moesten zijn. De bedeltocht, die traditiegetrouw daarna op het programma stond, verliep vaak verre van vreedzaam. De pastoor van Broechem (bij Antwerpen) riep de plaatselijke (Franse) schoolmeester op een zondag in 1695 vanop de preekstoel toe dat hij "sijne schoolkinderen niet en mochte laten gaen om eyeren met stocken ende colven. Dat het straetschenderije ende dieverije (is), dat men de andere kinderen hen eyeren afneempt; ende dat men den stock tusschen de deure steek(t), ende de kinderen achter de koyen naer loopt (sic), daer over de selve koyen seer waeren brullende", enz. Ook in het Kempische Lichtaart liep de gregoriusviering in het begin van de 18de eeuw danig uit de hand. De schoolkinderen gingen niet alleen rond om eieren, maar zetten zonder meer het hele dorp op stelten. Ze kozen "eenen van de groots(t)e scholieren van seventhien agtien a negentien iaeren min oft meer die sij verkleeden als eenen effrayeusen sot, hebbende de handen ende aensicht als eeneh moor, waer mede hij beneffens eenige andere jongers van de groots(t)e als wesende sijne voorlopers... sergeanten, de dochters ende vrauwpersoonen nae loopen ende alomme gaen opsoecken (...) om de selve van gelijcke swert te maecken, tsij met hun swert aensicht ofte hunne swerte handen". Men kan zich hun plezier en de ergernis van de vrouwelijke slachtoffers levendig voorstellen. Reacties van de goegemeente bleven niet uit. De verontwaardigde pastoor schreef in rekesten aan het bisdom in 1702 en 1706 dat de belhamels een meisje wel een kwartier lang meegesleurd hadden, en dat ze ook een zwangere vrouw niet gespaard hadden. Ondanks verscheidene vermaningen en verbodsbepalingen bleef het spelletje zich jaar na jaar herhalen. De schoolkinderen trotseerden "eenige kleijne slaegen van hunnen schoolmeester", en volhardden in de boosheid. Ten slotte wendde de pastoor zich tot de Raad van Brabant, de gewestelijke justitieraad, die in 1714 de ouders van de leerlingen die de beschreven kwajongensstreken uithaalden met een boete van 12 gulden bedreigde. De schoolmeester zou het dubbele moeten betalen indien hij dergelijke ongeregeldheden nog langer toeliet.

Op sommige plaatsen deden er zich 'grensconflicten' voor. De landdeken van Lier achtte het in 1711 zeer aangewezen dat alle schoolmeesters hun leerlingen op het hart zouden drukken om binnen de eigen parochie te blijven. Confrontaties tussen rivaliserende benden schoolkinderen moeten ongetwijfeld in een reusachtige omelet geëindigd zijn. In het Kempische Lille waren de gevolgen van een dergelijk treffen in 1742 veel ernstiger. Een zekere Cornelis Sporenberghs zat de schoolkinderen van Poederlee, die in Lille kwamen Gregoria zingen, met een knuppel achterna en sloeg er duchtig op los. Een van de schoolkinderen die door hem afgerost werden, bezweek enkele dagen later aan de opgelopen verwondingen.

 Thomas

Ook de Thomasviering (21 december, kakenestdag) werd door zowel de kerkelijke als de wereldlijke overheden allesbehalve op prijs gesteld. De reden hiervoor valt niet ver te zoeken. In een Mechelse onderwijsordonnantie uit 1585 was de motivatie voor die oppositie zeer kernachtig uitgedrukt: het thomassen was volgens de vroede schepenen niet meer of niet minder dan "een beginsel van ongehoorsaemheyt ende rebellie, waer deur heur sinnekens verstroyt worden". Vooral in Noord‑Brabant liep de viering van Sint‑Thomas wel eens uit de hand. In het recente proefschrift van Gerard Rooijakkers worden enkele incidenten in dat verband gedetailleerd beschreven.

