Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


90402. Dat is toch prachtig om uit te zoeken! „A.E. M. Jonker en J. P. Schellekens, 1991 nr. 4

 Een archief bezoeken heeft voor veel liefhebbers.Wat weg van een verslaving. Sommige mensen graven zich met engelengeduld door meters papier waarin de naam van hun eigen familie, huis of woonplaat&~an voorkomen. Voor hen zijn napluizen en doorlezen in zichzelf genoeg. Aradèren willen verder komen dan alleen gegevens verzamelen en uiteindelijk hun .werk bekronen met een publikatie. Het is juist voor die groep bijzonder nuttig om enigszins voorbereid een archief binnen te stappen. Niet alleen achtergrondkennis over het onderwerp, maar vooral ook de nodige praktische adviezen geven houvast en richting aan dit soort ondernemingen. Wie geen systematische opleiding in de methode van het historisch onderzoek achter de rug heeft, loopt immers al snel het risico te verdwalen in de wereld van de archieven. Medewerkers van archiefinstellingen zijn in de regel alleraardigste, behulpzame mensen die de bezoeker graag de weg willen wijzen en terzijde staan bij moeilijk vindbare zaken. Maar het eigenlijke werk moet de onderzoeker toch echt zelf uitvoeren. Zelf onderzoek doen en omgaan met bronnen, hoe doe je dat?

Speciaal voor mensen die belangstelling hebben voor onderwijsgeschiedenis, in het bijzonder van de plaats of streek waar zij wonen, verschijnt eerdaags een beknopt en uiterst praktisch boekje. Het maakt deel uit van de serie Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis en wordt uitgegeven door De Walburg Pers. Het deeltje over onderwijsgeschiedenis staat op naam van P.Th.F.M. Boekholt, een ervaren onderzoeker. Boekholt is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen als hoofddocent in de regionale geschiedenis, een zéér breed onderzoeksterrein dat een groot tijdsbestek en zeer uiteenlopende onderwerpen omvat. Onderwijsgeschiedenis is het onderwerp van zijn proefschrift uit 1978 (Het lager onderwijs in Gelderland 1795‑1858). Maar ook nadien is hij over dit onderwerp blijven publiceren. Zo verscheen enkele jaren geleden Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd (1987), een overzichtswerk dat hij samen met E.P. de Booy heeft geschreven. Daarnaast publiceert hij over tal van andere onderwerpen: onder meer over de geschiedenis van Drente in de recente tijd, elites in de 18de eeuw, de leescultuur in de 19de eeuw, over W.O. I I. Hij voert de redactie o.a. van de Groninger Historische Reeks.

De serie Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis richt zich zowel op de beginnende als de gevorderde geschiedvorser. Elk cahier introduceert vanuit een wetenschappelijke invalshoek thema's uit het vakgebied bij een breder publiek door ze vertalen naar het regionale en lokale niveau. De onderzoeker komt na lezing van het betreffende boekje beter beslagen ten ijs: hij weet welke archieven hij moet raadplegen, waar die zijn te vinden en welke karakteristieken het materiaal bezit. Een literatuurlijst verwijst naar relevante publikaties. Op grond van ervaringen in het schoolmuseum is te verwachten dat ook voor andere geïnteresseerden, zoals studenten die bezig zijn met een scriptie, het boekje zeer nuttig zal zijn. Mensen schrijven of bellen het museum

regelmatig met allerlei vragen: hoe zit het precies met de leerplicht?, wanneer bestond het v.g.l.o.? wat is nu eigenlijk de m.u.l.o.?, wanneer is de ambachtsschool verschenen? Vaak weten zij de weg naar de vakliteratuur niet te vinden of is die literatuur te omvangrijk of te moeilijk te lezen.

Begin november maakten wij kennis met Boekholt en spraken wij met hem over zijn nieuwste boekje, enthousiast en tegelijk kritisch: want kan lokaal onderzoek nu echt iets nieuws toevoegen aan de onderwijsgeschiedenis of is het vooral 'meer‑van‑hetzelfde'? Van het cahier kenden wij (schr.) op dat moment nog slechts de inhoudsopgave en de inleiding. Een verslag.

