Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


50302. Jodendom: opvoeding en onderwijs Door H.L.H. v.d. Molen, 1987 nr. 3

Leren of doen

Het jodendom is niet zozeer een geloofsleer als wel een gedragsleer, een levensleer, een leer over de' way of life', die te vinden is in de Tora: het 'beste boek voor de weg' door de woestijn van het leven.

Al in het begin van de gebruikelijke jaartelling discussieerden de geleerden Akiwa en Tarfon, in het gezelschap van hun leerlingen, over de vraag wat meer is: Ieren of doen. Rabbi Akiwa poneerde aanvankelijk dat 'lernen' het belangrijkste is. Rabbi Tarfon betoogde daarentegen dat het toch goed joods is om te zeggen dat het uiteindelijk op het verrichten van goede daden aankomt. Akkoord, repliceerde Akiwa, maar lernen leidt tot goede daden. Daarover waren beide partijen het eens. Overigens: het is natuurlijk niet zo dat een geleerde per definitie goed en een onwetende perse slecht handelt. De rabbijnen wisten ook wel van mensen die hooguit de belangrijkste gebeden kenden en zichzelf toch wisten te behoeden voor het kwaad. En omgekeerd wisten zij ook van geleerde schurken.

De bovenvermelde discussie is opgetekend in de talmoed, een soort van notulenboek van de gedachtenwisselingen der geleerden in de eerste vijf eeuwen van de gewone jaartelling. De talmoed, die de omvang heeft van een encyclopedie, heeft een eigen stijlvorm, gericht op het memoriseren.

In de talmoed blijkt op diverse plaatsen dat veel belang werd gehecht aan onderwijs. "Resj Lakisj  een beroemde rabbijn  zei in naam van Joeda de Vorst  dat is samensteller van de misjna, het oudste gedeelte van de talmoed: de wereld beste* slechts terwille van de adem der schoolkinderen. Rav Pappa zei: en hoe staat het dan met de jouwe en de mijne? Hij zei tegen hem: de adem van degene die al eens een misstap begaan heeft, lijkt niet op de adem van degene die nog geen misstap begaan heeft. Voorts zei Resj Lakisj in naam van Rabbi Joeda de Vorst: men mag de schoolkinderen niet storen, zelfs niet voor de herbouw van de tempel. Resj Lakisj zei ook in naam van Rabbi Joeda de Vorst: zoals ook door mijn vaderen gezegd en door jouw vaderen is overgeleverd: elke stad waarin geen schoolkinderen zijn, wordt verwoest. Rawina zei: die wordt in de ban gedaan." Duidelijker kan mijns inziens niet worden geïllustreerd welke waarde al in zeer oude tijden aan het onderwijs werd toegekend.

De opvoedings  en onderwijstaak van de ouders

Aanvankelijk  en dat zal wel voor alle culturen gelden  was het geven van onderricht een taak van de ouders, vooral van de vader. In het bijbelboek Deuteronomium wordt de vaders het voorschrift gegeven: "Gij zult ze  dat zijn de Goddelijke inzettingen en verordeningen  uw kinderen leren en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij onderweg zijt en wanneer gij opstaat" (hfdst. 11:9). De tora  en daaronder versta ik dan nu het geheel van joodse opvattingen en gebruiken, de traditie  moet de kinderen worden ingeprent, ingescherpt, zoals je ook vertalen kunt. Faalt de joodse opvoeding, dan ontvallen aan het joodse volk, aan het jodendom, mensen die anders wellicht sieraden voor het volk waren geworden. De keten der traditie mag niet worden verbroken. Overleveren ter wille van het overleven. De 'dagen van weleer' moeten naadloos in het heden overvloeien. Het verleden moet worden 'gedacht'. Dat is meer dan 'herdacht'. 'Gedenken' is een kernwoord in het jodendom. Gedenken is actualiseren, present stellen, er iets meedoen. Gedenken is beleven in onze tijd van de zin van gisteren.

