Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


120202.  Zondagsschoolboekjes tussen 1890‑1941 De zondagsschool en de protestants‑christelijke leescultuur door Jacques Dane, 1994 nr. 2

Inleiding

'Moeders hand streelde troostend zijn hoofd. "Jongen, je kunt niet goed zijn uit je zelf alleen, God moet je helpen om sterk te zijn, dan alleen kun je de boodschap van je hart de baas blijven, dan alleen jongen. Bid den Heer, Jaap. Hij zal je helpen" '

Jaap Holm, het geesteskind van de succesvolle protestants‑christelijke kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst (1879‑1963), heeft het heel moeilijk. Zijn ouders zijn zéér arm, ze kunnen nauwelijks eten en kleren kopen voor hem en z'n jongere zusje. Tot overmaat van ramp wordt hij verdacht van de diefstal van een beursje met drie en veertig gulden. Gelukkig loopt alles goed af: het komt uit dat de diefstal door een ander is gepleegd én Jaaps vader krijgt een baan.' Het kinderboek Jaap Holm en z'n vrinden was voor de christelijke uitgeverij G.F. Callenbach te Nijkerk een bestseller: tus­sen 1910 en 1940 werd het boek twaalf maal herdrukt .2 De protestants‑christelijke  pers was van de eerste tot en met de  twaalfde druk unaniem lovend over dit kinderboek. In het novembernummer van  1910 van De Christelijke Familiekring. Tijd­schrift voor zondagsschool en huisgezin  staat te lezen: 'Een enig boek, zoo zal ie­dere jongen uitroepen, als hij ’t verslonden  heeft en de meisjes zullen niet minder ervan genieten, al is 't een jongensboek .'3 In  1930, twintig jaar later, bij het uitkomen van de negende druk, schreef een recensent   dat het een 'prachtboek' was: 'Vol span­ning. Vol opvoeding. Ook vol ernst.''

Jaap Holm en z'n vrinden staat bekend  als een 'zondagsschoolboek'. Binnen de protestants‑christelijke samenleving in Nederland was het sinds de tweede helft van de negentiende eeuw gebruikelijk kinderen tussen ongeveer zes en twaalf jaar na de wekelijkse kerkdienst of op zondagmiddag naar een school te sturen die gerelateerd was aan de kerk. Op de zondagsschool werden de kinderen ingewijd in de waarden en normen vaan de christelijke cultuur. 5 Concreet hield dit in dat men gezamenlijk een lied ‑ een psalmvers of een zondagsschoolversje ‑ zong en dat de leider of leidster een (bijbels) verhaal vertelde.

Rond 1850 ontstond in protestants‑christelijke gezinnen de traditie om kerstfeest te vieren; dit als alternatief voor het sinterklaasfeest, een heidens en rooms gebruik. Het geven van cadeautjes mocht bij het kerstfeest natuurlijk niet ontbreken. De zondagsscholen namen dit gebruik over: aan het einde der negentiende eeuw kregen de leerlingen na de jaarlijkse kerstviering, waarbij warme chocolademelk werd geschonken, een boek cadeau, het zondagsschoolboek. De inhoud van deze boekjes werd hoogst serieus genomen. Een groot aantal christelijke dag‑ en weekbladen besprak in de maanden oktober en november de nieuwe uitgaven, en de recensenten van de landelijke zondagsschoolverenigingen bekritiseerden de boekjes in aparte tijdschriften.

Naast de vele kranten en (gezins)tijdschriften maakten de zondàgsschoolboekjes een niet onbelangrijk deel uit van de protestants‑christelijke leescultuur. Bij de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging waren in 1866, één jaar na de oprichting, 271 scholen ‑ met in totaal 24.000 leerlingen ‑ aangesloten. Vijftig jaar later, in 1916, waren er 1381 scholen lid van de vereniging; het aantal leerlingen was gegroeid tot 180.000. Elk jaar kregen al deze leerlingen na de kerstviering een boekje cadeau. De zondagsschoolboekjes vormen daarom een belangrijke bron voor de protestantse opvoedingsgeschiedenis.

