Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


 90201. De pluim steken, vlinders vangen en spibelen­ ongeoorloofd schoolverzuim rond 1850* door A. de Jager, 1991 nr. 2

"Een deel van de benamingen die het van school blijven van kinderen, zonder medeweten van ouders of meesters, draagt, is ontleend aan het verschuilen of zich ophouden achter een haag, hegge, tuin of bosje. Dat vroeger in onze taal de

bijvoeging van haag zeer gewoon was bij zaken, die buiten af of in het verborgene geschiedden, en bij personen, die ze daar verrichtten, is bekend. Zo was een haagpoorter iemand, de buiten de stad woonde; een haagprediker de leraar die, kort na de reformatie, buiten de steden het evangelie verkondigde. Het schoolverzuim zelf heet, met zegswijzen die iedereen meteen begrijpt, te Middelburg en te Axel achter de haag lopen; te Zwolle en te Kampen om de bosjes lopen, elders gewoon tuintje lopen; op Texel achter het tuintje zijn. In de Betuwe zegt men kortweg haagje schuilen. Met de tot nu toe besproken benamingen komt het Franse 'buissonier' en 'faire I'école buissonnière' overeen. Het adjectief 'buissonnier' wordt gebruikt voor iemand, die uit luiheid zich achter heggen of struiken verstopt, in plaats van zijn werk te doen; en 'faire I'école buissonnière' is een spreekwoordelijke gezegde voor lopen spelen in plaats van naar school te gaan. Onder de uitdrukkingen komt men verder tegen versteken of verschuilen, zonder nadere aanduiding van de plaats waar men zich ophoudt. Zo heeft men in het Duitse dialect van Osnabrug voor schoolverzuimen 'schulken', hetzelfde als ons schuilen. In sommige streken van Friesland zegt men schoeltjezettenen te Sneek schuultje maken. Ik twijfel er niet over dat schoeltje en schuultje hier staan voor schuiltje, volgens verschillende tongval uitgesproken. Het ge­noemde schuultje maken is te vergelijken met een benaming die elders in ons land in zwang is, met name in de benedendistricten van Gelderland, vooral langs de rivier de Linge; verder te Woudrichem en omstreken, en in de nabijheid van Dordrecht; en tenslotte in sommige plaatsen van Zuid‑Holland, met name te Oudewater, en in de buurt van Rotterdam, onder meer in IJsselmonde en Kralingen. Het gaat om school makken of schooltje makken, welk werkwoord als volgt wordt vervoegd: ik mak schooltje, hij makte schooltje, zij hebben schooltje gemakt; de leerling die zich aan het kwaad schuldig maakt, heet schoolmakker of schoolmakster. Het is scholieren er niet altijd om te doen om hun verzuim voor anderen verborgen te houden. Er zijn tal van zegswijzen die laten uitkomen dat zij niets lopen te doen ofwel zo vrijmoedig zijn dat zij iets gaan uithalen. Wat het eerste betreft: in Duitsland zegt men 'die Schule verlaufen' en 'hinter die Schule laufen'; net als in Drente waar men de uitdrukking bezigt school verlopen, en te Zierikzee om de school lopen of kortweg schoollopen. In de omgeving van Kampen, evenals in Groningen, zegt men voor plat lopen, wat waarschijnlijk hetzelfde is als platlopen of lanterfanten. Dat laatste werkwoord komt overeen met slierten dat rondlopen betekent maar daarnaast ook de school verwaar­lozen en landlopen. Bij onze overzeese buren staat het schoolverzuim van kinderen bekend onder de benaming 'to play the truant', dat is de landloper spelen. Ik voeg hier nog aan toe dat men aan de Zaan zegt een onderweegje doen en in de noordelijke streken van Overijssel de school vergengelen en een schoolvergengeler. Het werkwoord gengelen staat, niet alleen in Overijssel maar ook in Gelderland en Groningen, voor heen en weer lopen, ronddartelen en dergelijke. (Misschien komt dat in de buurt van het Duitse 'die Schule schwänzen'?)

Bij uitdrukkingen die laten uitkomen dat de scholier die verzuimt zich met aangename zaken bezighoudt, dacht ik aan de zegswijze kraampjes lopen. Zij geeft duidelijk te kennen langs de kramen slenteren. Te Gent zegt men de pluim steken, wat zoveel schijnt te betekenen als kermis houden. In de omgeving waar ik woon doelt het taalgebruik op een bij velen en ook bij de jeugd geliefd vermaak. Op het eiland IJsselmonde namelijk spreekt men van vinkemannetje spelen, te Vlaardingen vinkertjes leggen. Te Arnhem zegt men strikken, wat vermoedelijk kan worden opgevat in de zin van vogels met de strik of het net vangen. Te Groningen gebruikt men de uitdrukking vlinderknippen, wat verwijst naar kapellen vangen.