Onderwijsgeschiedenis

De inleiding van het cahier werpt de vraag op: wat bedoelen wij eigenlijk als wij over onderwijs' spreken?'Onderwijs' duidt op onderricht, op kennisoverdracht, maar het staat ook voor het geheel van instellingen waar les wordt gegeven. Onderwijsgeschiedenis kan zich dus richten op wat er in die school gebeurde en onderwijsgeschiedenis kan de school van buitenaf bekijken, over scholen zijn allerlei kwantitatieve gegevens te verzamelen, er is iets te zeggen over de organisatorische vorm, de bestuurlijke kant, de wettelijke aspecten. Kortom, er is een 'inwendige' en 'uitwendige' onderwijsgeschiedenis te onderscheiden. In dit cahier ligt de nadruk op het laatste, aan de inhoudsopgave is dat duidelijk af te lezen. Waarom die keuze?

"Mijn ervaring met onderwijsgeschiedenis is dat zo weinig mensen bezig zijn met 'inwendige' geschiedenis, er is weinig over gepubliceerd. Bij 'inwendige' geschiedenis gaat het om de vraag wat gebeurt er in dat schoolgebouw? Wat deed de onderwijzer? Wat deden de kinderen? Wat voor vakken werden gegeven? Hoe ging het eraan toe in de lessen, met straffen, met cijfers‑geven? AI dat soort vragen zijn voor een langere periode in de historie niet te beantwoorden. Incidenteel is daar wel wat van bekend, maar systematisch onderzoek naar wat erin het onderwijs in Nederland gebeurde, vind niet plaats. Het is dus spijtig, dat vanuit de bestaande literatuur zo weinig aanwijzingen gegeven kunnen worden over de aanpak van juist die inwendige geschiedenis van het onderwijs. Om een voorbeeld te noemen: waar nog geen onderzoek naar is gedaan, is de geschiedenis van de schoolboeken, de achtergronden en de wijze waarop daarin school mee werd omgegaan. Ook bij dit onderwerp is men blijven steken bij de buitenkant: de opeenvolging van boekjes, de verbreiding. Maar de onderwijspraktijk...?"

Onderzoek naar de binnenwereld van school gebeurt wel, zo nu en dan, maar blijkt vaak afhankelijk te zijn van de persoonlijke interesse van een onderzoeker en van de duur van het onderzoeksproject. M. Du Bois‑Reymond is een bekende naam in dat verband, samen met studenten interviewde zij oudonderwijzers (Onderwijzersleven, Nijmegen, 1981).

"Dat boek heb ik aangehaald als een mogelijkheid om 'oral history' (mondelinge geschiedschrijving) te bedrijven, om van oude onderwijzers, maar ook huidige onderwijzers goed te laten opschrijven wat zij allemaal doen. in de klas. Ook dat gebeurt te weinig. Het zou aardig zijn om wat Du Bois‑Reymond heeft gedaan, systematisch voort te zetten, mensen die rond de oorlog voor de klas hebben gestaan, zijn nog te interviewen. Ik vind geen aanzetten in die richting.

Uit het verleden zijn dagboeken of andere egodocumenten van onderwijzers, zoals de memoires van Bruno L. van Albada uit de 19de eeuw, nauwelijks bekend (zie De School Anno oktober 1990). Zouden meer van dat soort verhalen zich misschien ergens verscholen houden, in familie‑archieven bijvoorbeeld? "Ze komen niet voor de dag, in ieder geval is daar geen overzicht van te maken. 

Wegwijzer

in uw boekje gaat het dus vooral over de geschiedenis van de school als instelling, de buitenkant van het onderwijs. Welke accenten legt u, wat is interessant orn op lokaal of regionaal niveau uit te zoeken?

