Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


130103. de wereld in als onderwijzer Het begin van de loopbaan van P.W. van Milaan 1850‑1929, 1995 nr. 1

 Inleiding

Nog niet zo lang geleden vond A. van Milaan bij toeval tussen oude documenten de handgeschreven herinneringen van zijn grootvader. Het zijn persoonlijke notities, op papier gezet omstreeks 1918. De grootvader, P.W. van Milaan, gaf de tekst als titel mee: Vijftig en meer jaar geleden. Herinneringen van een Oud Onderwijzer. Uitgetypt is het negentien bladzijden lang (A‑4 formaat). Van Milaan vertelt over zijn eigen schooljaren, vanaf de bewaarschool tot aan zijn kwekelingentijd, en over de eerste drie jaren van zijn onderwijzersloopbaan. Over het laatste onderwerp gaat het vooral. Van Milaan schudt het hoofd als hij jonge collega's hoort mopperen over de omstandigheden in het onderwijs. In vergelijking met vroeger jaren hebben zij toch weinig reden tot klagen, zo meent hij. Uit zijn verhaal volgen hierna enkele fragmenten.'

Pieter Willem van Milaan werd geboren op 13 augustus 1850 te Schiedam. Na de lagere school volgde hij in zijn woonplaats een opleiding tot onderwijzer. In het dorp Waddinxveen ligt het begin van zijn loopbaan. Van Milaan kwam daar per 1 januari 1869 als hulponderwijzer in dienst van de openbare lagere school. Ondanks een moeilijke start ‑ de last van 150 kinderen was ook wel erg zwaar voor een onderwijzer van achttien jaar oud ‑ had Van Milaan het in Waddinxveen naar zijn zin. Het is op aandringen van een oom van hem dat hij na drie jaar terug keert naar Schiedam. Zijn hele leven is hij verder in het onderwijs gebleven: als onderwijzer in Schiedam (tot 1874) en schoolhoofd in Lekkerkerk (tot 1894) en Middelburg (tot 1917). Daarnaast gaf hij ook nog les aan de Rijksnormaalschool in Schoonhoven (1878‑1894) en Middelburg (1896‑1917). In 1917 ging hij met pensioen en vertrok hij naar Leiden waar hij in 1929 is overleden.

Waddinxveen was midden vorige eeuw een dorp met ongeveer 3000 inwoners die, schrijft Van der Aa, "hun bestaan vinden in de landbouw en het vervaardigen van kinderwagentjes, schuppen, klompen en ander houtwerk".2 In de loop van de negentiende eeuw is een aantal timmermanswerkplaatsen tot bloei gekomen, waaruit later de meubelindustrie is voortgekomen. Vele jaren, tot ongeveer 1930, was dit de toonaangevende industrie in Waddinxveen, naast papier en speelgoed.

De openbare school waar Van Milaan in 1869 in dienst trad, was gebouwd in 1782 en bestond uit één lokaal met daaraan verbonden de onderwijzerswoning. Gedurende lange tijd was het de enige school in het dorp. Halverwege de jaren vijftig schommelde het aantal leerlingen tussen de 160, 170. In 1861 was dit opgelopen tot ruim 260, veel te veel voor slechts één lokaal. Daarom was er in 1867 een houten hulplokaal op de speelplaats gebouwd, zeer ongeschikt in de ogen van de plaatselijke commissie voor schooltoezicht. Dat is het lokaal waar we Van Milaan zijn entree als onderwijzer zien maken. In de jaren dat hij in Waddinxveen les gaf, werd de school bezocht door zo'n 360 kinderen. Inmiddels was er een tweede school in het dorp opgericht, een van het Christelijk Nationaal Onderwijs, waar tegen de 80 leerlingen onderwijs genoten. Het zou nog tot 1874 duren voordat de oude openbare school werd vervangen door nieuwbouw. Van Milaan was toen al vertrokken.

Kwekeling

'in de stad mijner inwoning was een gemeentelijke Leer‑ en Vormschool voor onderwijzers. De inrichting had ver in het rond een goeden naam: vele uitstekende onderwijsmannen heeft de school geleverd. Ze telde twee klassen, één voor jongelieden van 14 tot 16 jaar en één voor idem van 16 tot 18 jaar. De leerlingen waren allen jongens; van vrouwelijke kweekelingen was toen nog geen sprake. Eens per jaar was er een examen, waarbij de schoolopziener en meestal ook een inspecteur van het lager onderwijs in Zuid Holland tegenwoordig was. De lessen werden gegeven van 5‑7 in den winter, en des zomers van 's morgens 7‑81/2 uur, terwijl op zaterdagmiddag ook nog enkele lessen vielen. Niet veel lesuren dus, maar over het geheel werd er door de jongelui hard gewerkt. Wij begrepen dat de school te weinig gaf, eigenlijk niet meer dan de leiding, en dat zelfwerken de boodschap was. Na afloop van de les wordt gewerkt voor den volgenden dag en dan aan de eigenstudie doorgaans tot 12 uur in den nacht.

