Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


100302. Johannis Gallander, een schoolmeester zonder rang door Tine Visser, 1992 nr. 3

 Inleiding,

Bij mijn onderzoek naar de ontwikkeling van het lager onderwijs in Zeeland in de eerste helft van de negentiende eeuw, maakte ik onder andere gebruik van de viermaandelijkse verslagen van de toenmalige schoolopzieners. In de rapporten van één van hen, de medicus Dr. H.A.Callenfels, stuitte ik regelmatig op Johannis Gallander, een landarbeider die ‑ omdat hij kon lezen en schrijven ‑geschikt werd geacht de kinderen van zijn dorp les te geven. Van het begin van de negentiende eeuw (jaartal onbekend) tot 1851 is Gallander onderwijzer geweest te St. Anna ter Muiden, een klein dorp met ongeveer 250 inwoners, aan de Belgische grens gelegen. Callenfels, gedurende vijfentwintig burgemeester van Oostburg, was van 1819 tot 1857 schoolopziener in West ZeeuwsVlaanderen. Boeiend vond ik het contact tussen deze eenvoudige schoolmeester en de geleerde schoolopziener, een contact dat in de loop der jaren uitgroeide tot vertrouwelijkheid, tot vriendschap bijna ‑ voor zover dat mogelijk was in een tijd waarin het standsbesef nadrukkelijk aanwezig was. Voordat ik mijn verhaal vertel, is het nodig enig inzicht te geven in de tijd waarin het speelt en vooral in de pogingen die toen werden ondernomen om het onderwijs te verbeteren.

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de regeling van het onderwijs in het algemeen een gewestelijke of plaatselijke aangelegenheid. Na de omwenteling van 1795 komt de weg vrij voor een nationale lageronderwijswetgeving die ‑ na de aanloopwetten van 1801 en 1803 ‑ haar beslag krijgt in de wet van 1806. De belangrijkste criteria voor verbeterd onderwijs zijn in die tijd de volgende:

‑ de leerlingen zijn gegroepeerd in drie klassen en krijgen per klas om beurten les, waarbij het schoolbord een onontbeerlijke attribuut is;
‑ de leerboeken, te kiezen uit een landelijke verplichte boekenlijst, moeten opklimmen in moeilijkheid en passen bij het 'bevattingsvermogen' van de kinderen;
‑ de vriendelijke, vaderlijke schoolmeester dient zijn onderwijs te richten op de ontwikkeling van hart en verstand van de leerlingen, het zogenaamde 'werktuiglijke' onderwijs wordt afgekeurd
‑ het schoollokaal dient ruim, licht en luchtig te zijn.

De nieuwe onderwijswet stelt bovendien eisen aan de kundigheid van de onderwijzers. Zij worden, afhankelijk van het door hen afgelegde examen, in vier rangen verdeeld. De vierde rang is de laagste: een vierderanger mag les geven in lezen, schrijven en rekenen. De derde rang geeft daarenboven de bevoegdheid tot het geven van taalonderwijs. Een schoolmeester van de tweede rang kan ook geschiedenis en aardrijkskunde onderwijzen, terwijl de eersteranger ‑een witte raaf in de onderwijswereld ‑ zich bovendien heeft bekwaamd in de wis‑en natuurkunde. 

Zeeuwsch‑Vlaanderen

Staats‑Vlaanderen, in 1794 door de Fransen ingenomen, wordt in 1795 aan de  Franse Republiek afgestaan. Na de Franse tijd keert dit gebied naar de  Noordelijke Nederlanden terug en wordt het gevoegd bij de provincie Zeeland.

Pas dan wordt ook hier de lager‑onderwijswet van 1806 van kracht. Zeeuwsch­  Vlaanderen wordt in twee schooldistricten verdeeld: West en Oost‑Zeeuwsch Vlaanderen. Helaas zijn de gegevens over het negentiende‑eeuwse onderwijs in het oostelijk deel grotendeels verloren geraakt. De eerste schoolopziener in  West‑Zeeuwsch‑Vlaanderen is M. Hennequin. Wanneer hij in 1815 de staat  opmaakt van het onderwijs in zijn district, telt hij vierentwintig scholen en evenveel onderwijzers, onder wie twee van de derde en één van de tweede rang. De overigen zijn onderwijzers zonder rang, 'onkundig' worden ze genoemd. De meeste schoolmeesters leggen in de loop van hun carrière enkele keren examen af om een (hogere) rang te behalen. 

