|
|
Dsa120104. De Bibliotheek van de Algemene Bond voor Onderwijzend Personeel (1906‑1973) door Roelof Jansma Inleiding De ontstaansgeschiedenis van beide bibliotheken zegt al veel over de collectie, reden om daaraan aandacht te geven. Dit uiteraard tegen de achtergrond van hun organisatie: de BNO, later ABOP. Van NOG en BNO naar ABOP middelen de belangen te bevorderen van het onderwijs en van alle onderwijzers van ons land die niet werkzaam zijn aan scholen met een kerkelijke kleur." (Wolthuis 1981 :86) Concrete punten zijn: verbetering van de salarissen , meer zelfstandigheid in de school, verbetering van de onderwijzersopleiding, verkrijging van een pensioenfonds en een betere regeling van de wachtgelden. Betreffende het onderwijs bepleit men de leerplicht en, als die er komt, verbetering van de wet op de leerplicht. Verder staat men de "verheffing van het volksonderwijs" voor. De verhouding tussen BNO en de wat statige NOG is niet bepaald hartelijk. Op bepaalde punten bestrijden ze elkaar te vuur en te zwaard, maar er zijn natuurlijk ook gemeenschappelijke belangen. De historische tegenstelling tussen beide zal pas oplossen in 1946, als ze zich, samen met enkele andere onderwijsbonden, verenigen in de NOV, de Nederlandse Onderwijzers Vereniging. In 1966, als nog een paar bonden zich aansluiten, verandert die naam in ABOP. Twee bibliotheken van de BNO a. Centraal Bureau voor Onderwijsadviezen In 1905 besluit de BNO een bureau op te richten, waar de hoofdbestuurders en landelijke afdelingen van de Bond terecht kunnen voor informatie. Voor een slagvaardig beleid is het nodig te beschikken over de juiste informatie, welke tot dan teveel afhankelijk is van het toeval en de kennis van bepaalde personen. Maar niet alleen voor beleidszaken is het Bureau bedoeld. Het zal ook studieopdrachten uitvoeren, resulterend in adviezen. Zo wordt het een mengvorm tussen een wetenschappelijk bureau en een bibliotheek‑ en documentatiecentrum. Onderwijskundige zaken blijven buiten beschouwing, omdat het Nederlandsch Schoolmuseum en de Paedagogische Bibliotheek (NOG) zich daar al mee bezig houden. In 1906 begint het Bureau z'n werkzaamheden in de Constantijn Huygensstraat te Amsterdam. b. Bureau voor Kinderbescheming De BNO organiseert in 1913 een groot congres over kinderbescherming. Gedurende drie dagen komen in gloedvolle toespraken aan de orde: leerplicht, kinderarbeid, kindervoeding en ‑kleding. Uit de keuze van de onderwerpen blijkt al, dat men kinderbescherming moet opvatten als het opkomen voor de belangen van het kind, zonder een directe associatie met justitie. Die belangen ziet men o.a. op het gebied van spel en sport, gezondheids‑ en vakantiekolonies en hygiëne, terwijl er ook aandacht is voor sexuele opvoeding, alcoholisme, roken, bioscoopbezoek ("bioscoopkwaad") en snoepen. Het congres slaagt en is aanleiding tot bezinning op mogelijkheden om meer voor het kind te doen. Zo ontvangt het hoofdbestuur van de BNO het voorstel om een Bureau op te richten "dat inlichtingen verschaft op het gebied van de bescherming van het kind van vóór de geboorte tot aan de volwassen leeftijd, zowel van het normale als van het abnormale kind in de ruimste zin van het woord." (Bur, v. K., 1927:3). Ook hier weer een mengeling tussen bibliotheek/documentatiecentrum en een wetenschappelijk bureau, want er worden "gegevens .... uit binnen‑ en buitenland verzameld, rapporten en brochures samengesteld en artikelen gepubliceerd." (Bur. b. K. 1927:3). Het Bureau heeft primair een voorlichtende taak en is er voor ieder die werkzaam is op sociaalpedagogisch gebied. Het opent z'n deuren in 1917. De collectie van de ABOP‑bibliotheek Bovengenoemde bibliotheken gaan samen in 1950. Beide hebben behoorlijk geleden onder de oorlog: het knipselarchief en een groot deel van het boekenbezit zijn verloren gegaan. Schenkingen van vooroorlogse boeken maken dit slechts zeer ten dele weer goed. Verreweg het meeste materiaal is dus van na de oorlog. Met de oorspronkelijke doelstelling van beide Bureau's in gedachten, is het niet zo moeilijk zich een beeld te vormen van de collectie. In ieder geval treft men er geen schoolboeken aan, nauwelijks didactiek en geen kinderboeken. Het zijn ruim 10.000 boeken, waaronder veel rapportliteratuur, die vooral gaan over lager en middelbaar onderwijs. Het tijdschriftenbezit is zeer beperkt. De bibliotheek is niet eng onderwijsgericht, maar breed geörienteerd: relatief veel psychologie, filosofie en sociologie. Uiteraard heeft het onderwijsbeleid een ruime plaats, want daarmee hebben de vakbondsmensen dagelijks te maken. Van alle discussies over onderwijsaangelegenheden tijdens de eerste kwart eeuw na de oorlog is hier de neerslag te vinden. De collectie heeft een eigen alfabetische en systematische catalogus en is niet opgenomen in de centrale catalogus van de UB. De systematische catalogus heeft de volgende hoofdrubrieken; psychologie, pedagogiek, opvoedkunde, onderwijs, hygiëne, het afwijkende kind, politieke en vakbewegingsvraagstukken. De laatste jaren Vier jaar na dit advies, in 1966, valt het doek voor het CBvOK. Dan neemt de kersverse ABOP het over als de afdeling Bibliotheek en Documentatie. Conform het advies van de commissie richt de afdeling zich op ondersteuning van het bestuurlijk apparaat. De (oude) bibliotheek neemt zeer veel plaats in en wordt nu aanzienlijk minder vaak gebruikt. In 1972 besluit het hoofdbestuur van de ABOP de collectie over te dragen aan de UB, waar ook de Paedagogische Bibliotheek van het NOG zich bevindt. Daar is ze nu voor iedere geïnteresseerde bezoeker te raadplegen. Literatuur Han van Almere, "Centraal Bureau voor Onderwijsadviezen en
Kinderbescherming (1903 ‑ 1966)". Ongepubliceerd artikel uit 1978.
|
|