Zondagsschool en leescultuur

In de eerste helft van de negentiende eeuw verschenen in Nederland moderne zondagsscholen. Er moet een verschil worden gemaakt tussen het eeuwenoude type scholen waar op zondag een soort van alfabetiseringscursussen kon worden gevolgd, en het moderne type scholen waar evangelisatie werd bedreven. Op de eerstgenoemde scholen konden kinderen en volwassenen lezen en schrijven leren; dit geschiedde natuurlijk in een christelijke sfeer. De andere, moderne vorm van zondagsschoolonderwijs richtte zich, zoals reeds gezegd, op evangelisatie, maar was qua opzet niet erg professioneel.

Pas na de oprichting van de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging in 1865, werd het zondagsschoolwerk nationaal georganiseerd. Via de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging kregen de leidsters en leiders richtlijnen aangereikt over hoe de zondagsschoolles diende te verlopen; vanaf 1866 fungeerde het al eerder genoemde blad De Christelijke Familiekring, een uitgave van de Nederlandsche Zondagsschool vereeniging, als belangrijk informatie‑orgaan.

In veel Nederlandse dorpen en steden werden in de tweede helft van de negentiende eeuw zondagsscholen opgericht. De predikant H.P. Schim van der Loeff (1837‑1906) verwoordde in 1885 de functie van de zondagsschool als volgt:

'Het doel, dat onze Zondagsschool beoogt is: het godsdienstig‑zedelijk leven op te wekken en aan te kweeken in het hart der kinderen. Wij wenschen hen daartoe des Zondags een goed, een heilig uur te doen doorbrengen; een uur waarin ernstige en verheffende indrukken bij hen worden teweeggebracht; waarin wij trachten hun geweten te doen spreken, hun zedelijk gevoel te verfijnen, hun godsdienstzin te versterken; waarin wij pogen hen te vervullen met heilige geestdrift voor het goede, en niet minder met heiligen afschuw van het kwaad; waarin wij bij hen aandringen op trouwe plichtsbetrachting en op nauwgezetheid ook in het kleine; en bovenal hen de heerlijkheid en de zaligheid willen doen gevoelen van hartelijke, zelfverloochende liefde.' 6

Het wekelijkse zondagsschooluurtje paste binnen het concept van de protes­tantse opvoedingsidealen: kinderen in te wijden in de grondslagen van de chris­telijke cultuur en ze in aanraking te brengen met hogere religieuze en morele waarden, zoals geloof en gemeenschapszin. Aan veel zondagsscholen was een leesbibliotheek verbonden. Dominee Schim van der Loeff schreef in zijn boek Onze Zondagsschool (1885) ‑ waar­schijnlijk uit eigen ervaring ‑ dat niet alleen de leerlingen de boeken lazen, maar dat hij ook talrijke gevallen kende waarin de ouders het zondagsschoolboek ter hand namen: 'menige winteravond zit ook den werkman met 't Zondagsschool­ boek van zijn kind voor zich genietende van een lectuur, die ook hem zegen aanbrengt. Meer dan eens hoorden wij in een gezin, waar een kind de Zon­dagsschool wegens zijn leeftijd verlaten moest, de klacht uiten: het spijt ons zoo, ook om de boeken'.' De zondagsschoolbibliotheek vervulde hierdoor een dubbel doel: niet alleen de leerlingen, maar ook de ouders van de leerlingen werden op deze wijze in aanraking gebracht met christelijke lectuur.

Noteerde Schim van der Loeff in 1885 dat in de praktijk van het gezinsleven het boek uit de zondagsschoolbibliotheek niet alleen door het kind, maar ook door andere gezinsleden werd gelezen, meer dan een halve eeuw later stond in het Christelijk Sociaal Dagblad "De Amsterdammer"(16 december 1938) een soortgelijk verhaal: 'Hebt ge wel eens den invloed van het boek ingedacht, dat gij Zondagsschoolonderwijzers, Jeugdleiders, met de Kerstviering de jongelui aanbiedt', vraagt de schrijver. De zondagsschoolleerling Piet krijgt na de kerst­ viering een boek cadeau, waarin hij thuis aangekomen dadelijk begint te lezen.

