Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


80302. De memoires van B.L. van Albada. Een bijzonder egodocument over het onderwijs in de negentiende eeuw door David A. Klein, 1990 nr. 3/4

 Inleiding

Als een van de laatste onderdelen van mijn studie volgde ik het werkcollege maatschappijgeschiedenis en egodocumenten van Dr. R. Dekker, aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Hij bracht me in aanraking met een weinig bekende bron, de memoires van de tachtigjarige oud‑onderwijzer Bruno L. van Albada uit Leeuwarden. Dit geschrift ‑B.L van Albada, Uit de oude en nieuwe doos. Herinneringen uit de school en het leven van een 80‑jarigen oudhoofdonderwijzer. Ernst en Luim (Groningen 1875)‑ geeft een uitzonderlijk duidelijk beeld van het alledaagse reilen en zeilen binnen het Friese onderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Ik onderzocht de memoires op een drietal hoofdaspecten, in samenhang met de maatschappijhistorische theorievorming. Belangrijke secundaire studies met betrekking tot het onderwijs in dit tijdvak vond ik in het Nationaal Schoolmuseum, waar Joep Schellekens mij behulpzaam was. Het verslag van dit onderzoek is te raadplegen in het museum.' Inmiddels heb ik contact gelegd met een achterkleindochter van de schrijver, mevrouw D. Van Albada‑Jensma, en onderzoeken we de mogelijkheden van een heruitgave van de memoires. Ik hoop dat ik iets van mijn eigen fascinatie in dit artikel op de lezer zal kunnen overbrengen

De bron en de probleemstelling

In 1875 verscheen er bij de uitgever W. Versluys in Groningen een boekwerkje van 220 pagina's, van de hand van B.L, van Albada, oud‑hoofdonderwijzer te Workum. Een gesigneerd exemplaar bevindt zich in de Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden. Het boekje, volgens de uitgever op de markt gebracht "als versnapering bij 't ontbijt en de theetafel", bevat 55 hoofdstukken die oorspronkelijk in Schoolblad (een wekelijks orgaan voor 'Lager‑, Middelbaar‑, en Gymnasiaal Onderwijs' dat tussen 1871 en 1881 verscheen) waren verschenen en nu waren gebundeld onder de titel: Uit de oude en nieuwe doos. Herinneringen uit de school en het leven van een 80‑jarigen oud‑hoofdonderwijzer. Ernst en luim.

Wie het boek doorleest wordt getroffen door de grote hoeveelheid feiten en wetenswaardigheden die de auteur naar voren brengt. Hij schrijft over uiteenlopende zaken als zijn eigen opvoeding, de sfeer op school in de drie plaatsen waar hij achtereenvolgens woonde (Leeuwarden, Oudebildtzijl en Workum), de contacten met zijn omgeving, de toestand van het onderwijs op de verschillende scholen waar hij vertoefde, over zijn gezin en familie alsmede over de stand van de wetenschappen in zijn tijd. Ik moest mij noodzakelijkerwijs beperken en spitste mijn onderzoek toe op drie aspecten. Allereerst vroeg ik mij af wat de maatschappelijke positie van de auteur was. Deze vraag omvat onder meer het inkomens‑ en uitgavenpatroon van het gezin van Van Albada, alsmede zijn positie in de standensamenleving van de negentiende eeuw. De tweede vraag betreft de rol van de auteur als cultuurdrager. Ik onderzocht wat de `culturele bagage' van de auteur was en hoe de gang naar het onderwijzersschap was verlopen. Tenslotte bekeek ik zijn verhouding met de natuur, teneinde na te gaan hoe de verhouding tussen Rede (Verlichting) en Gevoel (Romantiek) bij de auteur lag. Deze laatste vraagstelling is van belang om de mentaliteit van de auteur nader in kaart te brengen. In tegenstelling tot de meeste egodocumenten uit deze periode schrijft Van Albada nauwelijks over zijn relatie met God. hoewel hij wel kerkelijk was. Ik vermoed dat hij dit met het oog op zijn lezerspubliek bewust niet heeft gedaan omdat dit in zijn tijd een controversieel onderwerp was. Want het motief voor het schrijven van Van Albada laat zien dat hij graag door een grote groep gelezen wilde worden: "wanneer mijn verstand (...) wat vernieuwde veerkracht zal hebben herkregen, dan wil ik broodschrijver worden en de vit‑ en hekelzucht van gestrenge recensenten trotseeren."

Maatschappelijke positie

Over de maatschappelijke positie van de onderwijzers in dit tijdvak is in globale termen nogal veel in de secundaire literatuur terug te vinden.2 De memoires daarentegen bevatten zeer veel specifieke gegevens over belangrijke deelaspecten.

y. De school speelde een centrale rol in de kleine boerengemeenschap

Oudebildtzijl. Zo merkte Van Albada op de eerste schooldag dat de 'schoolhoorn' het arbeidsleven in het dorp regelde: "Geheel het werkmans personeel richtte zich naar dat hoorngeluid en regelde daarnaar zijn arbeid. Ouden van dagen, die ik nopens de herkomst van dat gebruik ondervroeg, wisten mij niets anders te zeggen, dan dat ook zij in hun jeugd op dezelfde wijze naar school waren geblazen."