 

1815

1820

1825

1830

1835

1840

1845

1850

1855

eerste rang

0

1

1

1

1

0

0

0

0

tweede rang

1

0

2

4

5

9

9

11

12

derde rang

2

5

10

10

8

7

8

6

5

vierde rang

0

1

1

3

3

2

2

2

2

zonder rang

21

13

7

2

2

2

2

2

1

totaal

I 24

20

I 21

20

19

20

I 21

I 21

I 20

 Bovenstaand overzicht laat zien dat in West‑Zeeuwsch‑Vlaanderen in vijftien jaar tijd het aantal onderwijzers zonder rang daalt van eenentwintig (87%) tot twee (10%). De eerste berichten over het laatste tweetal 'onkundige' onderwijzers, Johannis Gallander uit Sint‑Anna ter Muiden en Pieter de Mey uit Retranchement, dateren van rond 1815.

 Johannis Gallander

Schoolopziener Hennequin deelt in 1816 mee dat Gallander "veel onderwijs van noode heeft om zich den naam van onderwijzer te kunnen toeëigenen. De school verdient veeleer den naam van bewaarplaats dan van een plaats waar men de jeugd onderwijst". Maar hij voegt er aan toe dat zijn gedrag onberispelijk is. Over het feit dat hij erg mooi kan zingen, schrijft hij niet. En toch was dat de aanleiding geweest om hem in Sint‑Anna ter Muiden te benoemen: er was gebrek aan een goede voorzanger in de kerk. Gallander met zijn mooie stem was daar geschikt voor en omdat hij behalve goed zingen ook kon lezen en schrijven, zou hij meteen schoolmeester kunnen zijn. Voor de kerkelijke aktiviteiten (naast voorzanger ook koster en klokkesteller) ontving hij f 120,‑ per jaar. Zijn onderwijzerssalaris bedroeg f 50,‑ eveneens per jaar. Daarbij kwamen nog de schoolgelden van zijn leerlingen en een vrije woning. En verder verdiende hij er af en toe een centje bij als grafdelver. I met al bleef het armoe. Gallander liet daarom in de zomermaanden de zorg van de school aan zijn vrouw over. "Hij is des zomers verpligt door boerenarbeid zich den kost te verschaffen daar zijn gering inkomen van nauwelijks f 200,‑ hem geen bestaan oplevert", meldt in 1823 Callenfels, de opvolger van Hennequin. Gallander is dan vijftig jaren oud.

 onderwijs

Rond 1820 wordt de voor het aanvankelijk leesonderwijs algemeen gebruikte spelmethode als verouderd en ondeugdelijk beschouwd. Daarvoor in de plaats vindt de klankmethode ingang: de letters worden naar hun klank uitgesproken en samengevoegd. Het woord 'boek' bijvoorbeeld wordt niet langer als bee‑ooee‑kaa gespeld, maar naar hun klank als b‑oe‑k gezegd. En als de kinderen eenmaal lezen, hardop, dan moet dat 'op toon' gebeuren, niet schreeuwend of dreunend. Uit het op toon lezen, kan de toehoorder opmaken of het gelezene ook is begrepen.

Wat het rekenen betreft is vooral het aanleren van en oefenen met het decimale stelsel en de voor die tijd nieuwe maten, munten en gewichten van belang. Ook aan het hoofdrekenen behoort veel zorg te worden besteed. Van het schrijven wordt verwacht dat het netjes, duidelijk en fijn is. De door de onderwijzer gecalligrafeerde voorbeelden moeten zo precies mogelijk worden nagedaan. Het zingen, dat dient om zachte gemoedsaandoeningen op te wekken en aan te kweken, moet zuiver en welluidend zijn. (Van lieverlede zal dan ook het kerkgezang verbeteren, hoopt men.) Bij zijn bezoeken besteedt de schoolopziener niet alleen aandacht aan de leerlingen maar ook aan hun gedrag. En altijd let hij op de inrichting en de reinheid van het schoolvertrek. 