Moeder moet 'm zelfs naar bed jagen. 'In ieder geval, hij leest het zoo gauw mogelijk uit. ‑ Piet is een normale jongen moet u weten.' De oudste broer ziet het boek en begint er ook in te lezen. 'Hè, wat een aardig boek is dat!' Vader leest het boek ook en moeder bekent, dat ze 't gelezen heeft, zoo onder allerlei huiselijke bedrijvigheden door'. Tenslotte krijgt Piet bezoek van zijn vriendje Wim, die 't boek te leen vraagt. Vanzelfsprekend leent Piet het boek aan Wim. 'Zoo wisselen de boeken en de huisgenooten wederzijds lezen mee. Voelt u wat 'n belangrijke weg zulk een boek gaat?' De waarde van het zondagsschoolboek werd in de protestants‑christelijke zuil heel hoog geacht. De gereformeerde zondagsschoolvereniging "Jachin" had een eigen boekbeoordelingscommissie, die vanaf 1885 elk jaar rond november de nieuwe boekjes besprak. De besprekingen van de hervormde Nederland­ sche Zondagsschool Vereeniging werden opgenomen in het novembernummmer van De Christelijke Familiekring. Dat deze besprekingen serieus werden geno­men, moge blijken uit het voorwoord van het verslag van de "Commissiën van Jachin" uit 1918: 'Boeken zijn in (..) meer dan één opzicht de medeopvoeders onzer kinderen. Meer dan één leven is zedelijk ondergegaan, door dat ouders geen acht er op gaven welke boeken hun woning binnenkwamen.'

Vóórdat de nieuwe boeken door de kinderen gelezen mochten worden, moesten ze eerst gekeurd worden. Jachin ging hierbij grondig te werk: 'Jachins Commissiën volstaan niet met het aangeven van de titels. Elk boekje wordt door drie commissieleden nauwkeurig gelezen, waarna de recensie door den redacteur wordt opgesteld'. Maar niet alleen de inhoud was van belang, lezen we in Jachin's verslag over het jaar 1918, de leiders en leidsters moesten er ook rekening mee houden aan wie zij het boek uitdeelden: 'Het is noodig niet alleen het boek, maar ook het kind te kennen, alvorens men uit den grooten voorraad uitdeelt. (...) Het is niet tegen te spreken, dat hetzelfde boek op het eene kind een gunstigen invloed uitoefent, terwijl het andere kind er koud onder blijft. Kennis van het boek en kennis van het kind zijn de twee factoren, die bepalen, hoe de lectuur op het jeugdige hart inwerken zal.'

Protestantse kinderen moesten worden opgevoed tot volwassenen die de christelijke waarden en normen verstaan. De zondagsschoolboekjes waren hiervoor een bruikbaar hulpmiddel. In het dagblad De Nederlander(24 november 1932) ‑een krant die voornamelijk in de kringen van de Christelijk‑historische Unie werd gelezen ‑ betoogde de recensent: 'Wij willen hen zo gaarne wijzen op het doel van dit leven, we willen hen zien opgroeien in het geloof aan de eeuwige waarheden, die wij wel niet in de harten kunnen leggen, doch waarvoor we ze wel ontvankelijk kunnen maken.' De schrijver wees erop dat aan 'die simpele kerstboekjes' een grote betekenis kleefde: 'Die boekjes moeten ons helpen in onzen ouderplicht ‑ nog breeder kunnen we het zien ‑ ze kunnen een klein stukje zending beteekenen onder jong Nederland.'

De zondagsschoolboekjes werden door opvoeders om een aantal redenen beschouwd als een wezenlijk onderdeel van de protestants‑christelijke cultuur. De boekjes werden niet alleen gelezen in de betere klassen, maar ook in 'de kringen der eenvoudige lieden' en in gezinnen waarin vaak weinig rekening werd gehouden met 'God en Godsdienst'. Verder ging men er van uit dat de invloed van de lectuur grote invloed had op de vorming van de kinderen; in de boekjes werd dan ook een grote dosis ideologie gestopt.