Als Van Albada hoofdonderwijzer in Workum wordt is deze plaats een middelgroot vissers‑ en havenplaatsje aan de toenmalige Zuiderzee. De welvaart is hier ongetwijfeld groter en Van Albada verdiende er ook meer, maar hij betreurde duidelijk het statusverlies ten opzichte van zijn vroegere woon‑ en werkplaats. Het inkomsten‑ en uitgavenpatroon laat zien dat Van Albada tot de hogere lagen van de 'professionele burgerij' moet worden gerekend. Ook de hoog ontwikkelde leescultuur in zijn gezin wijst hierop: bij de pensionering van de schrijver leest het gezin maar liefst veertien periodieke tijdschriften.

Ik maakte een berekening van de personen die in de memoires genoemd worden. De frequentie van de sociale omgang is het grootst in de groep: familie en goede vrienden, maar de eigen beroepsgroep wordt vervolgens het meeste genoemd: 206 personen op een totaal van 823 (= 25%). Voorts is er sprake van een zekere mate van standsbewustzijn, onder meer tot uiting komend in zijn taalgebruik. Zo geeft de schrijver bijna woordelijk een dialoog weer, welke hij met een baker voerde die de 'brutaliteit' had een onderwijzer met een stadsreiniger en een lantaarnopsteker te vergelijken.

 Culturele bagage

Van Albada begon zijn 'schoolloopbaan' toen hij vijf was, in 1798, op de bewaarschool. "Feikje moei (de matresse, D.K.) zetelde in een wijden leunstoel, die op een verhevenheid stond, hangende aan weerszijden er van de attributen plak en pees. Onder den schoorsteen brandde in een ijzeren pot een turfvuur, waarover een aarden pan hing, wier inhoud pruttelde, kookte en overkookte. Dit verschijnsel wekte den eetlust op en ik dacht aan mijn moppen en molboonen; (...) Van eene hoog hangende plank, boven haar gestoelte, haalde ze een blikken trommel naar beneden, rammelde er mee, en op dat geraas kwamen eenige jongens toeschieten en overreikten haar een of meer duiten, waarvoor ze suikerballetjes, koekjes, molboonen of iets dergelijks in ruil gaf"

Na deze periode bezocht Van Albada achtereenvolgens de 'meesterschool' (de toenmalige lagere school) de Franse school, de Latijnse school en de 'rectorschool' (een soort gymnasium). Tenslotte schreef hij zich in voor de studie theologie aan de Universiteit van Groningen. Door een politiek besluit van Napoleon inzake beursstudenten moest hij deze studie na korte tijd echter staken. Kort daarna besloot Van Albada een loopbaan als onderwijzer te wagen en behaalde hij zijn bevoegdheid in de tweede rang door middel van zelfstudie.

Zijn kennis was vooral gericht op de letteren en de man beheerste vijf talen. Ook de toenmalige pedagogische literatuur kende hij goed en in zijn onderwijshandelen werd hij met name beinvloed door werken van de filantropijnen en de ideologie van 't Nut. Uit zijn uitvoerige beschrijvingen van de toenmalige onderwijspraktijk komt hij naar voren als een progressief onderwijsman, met hart voor zijn werk en zijn medemens. Zo controleert hij zijn leerlingen op hygiënische aspecten zoals de aanwezigheid van huidziekten, iets wat destijds nog geen normale zaak was. Opvallend is dat hij zeer actief was met het ontwikkelen van leermethoden en onderwijsmiddelen. Zo introduceerde hij met zijn vriend en collega E. de Haan een volkomen nieuwe vorm van taalonderwijs: de schoolcorrespondentie: "Later, na tal van jaren, schreven we elkaar brieven in de Bijdragen of Wekker, terwijl de hoogste klassen onzer scholieren maandelijks brieven wisselden, die door onze respectieve vrachtschippers in paquetten werden getransporteerd. Die dagen van verzending en ontvangst achtten onze wederzijdsche schoolknapen hooger dan kermispret. Ik weet, dat nog vele dier brieven zijn bewaard gebleven. En zoo vonden we allerlei middelen uit, om ons onderwijs recht practisch te maken". Hiernaast speelde hij een actieve rol in de gemeenschap, hij richtte een zangkoor op, bezocht een schaakkransje en was actief lid van een onderwijzersgezelschap. Alles bij elkaar genomen kunnen we van een ware cultuurdrager spreken.