`Onkundig'

Gallander schiet in zijn onderwijs in vele opzichten tekort. De eerste rapporten over hem, van de hand van Hennequin, zijn alle negatief. De termen 'gebrekkig' en 'slecht' komen er veelvuldig in voor. Alleen het gedrag van de leerlingen noemt hij steeds goed en dat van de meester zelfs onberispelijk. Callenfels, die in 1819 ten tonele verschijnt, gaat met de predikant van het dorp overleggen. Kan hij de deugdzame man, "wiens huisgezin een voorbeeld van ouderwetsche godsdienstigheid is", niet een beetje op weg helpen? De dominee brengt daarop een bezoek aan Gallander en vraagt diens collega Meesters, onderwijzer van de eerste rang in het naburige Sluis, om advies. Gallander is goedwillend en ijverig, "maar door zijn geringe kunde zal hij het nooit ver brengen", meent de schoolopziener. Als er tussen Sint‑Anna en Sluis een straatweg wordt aangelegd, gaan prompt veel kinderen naar de school in Sluis. Een eersterangs onderwijzer, wat wil je! Callenfels kan de keuze van de ouders billijken maar vindt het jammer voor Gallander. Deze versaagt echter niet. Maar misschien valt het ook een beetje tegen in Sluis? Want de schoolopziener schrijft: "De hoofdonderwijzer P. Meesters van den eersten rang is zeer geleerd en werkzaam, maar heeft niet veel geschiktheid voor het lager onderwijs".

In Sint‑Anna gaat het onderwijs langzamerhand vooruit. In 1825 merkt Callenfels op dat Gallander "tamelijk classicaal werkzaam" is en dat aan de leestoon te merken was dat de kinderen begrepen wat zij lazen. "Deze (de leestoon ‑schr.) zoude vrij wel zijn als de uitspraak der H niet alles bedierf." De meester zelf geeft, wat die H betreft, niet het goede voorbeeld. De erudiete Callenfels vindt dit bijna onverdraagelijk.

Maar intussen groeit het aantal leerlingen. In 1826 telt Callenfels er zestig, wat volgens hem opmerkelijk is voor een bevolking van nauwelijks 300 zielen. Hij zoekt naar een verklaring en meent die te vinden in "de geschiktheid van de onderwijzer om met kinderen om te gaan en in zijn aanleg om zich bij de bevolking bemind te maken". Ook in die tijd waren ouders kennelijk blij als hun kinderen met plezier naar school gingen. "De ouders der scholieren zijn over derzelver vorderingen wel tevreden", stelt Callenfels vast, en zelf is hij dat eigenlijk ook. Had de 'onkundige' Gallander wellicht bijzondere didactische gaven? Want alhoewel Gallander nog volgens de methode van Wester werkt (een gemoderniseerde spelmethode), leren de kinderen bij hem in kortere tijd lezen dan in Oostburg en Sluis waar de klankmethode wordt gebruikt. De schoolopziener heeft in stilte zo zijn twijfels over deze methode. "Maar", voegt hij eraan toe, "misschien liggen de oorzaken niet in de methode zelve". Hij wist waarschijnlijk ook wel dat goed onderwijs niet alleen van methodes afhankelijk is.

De staat van het schoolgebouw is al die jaren bij het oude gebleven. "Het schoollokaal tocht nog steeds", schrijft Callenfels herhaalde malen. In 1827 blijkt de grote schoorsteen vervangen door een kleinere, maar "deze rookt geweldig en het locaal is even tochtig". In plaats van een open vuur zou er een kachel gestookt moeten worden, vindt hij, maar onderwijzer en ouders hebben daar bezwaren tegen. 's Zomers werkt Gallander nog steeds op het land "om in zijnen nooddruft te voorzien". Maar de school gaat gewoon door, onder toezicht van zijn vrouw, en hij komt dagelijks even kijken of ze het goed doet.

