Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


110303. Zorg voor de kleintjes in Rotterdam door Agnes Jonker, 1993 nr. 3

 Inleiding

 In 1827 besteedde de landelijke overheid voor het eerst speciale aandacht aan het meisjesonderwijs en in samenhang daarmee aan de opleiding en de positie van onderwijzeressen. Ook onderwijs aan kleine kinderen wordt in dat verband genoemd: de overheid drong aan op het stichten van een nieuw soort scholen waar deskundig personeel op verantwoorde wijze de opvoeding van kleine kinderen zou verzorgen. Vooral in de grote steden bestond behoefte aan 'welingerigte'kleine‑kinderscholen voor armen en minvermogenden. Ondanks de aandacht van de overheid voor deze kwestie bleef een landelijke regeling van het onderwijs aan kleine kinderen achterwege. De provincie Zuid‑Holland vaardigde daarom in 1847 zelf maar een reglement "voor de Bewaar‑ of Kleinkinderscholen" uit.

In de noordelijke Nederlanden is Zwolle de eerste plaats waar een 'welingerigte' bewaarschool werd opgericht. Dat was in 1832. Rotterdam volgde in 1836. Weinig bekend is wat vooraf ging aan die eerste 'welingerigte' bewaarschool van Rotterdam. Begin jaren twintig reeds kwam daar een initiatief van de grond ter verbetering van de bestaande scholen voor kleine kinderen. Het ging daarbij dus niet in de eerste plaats om de oprichting van nieuwe, 'welingerigte' bewaarscholen, maar om de verbetering van het onderwijs van de schoolvrouwen, de kleuterjuf uit die dagen. Enerzijds werd dat geprobeerd door de inrichting van het onderwijs aan de bestaande kleine‑kinderscholen te beïnvloeden. Dat blijkt uit een gedrukt reglement van de bewaarschool "betrekkelijk de voorwaarden van aanstelling, de schoolorde en de leerwijze" uit 1823. Anderzijds door een avondopleiding te organiseren voor vrouwen die al in een schooltje voor kleine kinderen werkten. Tevens werden deze schoolvrouwen gestimuleerd om via een gemeentelijke subsidie geschikt schoolmateriaal aan te schaffen. De avondopleiding (waarover direct meer) stond ongetwijfeld model voor een opleidingscursus die in 1836 startte en die in 1844 zou leiden tot de eerste kweekschool voor bewaarschoolonderwijzeressen in ons land (Van Essen, 1990:59). Zowel het Rotterdamse reglement als de avondopleiding in deze stad zijn naar mijn idee bijzonder in vergelijking met de landelijke situatie.

 Reglement voor schoolhouderessen

Het reglement voor schoolhouderessen, dat in 1823 verscheen, is opgesteld door de plaatselijke schoolcommissie, de toenmalige onderwijsinspectie. Daarin is bepaald dat de aanstelling van een schoolvrouw geregeld dient te worden volgens de wettelijke voorschriften, hetgeen betekent dat vrouwen over een acte van toelating moeten beschikken, te verkrijgen bij de plaatselijke schoolcommissie. Vereisten daarvoor zijn een bewijs van goed gedrag en karakter, en een bewijs van lidmaatschap van een der kerkgenootschappen.

Het reglement geeft verder bepalingen voor het lokaal en de inrichting, het maximum aantal kinderen (niet meer dan vijftig) en de maximum leeftijd (niet ouder dan zes) en de schooltijden. "De schoolhouderessen zullen moeten zorgen, de kinderen altijd zooveel mogelijk bezig te houden, en worden te dien einde aangespoord om buiten het onderwijs in de letters en het lezen, ook onderrigt in het breijen te geven".

De werkzaamheden zoals de schoolcommissie zich die wenst, staan wat uitvoeriger beschreven in het laatste deel van het reglement. Geadviseerd wordt de zogeheten klankmethode te volgen bij het onderwijs in het lezen (een nieuwe leesmethode waarbij letters benoemd worden vanuit de woordklank), voorgeschreven boekjes te gaan gebruiken, en de kinderen, afhankelijk van hun vorderingen, te verdelen in twee of meer klassen. Streng zijn is toegestaan, maar niet lichamelijk straffen. "Zij zullen door vriendelijke gesprekken, vermaningen, en raadgevingen, de kinderen zucht tot orde en zindelijkheid, en gehoorzaamheid trachten in te boezemen; en hun, zooveel dit bij zoo jonge kinderen kan geschieden, bekend maken met hunne verpligtingen jegens hunne opzieners, hun ouders en jegens God."

 Avondopleiding

In de tijd dat het reglement verscheen, begin jaren twintig, waren er naar schatting 63 kleine‑kinderschooltjes in de stad. In de kwaliteit van deze schooltjes had de plaatselijke commissie weinig vertrouwen. Zij stelden niet veel meer voor dan bewaarplaatsen; slechts tien konden er in haar ogen mee door. Voor de commissie was dit aanleiding om in 1823 een avondopleiding voor bewaarschoolonderwijs te starten. De leiding was in handen van schoolmeester De Vletter. De bedoeling was om op deze wijze het aantal ongeschikte bewaarschooltjes terug te dringen. Had deze cursus succes?