De keuze voor geschikte studieboeken was ver van ruim. Vooral met 'Kennis der Natuur' was het treurig gesteld. Voor natuurlijke historie hadden we De Rijken der Natuur door Corstiaan de Jong. Voor natuurkunde: Bosch en Degenhard, later Ganot. Gelukkkig vulde onze leeraar Dr. S. dit gebrek aan door zonder handleiding ons practische lessen te geven, daar hij ook gebruik mocht maken van de werktuigen der avondschool. Andere leerboeken waren: Kern. Nederlandsche Taal, Straatman Rekenkunde, Mulder Vad. en Alg. Geschiedenis, Dornseiffen en Kuiper Aardrijkskunde, later Puts Vergelijkende Aardrijkskunde. Voor Paedagogie werden gebruikt: in de laagste afdeling J.W. Regt Practische Onderwijskunde en in de hoogste Brugsma.

De meeste lessen waren best maar de Paedagogie! Werkelijk, het was onze schuld niet dat we dat vak vervelend vonden, en dan dat "dikke" boek van Brugsma! Wij vonden het al even droog als de man die er uit doceerde. Arme Paedagoog! Wat hebben we U toch in onzen jongensovermoed dikwijls geplaagd. Toen we ontdekt hadden dat een trap tegen de deur van het gaskastje het licht in de gehele school deed uitgaan, gebeurde dit o zoo dikwijls en dan werd de les opgeheven. Of vóór uwe komst in het lokaal werd er in de gaslampen geblazen ‑ nog zoogenaamde vleermuizen ‑ zoodat er van lesgeven in het donker geen sprake was, al liet u soms een kaars halen. Bij de andere onderwijzers zouden wij het wel gelaten hebben!

En de practische vorming. Gedurende den geheelen schooltijd moesten we present zijn. In de eerste plaats voor allerlei kleine diensten: inkt deelen, borden schoonmaken, boodschappen doen enz. Voor het overige zaten we, de kweekelingen, achter in de klas te werken, tot ons een deel van de klasse werd toevertrouwd van de laagste afdeling. Als begin kreeg ik twee banken, dus twaalf leerlingen voor mijn rekening. Langzamerhand werd dit getal grooter (totdat) tenslotte de behandeling van een leesles, het doen van een vertelling enz. aan mij werd toevertrouwd.

Verder zal ik over mijn opleiding niet breeder vertellen. Ik werkte hard en op 18jarige leeftijd behaalde ik de hulpacte. Een nieuw tijdperk in mijn leven begon: ik ging de wereld in als onderwijzer.'

 Hulponderwijzer in Waddinxveen

'in De Wekker (een weekblad voor onderwijs en opvoeding ‑ red.) vond ik de oproeping voor een hulponderwijzer te W. (een bloeiend dorp in Z.H.) op een salaris van f 350,‑ en, daar vele andere maar f 300,‑ loofden, solliciteerde ik. Na een proefles was ik van de 25 liefhebbers de uitverkorene. Met 1 januari 1869 zou ik in functie treden terwijl per brief afgehandeld werd, dat ik bij "Mijnheer" (hoofdonderwijzer J.W. Regt ‑ red.) kost en inwoning zou vinden tegen betaling van f 5‑ per week.

‑ Op nieuwjaarsdag arriveerde ik tegen den avond te W. en werd in den familiekring van den patroon allerhartelijkst ontvangen, zoö dat het me opmonterde, want waarlijk, ik zag wel wat tegen de toekomst op. Na een gezellige avond klonk het wel te rusten en mijn collega, de andere hulponderwijzer, leidde me naar ons gemeenschappelijk verblijf. Een zijdeur die in de school uitkwam uit een zijgang van de school door, en daar stond ik in ons kamertje. Stel U voor een vertrek van 4 m. lang en 21/2 m. breed. Aan een der smalle zijden een verhevenheid van een halve m., afgedekt door een zwaren zerksteen (later hoorde ik dat daaronder de regenput was) en daarop een ledikant voor ons beiden. Aan de lange zijde een paar boekenplanken en daaronder onze koffers. Onder het raam een geverfd tafeltje met twee waschstellen en daarbij twee stoelen. Voor de rest: vier naakte witte muren en een geverfde vloer zonder eenig bewijs van kleedje of mat. Ik stond stom rond te zien tot er eindelijk uitkwam: "Is ...is dat voor ons ...?" De kou joeg ons vlug naar bed. Toch sliep ik goed tot in den vroegen morgen een bons op de deur en het geroep van "koffie!" me deed ontwaken. "Wat nu?" was mijn vraag, toen we gekleed waren. "Ga maar mee", was 't antwoord, "de kachels aanmaken." Ik volgde, deed als hij, en maakte een schoolkachel aan. Ontbijten in de familiekring en naar school terug.