"Het boekje is in de eerste plaats geschreven voor amateurs, mensen die de geschiedenis van een school zitten te schrijven vanuit een niet‑wetenschappelijke ervaring. Die zoeken in het gemeente‑archief, maken daar aantekeningen en zetten dat achter elkaar op een rij. Veel mensen zijn daar eindeloos mee bezig enjuist die mensen moeten een soort handvat hebben: wat is daar nou aan de hand geweest? Wat ik nu gedaan heb, is in het kort een overzicht geven van de onderwijsgeschiedenis zodat zij dat kunnen incorporeren in het verhaal dat zij maken. Bovendien er op wijzen dat ze verder kunnen komen dan alleen maar het lokale archief, er is ook een heleboel te achterhalen op hogere niveaus. En duidelijk maken dat onderwijsgeschiedenis meer is dan alleen de kaartenbak laten omvallen en overschrijven, méér is dan alleen datgene wat specifiek op die ene school betrekking heeft. Zet het in een wat breder kader. Over de onderwijsgeschiedenis is een heleboel geschreven dus ik kan naar heel wat voorbeelden verwijzen, waar men wat van kan opsteken. "

Laten we ons een voorstelling proberen te maken van de amateuronderzoeker die een archief binnenstapt, de liefhebber die voor de aardigheid iets wil gaan uitzoeken. Iemand komt daar binnen, bijvoorbeeld met een idee over de school die hij ooit bezocht of met een dierbare herinnering aan een persoon of gebeurtenis die met school is verbonden. Eigenlijk is dat dus iemand met een nogal in zichzelf gekeerde interesse, zou je kunnen zeggen, hij wordt gedreven door een zeer persoonlijke belangstelling. Boekholt: "Emotie en nostalgie spelen een grote rol, ja. "Wijzen emotie en nostalgie niet meer naar de binnenkant van het onderwijs?

"Daar vindt hij dus niets over... Iedereen moet natuurlijk zelf uitzoeken waar 'ie zin in heeft, dat is voorhun eigen plezier. Het gaat erom dat een heleboel van die mensen op een gegeven ogenblik zoveel gegevens verzameld hebben dat ze dat aan anderen willen mededelen. Op dat moment gaat een andere orde gelden, vind ik: hoe doe je dat dan?, hoe zorg je er voor dat watje presenteert ook bruikbaar is en interessant voor anderen? Ik probeer die mensen verder te brengen dan alleen die pure persoonlijke interesse."

De lezer krijgt zo een verbreding van zijn horizon voorgelegd en kan leren om zijn onderwerp in een breder verband te plaatsen, bijvoorbeeld binnen de algemene ontwikkeling van het onderwijs...

"... en vergelijken met de ontwikkeling van het onderwijs en de maatschappelijke constellatie in zijn woonplaats. Niet uitsluitend school a, b, c enz., apart op een rij, maar vergelijken binnen de woonplaats, de scholen onderling in verband brengen, zodat de scholingvormen van een plaats in kaart worden gebracht. Wanneer gaan de mensen naar de ambachtsschool, wanneer naar de mulo, en waar ligt dat aan? Dat soort vragen zou aan de orde moeten komen, vind ik, en dat gaat net boven dat enge kader waarin een heleboel mensen bezig zijn. "

Dus de aansluiting tussen de concrete interesse van de amateur en een bredere invalshoek hoeft niet meteen naar landelijk niveau verheven te worden, de eerste stap die gezet moet worden, is de geschiedschrijving van een lokale onderwijsinstelling of ‑gebeurtenis inbedden in de plaatselijke onderwijsontwikkelingen en in de sociale verhoudingen binnen de woonplaats.

"Dat is dus wat ik benadruk. En het tweede: dat men kennis neemt van wat geschreven is over algemene onderwijsontwikkelingen. In de literatuur kan men het algemene stramien vinden, men moet ophouden dat uit het plaatselijke te destilleren omdat dat een geweldig aantal fouten oplevert doordat de context volstrekt niet gezien wordt. En het derde is: dat er een heleboel over het onderwijs in het verleden niet te vinden is op het plaatselijk niveau, maar wel bij Provincie en Rijk Af en toe moet men een tocht maken naar een Provinciaal Rijksarchief of naar Den Haag (hetAlgemeen Rijksarchief). In elk geval voor de periode tot 1850. Ik kan nog wel een vierde punt noemen: watje in de archieven vindt, zeker in een oudere tijd, is met name het negatieve aspekt van het onderwijs, datgene wat er mis ging. want daar is altijd veel over opgeschreven. Een onderwijzer die zich misdroeg, daar bemoeide een synode zich mee, daar bemoeide een inspecteur zich mee, daar bemoeide zowat iedereen zich mee. Watje dan krijgt, is een verhaal over het onderwijs in X: `nou, dat was toch een puinhoop, want kijk, in 1650 was er een onderwijzer die aan de drank was, in 1730 weer een, en in 1840 schrijft Wijnbeek ook al dat het daar niks is, enz.' Maar ondertussen! Erzitten tachtigjaren, meer dan honderdjaren tussen waarin over dat onderwerp bijna niets gezegd wordt behalve wat feitelijke dingen. Dat laatste komt dan ergens achteraan in een bijlage, 'lijst van onderwijzers' en daar schrijft men verder niet over. Waar het mij om gaat, is duidelijk te maken datje behalve datgene wat je vindt ook datgene wat je niet vindt in je verhaal moet verdisconteren." Leren om te gaan met bronnenkritiek. "Dat is het. Amateurs zitten krampachtig vast aan wat ze vinden."

