Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


80202. Forten, linies en onderwaterzettingen De landsverdediging in het aardrijkskundeonderwijs rond 1900 door S.H. Poppema, 1990 nr. 2

Inleiding

In het onderstaande artikel wordt het resultaat gegeven van een verkenning in aardrijkskundeboeken voor het middelbaar onderwijs uit het laatst van de negentiende tot vrij diep in de twintigste eeuw. Aanleiding tot het onderzoek was de geringe belangstelling die is te constateren voor verdedigingswerken van weleer. Als de topografie bij het aardrijkskundeonderwijs niet zoveel terrein zou hebben verloren, was er alle aanleiding om forten en linies ook heden ten dage in de klas te behandelen.

Dat gebrek aan belangstelling is overigens wel te verklaren. Nu verdedigingswerken geleidelijk hun militaire betekenis hebben verloren en door het Ministerie van Defensie worden afgestoten, lijken het bouwsels zonder enige betekenis te zijn geworden. Speurwerk in de bibliotheek van het Nationaal Schoolmuseum heeft aangetoond dat er in een deel van de schoolboekjes die vroeger voor het aardrijkskundeonderwijs werden gebruikt, wèl aandacht besteed werd aan vestingen, forten, batterijen en inundaties, destijds middelen van landsverdediging. Hoe kwamen de auteurs er toe aandacht te besteden aan die permanente verdedigingswerken?

In de eerste plaats moet men bedenken dat verdedigingswerken, vooral wallen en grachten om een vesting met daarvoor dan vaak nog voorwerken met eigen grachten, toentertijd veel zichtbaarder waren dan de latere. De omwalling van een vesting bood de stedelingen de mogelijkheid tot een aangename wandeling rond de stad. Vooral echter in de jaren dat de industriële revolutie op gang was gekomen, werd de omwalling meer en meer gevoeld als een knellende band die stadsuitbreiding belemmerde. Rond 1870 was er een felle discussie over de verdediging van Nederland aan de gang, die leidde tot de Vestingwet van 1874. In die wet wordt heel precies aangegeven waar de permanente verdedigingswerken van Nederland moesten liggen. Op grond van deze wet werden vele vestingen ontmanteld en nieuwe linies gecreëerd. Uit de wijze waarop de onderzochte schoolboeken de vestingwerken behandelen, blijkt duidelijk dat de auteurs hebben geput uit de nieuwe Vestingwet.

Er was vervolgens nog een element dat beschrijving van permanente verdedigingswerken zinvol maakte, te weten de zeer preciese beheersing van het waterpeil in de kommen. De kunst van het inunderen was in feite een geraffineerd stuk waterhuishouding.

De geraadpleegde boeken zijn bepaald niet gericht op een militaire carrière; ze werden gebruikt in het reguliere onderwijs. Voor de rest behandelen hun auteurs de aardrijkskunde van Nederland elk op zijn manier volledig. Eén van de geciteerde boekjes wijkt af, de handleiding voor onderwijzers van R. Bos uit 1900 getiteld Het eerst onderwijzen in de aardrijkskunde. Het opmerkelijke van dat werkje is de gedetailleerde beschrijving van de waaiersluis, zeker géén onderwerp voor de lagere school van toen.

In latere jaren wordt in schoolboeken nauwelijks nog aandacht gegeven aan vestingwerken; in de naoorlogse jaren verdwijnt het onderwerp geheel. De wapenontwikkeling heeft er toe geleid dat het concept van de statische verdediging ‑door middel van permanente verdedigingswerken, waar mogelijk achter inundaties‑ heeft plaats gemaakt voor dat van de dynamische verdediging.

 En dan nu de oude schoolboeken. Voor het middelbaar onderwijs

Een leraar aan bijvoorbeeld een kweekschool zou eind vorige eeuw een aspirant‑onderwijzer hebben kunnen vragen hem op de landkaart van Nederland aan te wijzen waar de voorpostenstellingen lagen, "waar de vijand zoveel mogelijk wordt tegengehouden in afwachting dat alles in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie tot de verdediging gereed is". In elk geval had het kunnen gebeuren, want in het leerboek Aardrijkskunde van Nederland ten dienste van het onderwijs door C.C. Jager (leraar gymnasium en HBS, uitgave J. Muusses, Purmerend, 1892) wordt heel precies opgesomd welke "liniën, stellingen en werken ter verdediging van ons land" vermeld staan in de Vestingwet 1874.