De school! Eén groot lokaal met verwulfde zoldering, ramen aan een der lange zijden, een vochtigen steenen vloer met planken in de paden en lange banken voor acht leerlingen. De hoogste klasse omstreeks 50 leerlingen, daarnaast de middelklasse, verdeeld in twee afdeelingen: een groote van ca. 90 leerlingen en een kleinere van 50 leerlingen. De patroon had de hoogste en mijn collega de middelklasse voor zijn rekening, bijgestaan door een kweekeling. Nieuwsgierig keek ik al rond naar mijn deel. Daar ging de bel, de leerlingen kwamen binnen en een paar minuten later bracht de patroon me naar mijn werkkring. Wij staken~het speelplein over en daar stond een houten loods van ruwe planken getimmerd. We traden binnen en, neen, nooit vergeet ik dien eersten aanblik! Daar zag ik drie afdeelingen door breede paden gescheiden. Achterin oploopende als in een paardenspel! Middenin de volgende groep en bij de deur de hoogste leerlingen. Bijna klankloos kwam mijn vraag eruit: "Hoeveel kinderen zitten hier wel?" En, of het heel gewoon was, antwoordde de patroon: "Zowat honderdvijftig." Ik stond sprakeloos, gewoon als ik was aan een nette school en kleine klassen. Ik vergeet bijna nog, dat er vóór de laagste afdeeling een laag bankje stond zonder schrijftafel voor een tiental kleuters.

Terwijl ik een der hoogere afdeelingen liet lezen, zoude patroon mij laten zien, hoe met de laagste op bord gewerkt moest worden. Eerst verscheen een rij klinkers, dan een idem medeklinkers en vervolgens al de lesoefeningen van Prinsen. Zoodra een letter of woordje geschreven was, noemde de geheele afdeling, voorzover hun wetenschap reikte het in koor op. Was het bord vol dan hoofdelijk elk een rij en tenslotte alles eenige malen in koor. Kooroefeningen en nog eens kooroefeningen waren het hoofddeel van het programma.'

 De eerste weken

'Het werd weér dinsdag. Dan kwam de patroon poolshoogte nemen in de kleine school. Ik zie hem nog binnenkomen met zijn blauw en wit katoenen jasje aan en het tabakskistje onder den arm. Hij nam weér de laagste afdeling. Het duurde niet lang of ik zag hem ongeduldig het hoofd schudden, toen een voortdurend gebrom, en daar brak de bui los. "Niets gevorderd, niets opgeschoten, 't gaat slecht! Wat is er toch uitgevoerd?" werd mij op een afstand naar het hoofd geworpen, totdat eindelijk met een driftig gebaar het sterke krijt werd neergegooid en de patroon almaar in zichzelf mopperende, verdween! En ik had toch zoo mijn best gedaan! Den volgenden dinsdag was het nog een staaltje erger. Een week later kwam het tot een uitbarsting. Ik was in de stellige meening dat het al heel wat beter ging, maar jawel! Toen hij de schriften inzag, was het bar; ze werden me bijna naar het hoofd geworpen. Eigenlijk had hij op dit punt wel reden tot mopperen: 't was of er met een houtje geschreven was! Ik had wel beproefd de pennen te verbeteren, maar als men de kunst niet verstaat net als ik, geraakt men van den wal in den sloot. (Van Milaan had zelf namelijk nooit eerder met een veren pen geschreven ‑ red.) Dat had hij in aanmerking moeten nemen. Droefheid en boosheid kampten met mijn gekwetst eergevoel zoodat ik bleef zwijgen en mij oogenschijnlijk kalm hield. Ik greep mijn pet, vergat mijn pijp niet, en ging de school uit naar mijn kamertje waar ik direct begon met mijn koffer te pakken.'

Er wordt daarna op Van Milaan ingepraat zodat hij terugkomt op zijn besluit en blijft. In het volgende jaar, na het vertrek van zijn collega, komt hij voor de middelste klasse te staan.