Ik ga over tot de spreekwijzen die vertellen over de vrijheid die de scholier zich verschaft dan wel het gebruik dat hij er van maakt. Iedereen weet wat schoven of schoften, dat onder werklieden gebezigd wordt, inhoudt. De tijd die verloopt tussen de ene rustpauze en de volgende noemen zij een schoft. Hiervan draagt het verzuimen van school te Amersfoort de benaming, te weten lopen schoften en te Putten op de Veluwe schoftjes maken. Hiermee te vergelijken is de uitdrukking die in Amsterdam en Utrecht gangbaar is in dezelfde betekenis: schobbetjes maken. Wanneer arbeiders, door ongunstig weer of om andere redenen, niet kunnen werken, noemt men dit binken of een bink hebben. Ook deze zegswijze is toegepast op schoolverzuimen. In de Camera Obscura spreekt Hildebrand van "dat lieve jongetje dat driemaal in de week de bink steekt", en in verschillende plaatsen van Noord‑Holland bezigt men, behalve bink(je) steken, nog binken, bink(je) spelen en binkje draaien, waarbij de b soms wordt uitgesproken als een p.

Er zijn mij nog enkele uitdrukkingen bekend die het schoolverzuim ronduit als bedrog betitelen. Een voorbeeld is stukjes draaien, veel gehoord in Amsterdam en in de provincie Utrecht. In de spreektaal wordt het werkwoord draaien gebruikt voor bedriegen; zo zegt men iemand draaien. Het schoolverzuimen heet in Utrecht ook wel stukjes zetten, zodat eigenlijk niet duidelijk is wat nu veelzeggend is, het werkwoord of het zelfstandig naamwoord. Stukken en stukjes staat vaak in verband met min of meer stiekem uitgehaald kwaad; zo spreekt men van guitenstukken, schelmenstukken, enz.

Er zijn nog vier werkwoorden over, die met elkaar gemeen hebben dat zij niet of nauwelijks aansluiten bij bestaande uitdrukkingen. Hun betekenis is om die reden op het eerste gehoor niet direct te begrijpen. Ik zal ze daarom afzonderlijk toelichten: fieteren, bommelen, spijbelen en scherlokeren.

Over fieteren kan ik heel kort zijn. In 's Hertogenbosch bestempelen ze het schoolverzuim met die naam, maar naar de oorsprong van dat woord kan ik slechts gissen. Enigszins duidelijker lijkt mij de betekenis van bommelen of boemelen, in IJsselmonde en Beijerland populair. Wij kennen dit werkwoord onder andere in de betekenis van het luiden van de klok. Het duidt op de schommelende beweging van de klepel en, in overdrachtelijke zin, op de manier waarop iemand loopt te slenteren. En dat laatste is zeer toepasselijk als het over schoolverzuim gaat. Op de genoemde eilanden wordt een slenterende leerling een bommelaar of boemelaar genoemd.

Ofschoon het woord spijbelen in geen enkel woordenboek voorkomt, is het in de onderwijswereld tamelijk bekend. Het gebruik ervan schijnt zich voornamelijk te bepalen tot de provincie Zuid‑Holland. Soms luidt de uitdrukking een spijbeltje leggen. Over de oorsprong en eigenlijke betekenis van spijbelen konden mijn zegslieden mij geen aannemelijke verklaring verschaffen. Ook naslagwerken brachten mij niet op een spoor. Totdat ik vernam van een bijzonderheid uit de Utrechtse volkstaal. In het genoemde gewest namelijk, althans te Amersfoort, bezigt men spibelen voor heen en weer drentelen, in het bijzonder van kinderen. "Jongen! Spibel niet zo!", is aldaar een normale uitdrukking tegen een knaap die door zijn op‑ en neerlopen hinderlijk is. Het behoeft nauwelijks uitleg dat ook deze benaming gemakkelijk kan zijn overgenomen om de lanterfantende scholier mee aan te duiden.

Met het vierde werkwoord keer ik, na de verschillende gewesten van ons land doorkruist te hebben, terug tot mijn woonplaats. Scherlokeren is, althans voor zover mij bekend, alleen gangbaar in Rotterdam en in het naburige Delfshaven. Het zou betekenen naar Schoonderloo gaan. In Schoonderloo, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Delfshaven, bevond zich vroeger een kapel die door de inwoners van Rotterdam druk werd bezocht; oorspronkelijk zonder twijfel met geen andere dan een godsdienstige bedoeling, maar later, onder de dekmantel van godsdienstigheid, meer voor een dagje‑uit. Het is daar toen zo uit de hand gelopen dat de politie zelfs bekeuringen moest gaan uitdelen. Ik sluit mij aan bij de verklaring volgens welke scherlokeren is ontleend aan dit feest houden buiten de stad. En het is dan ook heel toepasselijk om de bezigheden van de scholier die zich binnen schooltijd overgeeft aan plezier in plaats van zich in serieuze zaken te verdiepen, te bestempelen als scherlokeren."

* Dit artikel verscheen oorspronkelijk onder de titel "Over de verschillende benamingen van het heimelijk schoolverzuim der leerlingen" in Archief voor Nederlandsche Taalkundejaargang 1, Amsterdam 1847:185‑204. De auteur, A. de Jager, was een bekend onderwijzer, later leraar Nederlands aan de H.B.S., in Rotterdam. Via oproepen in de onderwijzersweekbladen De Schoolbode en De Wekker verzamelde hij de gegevens voor dit verhaal. Het is hier ingekort en vrij bewerkt in hedendaags Nederlands. (AJ)

 

Zakelijke info