Om de leerlingen inzicht te geven in de werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie staat het volgende vermeld: "De verdediging dezer linie geschiedt door inundatiën, terwijl de toegangen die door de inundatiën leiden, zijn verdedigd door forten, batterijen enz. Heeft deze linie den vijand niet kunnen tegenhouden, dan is g het laatste wat nog verdedigd kan worden." En in de opsomming staat achter g de Stelling van Amsterdam.

Een verkenning in aardrijkskundeboeken voor het middelbaar onderwijs aan het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw toont aan dat verdedigingswerken toen helemaal niet zo onbekend waren als later, want bij het aardrijkskunde‑onderwijs werden de hoofdlijnen van de landsverdediging niet als taboe beschouwd. Sommige schrijvers van leerboeken besteden aandacht aan het onderwerp. In de eerste plaats de al genoemde Jager, die twee bladzijden van zijn 86 pagina's tellende leerboek aan het onderwerp wijdt. Veel meer bijzonderheden konden de leerlingen vinden in de Beknopte aardrijkskunde van Nederland van R. Schuiling, waarvan de eerste druk in 1887 en de twaalfde, verbeterde, in 1930 verscheen bij Erven J.J. van Tijl, Zwolle. Nog in 1930 geeft het boek in paragraaf 111 ('De verdediging van ons land; leger en vloot'), tweeëneenhalve bladzijde verdedigingswerken en een halve bladzijde land‑ en zeemacht. Daar lazen de leerlingen over de Stelling van Amsterdam: "De inundatiën moeten dienen om de hoofdstad bomvrij te houden. Ze mogen als alle inundatiën, noch bevaarbaar noch doorwaadbaar zijn; de diepte varieert van 0.15 tot 0.5 m. Men onderscheidt aan de drie landzijden der stad een noorder‑, een wester‑ en een zuiderfront. De toegangen langs wegen en dijken moeten door forten en batterijen (nog niet alle aanwezig) worden verdedigd, terwijl de ongehinderde gemeenschap met de Noordzee zoolang mogelijk moet behouden blijven. Een belangrijk punt der stelling is de Hembrug, de spoorbrug in de lijn Amsterdam‑Zaandam, waarbij zich een groote artillerie‑inrichting bevindt."

De delen van de Vesting Holland worden stuk voor stuk genoemd. De ligging van de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt aangegeven door het noemen van kaden en dijken. Over de breedte van inundaties konden de leerlingen het volgende lezen: "Ze zal, bij voldoenden waterstand onzer groote rivieren, welke in de eerste plaats de onderwaterzetting moeten bewerken, van 1600 tot 7000 m verschillen, terwijl op twee plaatsen, te weten rondom Utrecht en bij Houten, ten zuiden er van, door de hoogte van het terrein de inundatie in het geheel niet kan worden gesteld. Vooral op deze twee punten moeten dus sterke forten den toegang versperren."

Ook mochten de leerlingen de vermelding van dwarskaden en komkeringen niet missen en moesten ze, volgens dit boek, weten dat bij Woudrichem het dek lag voor een schipbrug over de Merwede en dat de Wierickerschans de "hoofdstapelplaats" van buskruit was.

Ten slotte: als u van, laten wij zeggen, vóór 1915 bent ‑en misschien ook nog van later‑ had u over het fort bij Pannerden kunnen leren, dat het "de waterverdeeling van den Boven‑Rijn zoolang mogelijk uit 's vijands handen moet houden".

Zelfs de mogelijkheden van de landsverdediging worden in die oude leerboeken soms aangeroerd. In Aardrijkskunde van Nederland door R.R. Rijkens (achtste, veelvermeerderde druk, herzien met medewerking van H.A. Rijkens, 1880) staat bij de 'begrenzing en ligging' van ons vaderland: "Evenwel zijn de landgrenzen moeilijk te verdedigen: zij zijn niet voorzien van natuurlijke borstweringen als bij vele andere landen. De slechte kusten met hare moeilijke toegangen zijn daarentegen zeer geschikt voor de verdediging."