Daarnaast is natuurlijk, niet alleen voor amateurs trouwens, selectie en ordening van gegevens een moeilijk probleem. Dat komt in dit boekje niet aan de orde? "Nee, dat is immers een algemeen probleem, niet specifiek voor onderwijsgeschiedenis, misschien iets voor nadere uitwerking in een afzonderlijke publikatie in deze reeks."

 Op zoek naar...?

Het cahier schenkt dus vooral aandacht aan uitwendige geschiedenis, en daarvoor gebruikt u alle bekende schooltypen als kapstok. Daarnaast zijn er tal van onderwerpen die niet zijn vast te pinnen aan één schooltype, u geeft daar trouwens al enkele voorbeelden van in het boekje, t.w. de schoolstrijd, de deelname aan het onderwijs en meisjesonderwijs. Dat rijtje zou naar ons idee best nog wat langer kunnen. Op welke manier komen thema's die dwars door alle schooltypen heen lopen aan bod? Bijvoorbeeld architectuur en scholenbouw; of schoolhygiëne; en schoolstrijd in bredere zin, dat onderwerp kan naar periode en inhoud toch ruimer genomen worden, het proces van verzuiling is immers niet een typisch 19de eeuws verschijnsel noch uitsluitend een politieke kwestie, het bestrijkt ook de 20ste eeuw. Vinden dergelijke bredere thema's ergens een plaats? Is niet de kans aanwezig dat je als onderzoeker te veel blijft hangen aan de traditionele indeling naar schooltypen die u de lezer voorzet?

"Architectuur is vergeten, ik ben nog veel meer vergeten, niet alles kan behandeld worden. Onderwijs thematisch behandelen dat kan best en ik doe dat ook in een aantal gevallen, maar er is nu eenmaal een chronologische ordening die mensen voortdurend aanhouden..."

Wij bedoelen niet zozeer de chronologie, het gaat om zaken die in verschillende scholen een rol spelen: sociale kenmerken van de leerlingen bijvoorbeeld is als thema vooral interessant wanneer verschillende schooltypen op dat punt met elkaar worden vergeleken en gekeken wordt naar veranderingen in de tijd; de verzuildheid van het onderwijs is toch evenzogoed een 20ste eeuws verschijnsel, niet gekoppeld aan één bepaald schooltype, het betreft de gehele organisatiestructuur van het onderwijs.

"De verzuildheid is natuurlijk van alle tijden... Waar altijd over wordt gepraat is de 19de eeuw waar het politieke strijd opleverde, maar er is natuurlijk een permanente onderstroom op het lokale niveau over welke doelstellingen het onderwijs moet hebben, dat speelt zich in de Republiek al af, dat speelt zich in het begin van de 19de eeuw af, dat gaat dan verder, wordt een politiek issue en we sluiten dat dan ongeveer af in 1920. Maar daar wordt sindsdien nog steeds over geschreven. Dat die andere nadrukken krijgt, het ene moment politiek interessant is, het andere moment politiek minder interessant is, dat is een andere zaak. Schoolstrijd is bekend als een grote politieke strijd, ik denk dat wanneer je schoolstrijd op het lokale niveau uitzoekt, voor veel mensen duidelijker wordt waar het al die tijd om gegaan is."