 Het goede zondagsschoolboek

Wat verstonden de recensenten ‑meestal dominees en onderwijzers‑ onder goede zondagsschoolboekjes? Welke vormen van gewenst en ongewenst gedrag werden er in behandeld? Over de periode tussen ongeveer 1890 en 1940 wordt een aantal boekjes van Callenbach ‑ reeds op 11 november 1893 door De Protestantsche Noordbrabander'de nestor onzer Christelijke Uitgevers' genoemd ‑ bekeken. Thema's die regelmatig in de boekjes terugkeren, zoals het zondebesef, liegen, stelen, bidden, eerbied en gehoorzaamheid, respect voor de natuur Gods Schepping ‑, vaderlandsliefde en Godsvertrouwen, gaven als het ware aan hoe een kind zich behoorde te gedragen. Hoe deze thema's door de recensenten gewaardeerd werden, moge blijken uit de volgende voorbeelden.

 Zonde

In het jaar 1897 besprak Jachin 29 boekjes van Callenbach. Van de schrijfster Johanna ‑ van de vrouwelijke auteurs werd vaak alleen de voornaam genoemd ‑ verscheen de tweede druk van haar boekje Niet snoepen. In dit verhaal beschrijft Johanna hoe twee kinderen zich tegen de wil van hun ouders aan snoepen schuldig maken. Hun ongehoorzaamheid verbergen ze met een leugen, maar verontrust door een kwaad geweten belijden ze hun schuld aan moeder. Om zijn kinderen van het snoepen af te houden, vertelt de vader uit het verhaal een geschiedenis uit zijn eigen jeugd. Door een neefje werd de vader verleid tot snoepen en hierdoor werd hij een leugenaar en een dief. Hij kwam nog op tijd tot inkeer, maar het neefje stond een ellendig lot te wachten: hij werd een dronkaard.

De recensent van Jachin was toch niet helemaal tevreden over Niet snoepen, omdat de schrijfster niet had stilgestaan bij het zondige karakter van snoepen voor God. Johanna had de nadruk moeten leggen op het gegeven dat God alwetend is. Ook was er geen aandacht besteed aan 'den strijd die in elk kinderhart voorafgaat aan den booze daad'. Het snoepen, aldus de recensent, moet niet uit praktische overwegingen nagelaten worden ‑ want wie wil er nu een dronkaard worden? ‑ maar uit zedelijke overwegingen: het is namelijk een kwaad in Gods ogen.

 Bidden

In De Christelijke Familiekringwerd in het novembernummer van 1910 het boekje Wat het gebed vermag van de schrijfster Anna besproken: 'Een armoedig gezin wordt op het gebed uit grooten nood gered.' Een goed thema, 'want de waarde van het gebed kan aan onze kinderen niet genoeg worden geleerd.' In 1930 Iaat de schrijfster Quirina in Niet door God vergeten haar vrome hoofdpersonen Winnie en Paul elkaar zelfs les geven in het bidden.

De wijze waarop het gebed in veel zondagsschoolboekjes werd verwoord, was de recensenten vaak een doorn in het oog. In 1941 werd in Jeugd en Godsdienst (novemberldecember) de vraag gesteld waarom in de meeste boekjes de gebeden staan afgedrukt. Dit was onnodig, want: 'Als het echt bidden is van een kind, komt het uit het hart en moeten wij de woorden niet herhalen.' W.G.van de Hulst was in dit geval een goede uitzondering, omdat hij zijn geesteskinderen echt leert bidden: 'Hij weet waar hij het ethisch gevoel bij het kind kan treffen, vandaar de weldadige invloed die bijna steeds van zijn boekjes uitgaat.' 9

Vaderlandsliefde

Vaderlandsliefde was een geliefd thema. Een fraai voorbeeld is het in 1898 uitgegeven boek 't Blijft "Oranje Boven!" 1544‑1898... Van een oud Vorstenhuis en van eene jonge Vorstin. Dit boek, geschreven door Elisabeth (pseudoniem van Wilhelmina Knottnerus), verscheen ter gelegenheid van het kroningsfeest van prinses Wilhelmina. De Jongelingsbode van 12 mei schreef over dit boek: 'Voor Zondagsscholen, Dagscholen en Vereenigingen zagen we ter uitdeeling en verspreiding nog geen beter' gedenkboek. Het boek was 'echt Vaderlandsch en Christelijk bovenal'. De inhoud bestond uit verhalen over Neêrlands vorstenhuis. Het Geillustreerd Volksblad van 12 mei schreef: 'Moge een omzet van tienduizendtallen den uitgever en ook de schrijfster voor dezen verdienstelijken arbeid loonen!' Die wens werd vervuld, want binnen drie weken was de totale oplage verkocht.