Rijkens had kennelijk de idee dat misschien niet ieder het vanzelfsprekend vond dat onderwerpen van landsverdediging in aardrijkskundeboeken werden behandeld. Paragraaf 37, gewijd ,aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie, begint aldus: "We blijven bij 't bespreken van dit onderwerp geheel binnen de perken der aardrijkskunde. We wenschen den meergenoemden bijzonderen toestand van ons 'polderland' nog meer in 't licht stellen, door een gedeelte der verdedigingslinie aan de landzijde te beschrijven, en tevens daarmee aan te toonen, hoe van dien toestand in oorlogstijd partij getrokken kan worden, door land onder water te zetten, te inundeeren. Dat men dit doen kan, zal velen reeds duidelijk zijn, die 't voorgaande goed begrepen hebben."

Dit boek behandelt vervolgens in het kort de Grebbelinie en de NHW. Relatief uitvoerige aandacht krijgt de manier waarop de inundaties in de 'N. Holl. Waterlinie' worden gesteld. Geheel in overeenstemming met de intentie van de auteur de waterlinie te behandelen als element van het 'polderland', verwijst hij naar de tekst over dijkdoorbraken elders in het boek. Paragraaf 37 eindigt met de volgende alinea: "Dóór de inundatie heen loopen zoogenaamde accessen, d.w.z. wegen, dijken, droogblijvende gedeelten en rivieren, die verdedigd moeten worden. Een groot aantal forten en vestingen (o.a. Naarden) zijn daarvoor achter, in en vóór de inundatie aanwezig. In het Beknopt leerboek der aardrijkskunde door P.R. Bos en J.F. Niermeyer, (zeventiende druk, J.B. Wolters, 1921) wordt het nog eens duidelijk gezegd, op bladzijde 243: `Naarden is een sterke vesting van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie.'

 Voor de lagere school

Die sterke vesting krijgt meer plaats in het derde deeltje van de reeks Samen op reis, aardrijkskunde van Nederland voorde lagere school door A.F. Cremer, Jan Ligthart en R. Noordhoff (derde druk, J.B. Wolters, 1911): "Den toren van Naarden zien we omhoogsteken uit het groen van de hooge wallen. Eerst gaan we over een gracht, dan door een wal. Dan weer over een lange houten brug, dan nòg eens door een wal en dan zijn we in de ‑ vesting. Hoe sterk die wallen zijn, dat zien we aan de stevige muren, die in 't water staan. De tralies hier en daar in dien muur zijn van de kruitkelders. De kanonnen zijn achter of op de wallen en de kanonniers ook. Naarden is een vesting, met een garnizoen van 5 à 600 soldaten. We zien wel, dat de stad zoo niet kan groeien; ze zou eerst, net als andere steden gedaan hebben, haar zware steenen mantel moeten afleggen, ontmanteld moeten worden."

Vervolgens komt er een stukje over 1572. Het boek pakt daarna de actualiteit van die tijd weer op: "Maar waarom gaat men nu de vesting niet ontmantelen? Er zou nog eens oorlog kunnen komen en dan moet Naarden ons helpen om den vijand buiten ons lage Nederland, buiten AMSTERDAM te houden. Hoe dat precies moet gaan, weten onze officieren: zij zetten een strook land onder water van Muiden af tot aan den Moerdijk. Daardoor wordt dan LaagNederland van Hoog‑Nederland gescheiden." Ter adstructie wordt verwezen naar het kaartje dat hierbij is opgenomen. (afb. 1).

In een leidraad van 1900 voor leerkrachten van de lagere school, Het eerst onderwijzen in de aardrijkskunde. Handleiding bij het aanvankelijk aardrijkskundig onderwijs door R. Bos (uitgave P. Noordhoff) wordt de aandacht gevestigd op de waaiersluis bij Vreeswijk, zonder meteen te zeggen dat het om een militair object gaat. De tekst begint aldus: "Eene verklaring van de werking dezer waaiersluizen is voor de kinderen op dezen trap te moeilijk. Omdat men echter slechts zelden eene verklaring in de leerboeken vindt, zal den gebruiker dezer handleiding de volgende beschrijving zonder twijfel welkom zijn."