In Waalwijk haalde schoolmeester Pieter van Groeneweg zich in 1746 zware moeilijkheden op de hals toen hij zijn voornemen kenbaar maakte om op SintThomas gewoon les te geven. Hij had die beslissing genomen onder druk van het officie‑fiscaal (openbaar ministerie) van de (staatse) Raad van Brabant, dat voor eens en altijd komaf wilde maken met het verlof geven op paapse feestdagen. De katholieke leerlingen kwamen op de bewuste dag gewapend met stokken naar school. Ze dansten en joegen de schoolmeester zonder meer de school uit. Bij het geharrewar sneuvelden zelfs enkele ruiten. Het jaar nadien gingen de poppen pas echt aan het dansen. Om een herhaling van het débácle van het jaar voordien te voorkomen had Van Groeneweg de schoolkinderen vrijaf gegeven op 20 december: een eerbaar compromis, zo lijkt het. De schoolgaande jeugd had het echter anders begrepen en bekogelde het schoolgebouw met modder en stenen. Toen Van Groeneweg probeerde om de verhitte gemoederen te bedaren, antwoordden enkele belhamels: "Gij zijt vandaag geen meester, maar wij ! Gij moet ons een vat bier geven en dan zullen wij Sint Thomas houden". Dreigementen om de gerechtsdienaar erbij te roepen hadden alleen maar een averechts effect. Bij de ongeregeldheden moest ook de vrouw van de schoolmeester het ontgelden. Moe getergd gooide ze een emmer water naar de schoolkinderen, die haar daarop met modder en stenen begonnen te bekogelen. De dag nadien werden de plagerijen verdergezet. Volwassenen die de festiviteiten gadesloegen, lachten de schoolmeestersvrouw zonder meer uit.

Hetzelfde scenario had zich in 1670 afgespeeld in Deurne en Liessel in Peelland. Ook daar hadden de ouders en de lokale overheden de gewelddadige acties van de schoolgaande jeugd gesteund. De weigering van schoolmeester Aert van Hoeck om te tracteren leidde tot een kleine kinderopstand, waarbij niet alleen de ruiten maar ook de inboedel van het hele schoolgebouw eraan moest geloven. Zowel de lessenaar als de plak, twee symbolen van de autoriteit van de schoolmeester, werden vakkundig vernield. Het feit dat de schuldigen aan de ongeregeldheden niet vervolgd werden, is betekenisvol voor de onmacht van de overheid om paal en perk te stellen aan de traditionele katholieke gebruiken. Enkele jaren later volgde er wel een ordonnantie die het nieuwjaarzingen en het gijzelen van schoolmeesters verbood.

In het zuiden zijn dergelijke zware incidenten niet bekend. Toch deden er zich problemen voor. In 1723 geraakten een aantal schooljongens te Broechem flink beneveld bij een dronk op Sint‑Thomasdag, wat tot 'ongeregeldheden' met het andere geslacht leidde. De visiterende landdeken droeg de schoolmeester op om in het vervolg geen of in elk geval heel wat minder geestrijk vocht boven te halen bij de viering van Sint‑Thomas.

 Besluit

De viering van de 'schoolheiligen' Gregorius en Thomas vormde hoogdagen in het schoolleven. De eerste gaf aanleiding tot ‑soms gewelddadige ‑ bedeltochten. Het omkeringsritueel op de feestdag van Sint‑Thomas intrigeert nog meer. Zoals het middeleeuwse feest van de kinderbisschop de kerkelijke hiërarchie op haar kop zette, zo betekende `sluitjesdag' de speelse omkering van de schoolse machtsverhoudingen. Uiteraard geeft het bronnenmateriaal hoofdzakelijk gegevens prijs over incidenten. Jarenlang vreedzame Gregorius‑ en Thomasfeesten gaven geen aanleiding tot protestbrieven of processen.

Pogingen om deze traditionele festiviteiten terug te dringen of te verbieden liepen vaak uit op een scherpe confrontatie. In Noord‑Brabant speelt de tegenstelling tussen de gereformeerde en katholieke cultuur natuurlijk een belangrijke rol, maar dit verklaart zeker niet alles. Ook in het zuiden kwamen gelijkaardige conflicten voor. Misschien waren het soms uit de hand gelopen persoonlijke afrekeningen. Of zijn deze incidenten, net zoals kermisruzies met een vaak dodelijke afloop, tekenend voor de gewelddadigheid van de pre‑industriële samenleving ?

De huiver van de (kerkelijke en wereldlijke) machthebbers tegenover het gregoriazingen en het thomassen was zeer sterk. Die oppositie kan vergeleken worden met de eeuwenlange hetze tegen het carnaval. Is er voor de overheid iets dat meer onrustwekkend is dan de school op zijn kop ?

 Literatuur

Eddy Put, De cleyne schooien, Het volksonderwijs in het hertogdom Brabant tussen Katholieke Reformatie en Verlichting (eind 16de eeuw ‑ 1795) (Symbolae Facultatis Litterarurn et Philosophiae Lovaniensis, Series B, 7), Leuven, 1990.

Gerard Rooijakkers, Rituele repertoires, Volkscultuur in oostelijk Noord‑Brabant, 1559‑1853 (Memoria, Cultuur‑ en mentaliteitshistorische studies over de Nederlanden). Nijmegen, 1994.

Zakelijke info