 Een klas hoger

'Mijn nieuwe werkzaamheden waren natuurlijk nu geheel anders. Lezen, schrijven (met stalen pennen!) rekenen, wat taal en een weinig aardrijkskunde, zie daar mijn programma. Van 'Kennis der Natuur' was geen sprake, zelfs in de hoogste klasse niet. Kooroefeningen, druk op!

Maandag en donderdag moest ik het rekenwerk op bord schrijven: optelsommen met één rij en met grootere getallen; een aftrekking zonder, en een idem met "leenen", al de gevallen der vermenigvuldiging en die van het deelen. De hoogste klasse kreeg paalvast elke week een vorm met geheele en een met decimale en gebroken getallen. En het resultaat: vast in de bewerking der getallen van de vraagstukken. Was een som foutief in het antwoord, dan school de fout in de wijze van oplossen, maar hoogst zelden in de berekening.

Elken dinsdagmiddag om 1 uur nam de patroon de geheele school voor zijn rekening en dan was het in koor: de tafels van vermenigvuldiging van 2 tot 20. De middelste klasse liet na die van 10 de zaak schieten. Wel deden die leerlingen hard mede met het noemen der factoren, even vurig als de grooten, maar naar het product hapten ze maar in den aanvang. Maar door het voortdurend aanhooren, werd het al beter en beter, zoodat, wanneer zij de hoogste afdeeling bereikt hadden, de tafels tot 20 er muurvast inzaten. Aardrijkskunde werd op dezelfde wijze behandeld. Op vrijdagmiddag klonk het: "de provinciën van Nederland met de hoofdsteden" en daar begon het koor, altijd in een eentonige, vaste rythmus, waarbij de maat door het tikken met een lineaal werd aangegeven. Dan volgden op dezelfde wijze de steden der provinciën en de landen van Europa met de hoofdsteden. De middelklassen gingen daarna volgens de rooster aan een andere schriftelijke werkzaamheid, terwijl de hoogste de les voor de kaart vervolgde. Eigenaardig was het, dat ik den patroon dikwijls betrapte, dat hij op zijn vragen zelf antwoordde en ... zichzelf prees. Bijvoorbeeld hij wees het eiland Elba aan, en zeide dan: "Op Elba heeft gevangen gezeten wie?" Kwam er dan dadelijk geen antwoord dan klonk het uit zijn mond: "Napoleon Bonaparte. Goed, zeer goed!", en 't ging verder.

Zinsontleding geschiedde op een eigenaardige wijze. Elke week was daarvoor een half uur aangewezen en stonden er eenige zinnen op het bord. Ik hoorde dan het commando: "Zet den zin in de constructie", waarop de aangeduide leerling de zinsdeelen zoö verschikken moest in een vaste volgorde, dat eerst het onderwerp, dan het gezegde en daarna al de bepalingen, ook die in een vastgestelde rij, opgenoemd werden.

Elke morgenschooltijd werd met gebed geopend of met het zingen van een schoolversje. Het repertoire van den zang was niet groot. Het lievelingslied van de kinderen was: Jan Stoffel. Het was een beurtzang met solo en koor. Ik vrees, dat het niet meer bekend zal zijn en daarom volgen hier enkele coupletten.

solo Ik zing Jan Stoffels lof koor‑breed Ik zing Jan Stoffels lo‑o‑o‑f! solo Zijn ijver, vlijt en vaardigheid  Geeft aan mijn zanglust stof koor Ja‑ja‑ja! Geeft aan mijn zanglust stof.
Zijn schrift, zoo klein als groot 't Lijkt of zoowaar! onze oude kat 't Gekrabd heeft met haar poot.
Geschied'nis kent hij goed Ik vroeg hem, wie De Ruijter was, "Een schilder" zei de bloed.
Maar aardrijkskunde, o schand! Ik vroeg hem, waar toch Londen lag, Hij zei: "in Zwitserland".'

 Noten

' De School Anno koos een aantal passages uit de getypte versie van de volledige tekst. Op enkele plaatsen is het verhaal wat ingekort door de redaktie. In het tijdschrift Het dorp Waddinxveen (1994, 2e jrg. nr.1 :11‑20), een uitgave van het Historisch Genootschap Waddinxveen, is het deel dat betrekking heeft op Waddinxveen gepubliceerd. In hetzelfde tijdschrift (2e jrg. nr.2:37‑44) geeft J. Radstaat een toelichting op de personen en omstandigheden waarover Van Milaan schrijft.

2 A.J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden (deel 12).

Gorinchem,1849.

 

Zakelijke info