De Belgische opstand In 1830 verstoort de Belgische opstand de rust in het district van Callenfels.

In een emotioneel verslag vertelt hij over de invloed die de onlusten op zijn school hadden. Onder de vluchtelingen die naar Zeeland kwamen, waren verscheidene onderwijzers die te Vlaanderen te werk waren gesteld om het onderwijs aldaar te helpen verbeteren. "Ternauwernood aan de handen van het baldadig gemeen ontkomen, vloden zij naar hun geboorteplaats. " De storm kwam weldra naderbij en vijandelijke benden trokken naar Biervliet, Waterland­kerkje, Yzendijke, Aardenburg en Sluis, " waardoor ook Sint‑Anna ter Muyden en Eede in derzelver magt waren'. De Belgische vlag wapperde op de torens, maarde scholen gingen gewoon door. "Alleen te Eede, een dorp zoodanig op de grenzen gelegen dat de woning des onderwijzers eenige ellen van het Belgische territoor verwijderd is, moest de letterkast, tegen welke de Vlamingen zeer verbeten zijn, uit de school geweerd worden." De letterkast was een in die tijd modern klassikaal leermiddel behorende bij de klankmethode van Prinsen. Omdat de Roomse geestelijkheid deze 'leesmachine' als duivels speelgoed beschouwde, moesten de Belgen er niets van hebben. Op nieuwigheden uit Nederland afkomstig, waren ze trouwens toch niet gesteld. Om het dure leermiddel tegen vernieling te behoeden, werd het uit Eede naar Groede vervoerd, waar ze er blij mee waren. Callenfels hoopte uiteraard dat de letterkast in de toekomst weer naar Eede zou kunnen terugkeren. In Sluis hadden in het najaar hevige schermutselingen plaats, in Eede evenzo. Daar vlogen bij het uitgaan van de school de kinderen de kogels om de oren. De wegen waren ontoegankelijk geworden door versperringen, afgravingen en inundaties. Veel kinderen bleven noodgedwongen thuis, de scholen waren vrijwel leeg. Maar toch bleven de onderwijzers op hun post. Ook Johannis Gallander.

 Armoede en gebrek

Eind januari 1831 gaat Callenfels in Sint‑Anna kijken. "Ik bezocht deze kleine school met een mengeling van genoegen over den goeden geest, en verdriet over het lot dat haar zoo ligt konde treffen", schrijft hij. Het schoolgebouwtje had enige tijd gediend tot onderkomen van de schutterij, die het er echter, vanwege de rook, niet lang had uitgehouden. "Het getuigt van de noodzaak dat het gebrek verbeterd worde", merkt Callenfels op. Hij prijst de plichtsgetrouwe onderwijzer. '"" "Ik gaf ieder der kleinen een prentsgeschenk en betuigde den onderwijzer mijne tevredenheid over zijnen vasten gang."

Hoewel Gallander zijn best blijft doen, gaat het niet goed meer met zijn school. Het aantal leerlingen neemt af. Het zijn er nooit meer dan tien en in 1834 heeft hij er slechts vier. "Moedeloosheid en verarming door de rampen des oorlogs zijn de eenige, mij bekende redenen", noteert Callenfels. De kinderen zitten in de kou. De schoorsteen is door de schutters zodanig verbouwd dat er alleen een kachel gestookt kan worden. Maar er is helemaal geen kachel en geld om brandstoffen te kopen evenmin. De schoolopziener gaat de zaak met de dominee bepraten en ja, dat heeft succes: "Alles zal op de kosten der kerk worden aangeschaft, hopende dat het provinciale kerkbestuur zulks niet afkeurt".