In veel zondagsschoolboekjes nam het roemrijke vaderlandse verleden, gelardeerd met christelijke idealen, een prominente positie in. Het boek De klerk van den inquisiteur, geschreven door W.J. van Dijck, gaat over 'een tafereel uit den tijd der reformatie in ons vaderland'. In 1930, toen de vierde druk uitkwam, schreef Jachin: 'Wijl de geloofsmoed uitblinkt en Rome niet extra zwart wordt gemaakt, de toon warm is en weldadig aan doet, juichen we dit keurig uitgevoerde boek hartelijk toe'.

 Besluit

De gereformeerde boekbeoordelingcommissie Jachin en de Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging waren het beide eens over de vraag wat nu goede zondagsschoolboekjes waren; de tegenstellingen tussen de diverse protestantschristelijke denominaties kwamen in deze lectuur niet of nauwelijks voor. Toen echter de schrijfster Johanna Breevoort in 1925 in haar boek Onder Gods Vaandel een Kuyperschool en een gereformeerde knapenvereniging in haar boek liet voorkomen, schreef de recensent van De Zondagsbode voor Oud Beijerland (5 december 1925): 'Laten wij toch niet beginnen met ook in kinderboeken al de kerkelijke grenzen af te palen. Dit boek blijkt dus bestemd alleen voor Gereformeerde Zondagsscholen. Dit had vermeld dienen te worden in den catalogus, maar het is te hopen dat er zulk een boek niet meer in het uitstekende fonds van Callenbach verschijnt. Daar hoort het niet thuis'. '°

 NOTEN

1. W.G. van de Hulst, Jaap Holm en z'n vrinden (G.F. Callenbach N.V., Nijkerk; twaalfde druk 1940 [eerste druk 1910] blz. 148.

2. Van de eerste (1910) tot en met de negenentwintigste druk (1988) van Jaap Holm zijn ongeveer 285.000 exemplaren verkocht. Het boek was zo geliefd, dat er in 1935 een schooluitgave van is gemaakt (3000 exemplaren). In 1933 verscheen er zelfs een esperanto‑editie (3000 exemplaren) onder de titel Jaap Holm kaj lisj amikoj.

3. De belangrijkste bron voor dit artikel zijn de Recensie‑mappen Zondagsschooluitgaven 1893‑1940, Archief Uitgeverij G.F. Callenbach bv te Nijkerk.

4. Orgaan van de Christelijk Gereformeerde Zondagsschool Vereeniging in Nederland, December 1930.

5. Voor een geschiedenis van de zondagsschool, zie J.C.Sturm,'De betekenis van zondagsscholen in de geschiedenis van onderwijs en opvoeding', in: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs 9 (1993, no.2) blz. 84‑95.

6. H.P. Schim van der Loeff, Onze Zondagsschool (Amsterdam 1885) blz. 7.

7. Schim van der Loeff, blz. 48.

8. Callenbach was voor de levering van zondagsschoolboekjes de grootste uitgever in protestants Nederland. In 1919 bijvoorbeeld kwam de firma Ten Brink te Arnhem met 12, de firma Bredée te Rotterdam met 13 en de firma Callenbach met 46 nieuwe boekjes op de markt.

9. Bespreking van Rozemarijntje (1931), in: Utrechts Predikbeurtenblad, 21 november 1936.

10. Callenbach was een hervormde uitgeverij, waarbij dus óók boeken van gereformeerde auteurs uitkwamen.

De foto op blz. 4 toont de voorkant van de twaalfde druk. De tekening is van de hand van Sierk Schróder.

Zakelijke info