In 1828 waren er naar de maatstaven van de commissie zestien kleinkinderschooltjes geschikt; zes daarvan bestemd voor de gegoede stand en tien geleid door breivrouwen en kinderbewaarsters. Onder deze 'geschikte' schooltjes zijn er enkele van onderwijzeressen die de avondopleiding bij De Vletter hadden gevolgd. Maar uitgerekend die schooltjes blijken slecht te worden bezocht. Niet alleen omdat het schoolgeld hoger ligt: "Buitendien schijnt de invoering der klank‑methode die door deze vrouwen wordt onderwezen bij het publiek geen bijval te vinden, zoodat het hoe langer hoe minder waarschijnlijk wordt, dat zij op den ingeslagen weg voortgaande, ons doel om de door ons aangestelde vrouwen den voorrang boven anderen te doen verkrijgen, zullen bereiken".

De schoolcommissie moet tenslotte teleurgesteld vaststellen dat de avondopleiding weinig vruchten afwerpt; veel schoolvrouwen voelen er niets voor om hun manier van werken te veranderen. En voor het geld dat, dankzij het stedelijk bestuur, ter beschikking staat voor de aanschaf van boekjes en andere zaken, tonen de schoolvrouwen amper belangstelling. Door het overlijden van De Vletter komt er in het cursusjaar 1831‑1832 een einde aan de avondopleiding.

 Modelbewaarschool

Om het goede voorbeeld te geven, besluit de schoolcommissie om zelf een bewaarschool op te richten, een modelbewaarschool. Een gebouw voor dat doel wordt in 1835 gevonden, in de Boschhoek. Ter voorbereiding op hun taak wordt daarop het nieuw aangestelde personeel voor een stage naar Zwolle

gestuurd om aldaar kennis te nemen van de bewaarschoolpraktijk. Zwolle had sinds 1832 een stadsbewaarschool voor armen die een goede naam genoot en alom de aandacht trok. Uit beschrijvingen van de Zwolse kinderschool komen overigens trekjes van een werkschool naar voren. Een schooldag begon erom acht uur 's ochtens en duurde, met drie uur pauzes verspreid over de dag, tot acht uur 's avonds. Een deel van de dag werd besteed aan "industriële" werkzaamheden, bijvoorbeeld aan het breien van handschoenen en wollen ,, sokken voor militairen. Rotterdam zou Zwolle in dit opzicht niet navolgen.

In 1836 ging in Rotterdam de modelbewaarschool, een school voor minvermogenden, van start. Kort na de opening kwamen er 50 kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar, en binnen een jaar waren dat er vier keer zo veel. Het schoollokaal, "met planken bevloerd en gestukadoorden zolder", was ruim 10 meter lang en 5 meter breed, daarnaast lag een iets kleiner speellokaal en buiten was eveneens een speelplaats. Het doel is 'hoofdzakelijk om de ouders van de zorg voor hunne kinderen, gedurende den schooltijd, te ontlasten, de ligchamelijke, zoo wel als de verstandelijke, vermogens der kinderen aanvankelijk te ontwikkelen en bovenal hunne jeugdige harten, naar hunne vatbaarheid, Christelijke beginselen en zedelijkheid in te prenten".

In het leerplan van deze school is een verschuiving merkbaar naar spelenderwijs leren: van louter leerschool naar school voor voorbereidend onderwijs waar een kinderlijke toon overheerst en veel afwisseling in werkzaamheden is. "De verandering behaagt, vooral in de jaren des kindschheid. (...) Het opwekken van de weetlust, het oefenen der zintuigen en van de spraak, het bevorderen van opmerkzaamheid en nadenken, en vooral het aankweeken van zedelijk en godsdienstig gevoel, staan, bij elke oefening, op den voorgrond. (...) Zal het spel goed zijn, dan moet het de gezondheid bevorderen, den geest opvrolijken, zooveel het kan, de spierkrachten, zoowel als het nadenken, bevorderen".

Op tol en bal staan getallen aangegeven. En bij de oefeningen in vormen en kleuren bekijken en bespreken de kinderen allerlei wiskundige vlakken, uit karton gesneden en met papier van allerlei kleuren beplakt. Het is een oefening in vergelijken en onderscheiden.

Bewaarschoolonderwijs

In Rotterdam is vanaf de jaren twintig in de vorige eeuw geprobeerd om het onderwijs aan kleine kinderen te verbeteren. Landelijke wetgeving ontbrak; het provinciaal reglement van 1847 werd om zijn rechtsgeldigheid betwist en uiteindelijk buiten werking gesteld. Voor de gemeente waren dit redenen om zich te bemoeien met de zorg voor 'welingerigte'bewaarscholen. Het hierboven genoemde reglement uit 1823, de verschillende opleidingen in de loop der jaren, de modelbewaarschool en gemeentelijke verordeningen uit later jaren zijn vermoedelijk vooral voor het openbaar onderwijs van invloed geweest. De naleving van de gemeentelijke richtlijnen kon echter niet algemeen worden afgedwongen. De inspectie laat zich vaak kritisch uit over de staat van het bijzonder bewaarschoolonderwijs. Verbetering van het onderwijs behoorde dan ook een zaak te zijn van landelijk belang; telkens weer wordt de wetgever op de vingers getikt. Zo meldt het Gemeenteverslag van 1905: "De bezoeken aan vervolg op pag. 21

Zakelijke info