Waaiersluis.

Afb. 2. Tekening van een waaiersluis uit Het eerst onderwijzen in de aardrijkskunde door R. Bos (1900).

Verklaring: L lage waterstand, H hoge waterstand, K kwartcirkelvormige kassen, a m riolen die met het binnenwater in verbinding staan, r s u riolen die met open water in verbinding staan, p p puntdeuren en w w waaierdeuren. (Verkort weergegeven).

Tweeëneenhalve pagina werking volgen, inclusief een tekening die hierbij gereproduceerd wordt (afb. 2). Pas aan het einde van het verhaal komt de militaire aap uit de mouw: "De waaiersluis te Vreeswijk is eene inundatiesluis. Veel meer dient zij echter voor spui‑sluis; want dagelijks wordt ze gebruikt, om het Lekwater te doen stroomen door den Vaartschen Rijn naar Utrecht, dat zijn vuil water door de Vecht naar de Zuiderzee loost."

Voor het aardrijkskunde‑onderwijs zijn leerboeken alleen niet voldoende. Het raadplegen van de atlas ‑generaties leraren zullen het de leerlingen steeds onder ogen hebben gebracht‑ is essentieel. In een uitgave van de befaamde Bosatlas, kort voor de Eerste Wereldoorlog herzien door J.F. Niermeyer en uitgegeven bij J.B. Wolters, staan onder meer op kaart 13 (Noord‑ en ZuidHolland en Utrecht) forten van de NHW, de Stelling van het Hollandsch Diepen het Volkerak, de Stelling van Den Helder en de Stelling van Amsterdam. Verder komen de kustforten van IJmuiden en Hoek van Holland op die kaart voor, alle als minuscule sterretjes maar afdoend voor elke leerling wiens belangstelling was gewekt. Een fragment van de kaart is hierbij vergroot geplaatst.

 Conclusie

Een verkenningstocht door oude aardrijkskundeboeken leert dat lang niet alle schrijvers met enige diepgang op de werken voor de landsverdediging ingaan. Vaak blijft het bij vermelding van de NHW en haar inundatiemogelijkheden. De aandacht op de scholen zal dan ook wel niet erg intensief zijn geweest en de kans dat een vraag als aan het begin van dit artikel werkelijk aan een leerling is gesteld, is heel gering.

Wel wordt het duidelijk dat veel leerlingen door hun leermiddelen enige kennis hebben kunnen krijgen van de verdedigingswerken van hun land en tóen ging het om werken in militair gebruik.

* Dit artikel is eerder, in wat andere vorm, verschenen in het Jaarboek 1989/1990 van de Stichting Menno van Coehoorn, die zich het behoud van historische verdedigingswerken ten doel stelt.

Tentoonstelling: Spelen op en rondom het schoolplein (30‑6‑1990 t/m 23‑9‑1990)

Nationaal Schoolmuseum, Nieuwemarkt 1 A (Oude gemeentebibliotheek) 010‑4045425 te bereiken met metro, tram, trein; uitstappen station Blaak.

Openingstijden: Dinsdag‑zaterdag: 10.00‑17.00 u. Zondag: 11.00‑17.00 u. Maandag gesloten.

Buitenspelen: Elke zondagmiddag van 13.00‑16.00 u. Tijdens de schoolvakantieperiode (9‑7‑1990 t/m 19‑8‑1990) is de buitenspeelplaats geopend op woensdag, donderdag en vrijdag van 10.00 u.16.00 u. en op zondag van 13.00 u.‑16.00 u.

Toegangsprijs : Volwassenen: fl. 3,50 (Inclusief buitenspelen)

 Kinderen t/m 16 jaar gratis.  (Buitenspelen: fl. 1,‑)

Uiteraard is het museum en de tentoonstelling voor leden van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Schoolmuseum vrij toegankelijk (op vertoon van dit nummer van De School Anno).

Zakelijke info