Het recente verleden als onderzoeksterrein is volgens Boekholt niet zo eenvoudig in te passen in het cahier, beginnen wij te vermoeden. Herhaaldelijk proberen wij bijvoorbeeld de auteur het thema 'schoolstrijd' in een modern jasje aan te praten: voor de 20ste eeuw is het natuurlijk heel boeiend om de machtsverhoudingen op lokaal niveau rond kwesties als de stichting van scholen bloot te leggen. 'Schoolstrijd' is zelfs zeer actueel te noemen: het speelt tegenwoordig met de komst van aparte scholen voor allochtone leerlingen. Boekholt zet daarop nogmaals uiteen dat de beginnend geschiedvorser op geschikte voorbeelden zit te wachten; als die ontbreken, dan houdt het, volgens hem, op.

Alternatieve bronnen

Regelmatig is te horen dat het belangrijk is om meer van de binnenkant van het schoolleven te weten te komen. Maar het blijkt vaak heel moeilijk om de juiste bronnen aan te boren; misschien schrikt het mensen af om daar dan toch in te duiken. De buitenkant is tenminste grijpbaar: jaartallen, wetten e.d. Dat verhindert nieuwsgierige onderzoekers natuurlijk niet om naar alternatieve wegen te zoeken die kunnen leiden naar het alledaagse schoolleven, het gesproken woord als bron (mondelinge geschiedschrijving) is hier al genoemd.

Eerder dit jaar verscheen Bilderwelten der Erziehung (zie de rubriek boekbesprekingen in dit nummer). De auteurs hebben schilderijen en allerlei prenten bestudeerd en gebruikt als bron om te komen bij de binnenkant van de schoolwereld. Hier dient beeldmateriaal als alternatieve bron. Wijst u de lezer daar op, op de mogelijkheden van ander materiaal dan enkel geschreven bronnen? "Nee. Er staat wel een opmerking in dat behalve zaken bij elkaar schrijven en ordenen ook systematisch aandacht besteed moet worden aan illustraties, meer te laten zien dan toevallige prentjes die her en der vandaan gehaald worden. "

Afgezien daarvan, de vraag is wat andere dan geschreven bronnen kunnen opleveren aan informatie. In hoeverre besteedt u aandacht aan alternatief bronnenmateriaal? "De 'oral history' komt in iedergeval aan bod. Nogmaals, ... je moet bedenken voor wie dat boek is geschreven, ik geef informatie in grote lijnen, geen ingewikkelde wetenschappelijke vragen."

 Voorkeur. Aan het eind van het gesprek denkt Boekholt hardop na over de vraag waar het heen zou moeten met de onderwijsgeschiedenis.

"De tweede helft 19e eeuw en eerste helft 20ste eeuw, daar weten we te weinig van, daar zouden we nu eens naar toe moeten met onderzoek. Hou op met die Verlichting en de eerste helft 19de eeuw. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn de stedelijke financiën na te gaan, de gemeentelijke belastingen tot ongeveer 1900, dat werpt licht op de verhouding tussen de theorie, de landelijke regels, en de praktijk: het laatzien hoe men omging met het bijzonder onderwijs, met de scholenbouw, hoe de onderwijsmiddelen werden besteed, wat de positie was van de onderwijzer... de gemeenten konden bij wijze van spreken geen lantaarnpaal zetten omdat ze bijna al het geld aan het onderwijs moesten afgeven vanwege de landelijke regelingen die er waren m.b.t. de betaling van onderwijzers. Er is in heel wat dorpen eindeloos gesodemieterd over al die betalingen aan het onderwijs en dat moesten ze des te meer gaan doen om te verhinderen dat er bijzondere scholen kwamen. Wat gingen ze namelijk doen: het onderwijs gratis maken, maar dat kostte wel geld, en dat moest de gemeente opbrengen, zowat de hele gemeentebegroting gaat dan naar onderwijs. Dat is toch pràchtig om uit te zoeken, dat is toch pràchtig! Daar vind je op landelijk niveau helemaal niets van, je kunt natuurlijk wetten en regelingen uitmelken, maar interessant is om te kijken hoe zo'n plaats daar onder lijdt."

 

Zakelijke info