Rede en gevoel

Aangezien Van Albada nogal veel aandacht aan zijn natuurlijke omgeving in zijn memoires besteedt (hij beschrijft onder meer een zonsverduistering en een grote overstroming), valt er iets te vertellen over de wijze waarop hij in zijn tijd stond. In de eerste plaats kan geconcludeerd worden dat de natuur voor hem zowel een bron van kennis als een bron van vrees was. Dit wordt bijzonder duidelijk in de beschrijving van de zonsverduistering: de schrijver bezocht een boerenechtpaar dat in hun boerderij een compleet planetarium had ingericht. Van Albada schrijft hier met grote bewondering over (bron van kennis). Maar als de verduistering begint, heeft hij meer oog voor de velen die, met de Bijbel in de hand, vrezen voor het einde van de wereld (bron van vrees). De auteur leefde in het overgangstijdperk tussen de cultuurstromingen Verlichting, met nadruk op de Rede, en Romantiek, met meer nadruk op het Gevoel. De passages waarin de natuur een rol speelt laten de spanning tussen deze beide elementen zien en zijn naar mijn mening kenmerkend voor de mentaliteit in dit tijdvak.

 Conclusies

Het trekken van conclusies op basis van de bestudeerde literatuur was eenvoudig, aangezien met name de dissertatie van Smeding, belangrijke aanvullende informatie over het onderwerp geeft.3 In de eerste plaats zijn de memoires van deze actieve onderwijzer in schrille tegenstelling met het beeld dat traditioneel van dit gehele tijdperk gegeven wordt .4 Het Friese onderwijs was in deze periode sterk in ontwikkeling en niets wijst op een Jan Salie‑achtige mentaliteit. Ook Van Albada is een voorbeeld van een vooruitstrevende onderwijsman, hoewel hij in zijn huiselijk leven nog de traditioneel‑burgerlijke normen nastreefde. AI met al doorbreken de memoires van Van Albada het enigzins stereotype beeld van de negentiende‑eeuwse onderwijzer als `fatsoenlijke arme', dat wil zeggen: in economisch opzicht net zo slecht af als de arme bevolkingslaag, maar desondanks wel met een deugdelijke moraal. Zijn maatschappelijke positie moet als redelijk goed omschreven worden, hij verdiende aanzienlijk meer dan de meeste van zijn collega's en was een van de eerste Friese onderwijzers die een pensioen genoten. In zijn geval kunnen we van opwaartse sociale mobiliteit spreken, aangezien hij waarschijnlijk uit de kleine burgerij stamde. Zijn meeste vrienden kwamen uit de eigen beroepsgroep, een indicatie dat zijn inpassing in de negentiende‑eeuwse standenmaatschappij goed was verlopen. Een indicatie dat hij tevreden was met zijn maatschappelijke positie is het feit dat hij zijn kinderen gestimuleerd heeft in de richting van een onderwijzersschap: vrijwel al zijn kinderen zijn in het onderwijs terecht gekomen.

Als onderwijzer behoorde hij tot de Verlichtingspedagogen, nauw gerelateerd aan 't Nut. De keuze van zijn leerboeken verraadt een willen breken met de traditonele leermiddelen zoals het Hanenboek en Bartjens, waaruit hijzelf nog had leren schrijven en rekenen. Hij speelde verder een sociaal‑innoverende rol binnen het gemeenschapsleven, hetgeen onder anderen blijkt uit de vele lidmaatschappen. Zijn handelingsmotieven waren practisch en vooral gericht op het beginsel dat kennis tot deugd zou leiden. Mentaal was er sprake van een sluimerend conflict tussen Rede en Gevoel, kenmerkend voor dit tijdperk en vooral tot uiting komend in zijn verhouding met de natuur. AI met al biedt dit egodocument belangrijke nuanceringen op het algemene

beeld dat veel historici van het onderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw hebben gegeven. Voor het Friese onderwis betekent het zonder meer een uiterst waardevolle primaire bron.

 Noten

1. D.A. Klein, Bruno L. van Albada een mensenleven in het Friese onderwis 1798‑1857

(Rotterdam 1990). Voor de bronvermeldingen, die ik in dit artikel achterwege laat, verwijs ik naar mijn verslag

2. Zie bilvoorbeeld: H.C. de Wolf, 'Onderwis en opvoeding in de Noordelijke Nederlanden, Algemene Geschiedenis der Nederlanden deel 1 1, p. 36 e.v., J.W.G. Jansing, L. Dasberg, Onderwijs', AGN deel 12, p. 223‑224

3. T U Smeding, School in de steigers. De wording van de Friese lagere school in de periode 1800‑1857 (Llouwert 1987).

4. Voor de economische ontwikkelingen van de eerste helft der negentiende eeuw is het traditionele beeld in de geschiedschrijving genuanceerd door R.F. Griffiths, Industrial retardation in the Netherlands 1830‑1850 (Den Haag 1979).

Zakelijke info