 Lofwaardig

Rond 1840 is de school, gezien het groeiende aantal leerlingen, weer opgebloeid. Hoewel de schoolopziener het steeds over de onderwijzer‑zonderrang heeft en het woord'onkundig' regelmatig uit zijn pen vloeit, oordeelt hij toch voornamelijk lovend over het onderwijs in Sint‑Anna. Verspreid over de jaren '40 schrijft hij onder meer: "Bij binnenkomen verwacht men niet veel goed: de verlegene houding des onderwijzers, het ouderwetsche voorkomen van alles; '' maar de kinderen lezen goed, beantwoorden vragen boven verwachting goed, rekenen met oordeel. (...) De oude Gallander is lofwaardig, wordt door aanzienelijk en gering geprezen. (...) Alle kinderen zijn in de maten en gewigten zeer ervaren." De schoolopziener maakt bij gelegenheid de meester er een compliment over dat de maten en gewichten zo blank en rein zijn en zegt dat hij zeker zo gelukkig is een nette vrouw te hebben. "(...) Een van de kindertjes die nog geen vijf jaar was, las reeds. De meester vroeg mijne gedachten of zulk een vroeg leren wel doelmatig ware. Ik antwoordde: als gij maar altoos zooals gij doet op verstand en hart blijft werken, zal het niet schaden. (...) Ik vertoefde met genoegen in de school. De leestoon en de antwoorden over den inhoud der lessen zouden tegen die der beste scholen kunnen wedijveren. (...) Orde, stilte, werkzaamheid, classificatie en vorderingen naar wens." Callenfels is tevreden, zelfs meer dan dat.

 De laatste jaren

Als Gallander de zeventig is gepasseerd, schrijft de schoolopziener bijna met vertedering over "den braven ouden grijsaard". Zelf wordt hij echter ook een dagje ouder. De tijd dat hij, door mooi winterweer gelokt, op de schaats van Oostburg naar Sint‑Kruis ging om aldaar de school te bezoeken ligt achter hem. Nostalgische gevoelens bekruipen hem en hij merkt op dat het onderwijs en de schoolboekjes in Sint‑Anna te vergelijken zijn met wat men vijfentwintig jaar geleden op een goede school tegenkwam. "Daarom ben ik zoo graag op deze school", verzucht hij. En vervolgens vraagt hij zich af of de nieuwe boekjes wel zoveel beter zijn dan die van vroeger. Na een ander bezoek rapporteert hij dat er het nodige mankeert aan woonhuis en schoolvertrek. "Als er eens een nieuwe onderwijzer komt zal men er veel gebrekkigs vinden. De oude menschen wisten zich meer te behelpen."

In de zomer van 1849 is Gallander zevenenzeventig jaar oud. "Ik heb geen reden tot klagen en de bevolking klaagt ook niet", meldt Callenfels. Maar toch constateert hij achteruitgang. "Zijn gehoor verdooft en zijn gezigt verduistert." Het schrijven was nooit een van de sterkste kanten van de onderwijzer, maar nu is het al te bar. "Hij kan de pennen niet voldoende meer vermaken. De schriften zijn dus als met een zwavelstok geschreven." Een jaar later wil Callenfels met de burgemeester gaan praten over pensionering, maar Gallander heeft daar geen oren naar. "De oude man verlangt ten sterkste nog mogen blijven fungeren. De ingezetenen verlangen ook hem te behouden. Misschien vrezen ze, dat een nieuw onderwijzer toch kosten na zich zoude slepen."

Voorjaar 1851 bezoekt Callenfels de oude schoolmeester voor de laatste keer. In juni 1851 wordt aan Johannis Gallander, onderwijzer zonder rang, ontslag verleend met toezegging van een jaarlijks aan te vragen ondersteuning. Jan Jobse, een zevenentwintigjarige onderwijzer van de tweede rang die bekend staat als kundig, ijverig en goed gedrag, volgt hem op. Callenfels reageert zuinigjes: "Op een klein plaatsje als dit zoude een man van mindere kunde al beter op zijn plaats zijn."

 Bronnen

Reinsma, R.Het onderwijs in Zeeland in 1838 volgens de rapporten van de hoofd inspecteur van het lager, middelbaar en Latijns onderwijs, Middelburg 1964. Rijksarchief Zeeland:

Toezicht op het lager onderwijs, 1806‑1920, inv.nrs. 106, 108 en 109.

Commissie van Onderwijs, inv.nr. 16.

Zakelijke info