Er wordt in religieuze gezinnen veel waarde gehecht aan de godsdienstige opvoeding binnen het gezin. Daarmee wordt al vroeg begonnen. De jongetjes zijn nog maar heel klein, wanneer hun vader hun laat zien hoe hij 's morgens de tefillien, de gebedsriemen, aanlegt, en de meisjes zijn nog maar kleuters wanneer hun moeder hen inwijdt in de joodse keukengeheimen, vooral in het onderscheid tussen de serviezen voor vleesspijzen en melkgerechten. Want die mogen onder geen beding worden vermengd. En natuurlijk moet een kind zo spoedig mogelijk, als het een jaar of vier is, met de heilige taal vertrouwd worden gemaakt. Op een joodse kleuterschool heb ik kinderen met Hebreeuwse letters zien spelen, zien werken. De rabbijnen plachten te zeggen: "Vanaf het ogenblik dat een kind  en dan bedoelden zij: een jongen  begint te praten, moet de vader zich met hem in de heilige taal onderhouden." Daarnaast moet kennis van de geschiedenis op het programma staan. Psalm 73 zegt: "Wat wij uit overlevering weten, wat ons verteld is van vader op zoon, dan moeten we onze kinderen niet onthouden. En als ik dat zo citeer, moet ik denken aan de televisiebeelden, waarop te zien was dat Elie Wiesel op z'n dertienjarige zoon toeliep om hem de Congressional Gold Medal for Acbievement te overhandigen, die hij juist uit handen van president Reagan had ontvangen. Dat is overleveren! De rabbijnen spoorden de vaders aan met het bijbrengen van bijbelkennis te beginnen wanneer hun zoon vijf was. Met tien jaar moest worden begonnen met de studie van de mondelinge leer  de (later) op schrift gestelde uitleg en uitwerking van de boeken van Mozes  en op dertienjarige leeftijd met de vervulling van de geboden. Dan was de jongen bar mitswa, zoon van de opdracht, en mocht hij in staat worden geacht het geleerde in de praktijk te brengen.

 De taak van de school

Het is niet precies te zeggen wanneer een schoolsysteem in Israël is ingevoerd. Hierover bestaan twee tradities. De ene vindt men in de Palestijnse of de Jeruzalemse talmoed, de andere in de Babylonische. Volgens de Palestijnse talmoed is het Simeon ben Sjetach geweest, die als eerste verordonneerde dat de kinderen naar school moesten. Hij moet in het begin van de eerste eeuw voor de christelijke jaartelling hebben geleefd. Meerwordt erin de Jeroesjalmi niet medegedeeld. In de Babylonische talmoed vindt men wel meer informatie. Daarin wordt verteld dat het een verkeerde situatie was dat vaderloze kinderen geen onderwijs ontvingen. Daarom werd bepaald dat er in Jeruzalem leraren dienden te zijn. Maar wie kregen er sindsdien in Jeruzalem onderwijs? De kinderen die door hun vader naar school werden gebracht! Vaderloze kinderen kregen nog steeds geen onderwijs. Daarom werd er bepaald dat er in ieder district leraren moesten zijn en dat jongens van zestien, zeventien jaar leerplichtig waren. Ook die bepaling leidde niet tot het gewenste doel: jongens van die leeftijd laten zich niet meer naar school sturen. En toen, zo vertelt de Bavli, kwam Josjoea ben Gamala en hij bepaalde dat in ieder district en in iedere stad onderwijzers voor kleine kinderen zouden worden benoemd en dat kinderen naar school moesten gaan op de leeftijd van zes of zeven jaar. Wanneer dat was, valt niet nauwkeurig vast te stellen. Josjoea leefde in de eerste eeuw van de christelijke jaartelling. Het staat wel vast dat Israël op z'n laatst in het midden van de eerste eeuw over een goed ontwikkeld schoolsysteem beschikte.

De uitspraak die op de zojuist geciteerde aansluit, wil ik u ook niet onthouden. "Neem geen leerlingen aan die de leeftijd van zes jaar nog niet hebben bereikt. Zijn ze eenmaal zes jaar geworden, neem ze dan aan en prop ze vol als een os." Nu moet u weten dat' als een os' in het Hebreeuws ketora is. U hoort de woordspeling op tora. Verder geeft de uitspraak aan dat de nadruk werd gelegd op het stampen, het inprenten in het geheugen. De school heette Beet Sefer, Huis van het Boek, zeg maar Bijbelschool. Men begon met Hebreeuws en zodra de jongens  van onderwijs aan meisjes was nog lar* geen sprake  dat enigermate beheersten, werd begonnen met de lezing van de Tenach: de tora, de profeten en de geschriften. Op tienjarige leeftijd gingen de leerlingen over naar Beet Talmoed, de talmoedschool voor de bestudering van de halachot, de voorschriften, en de aggadot, de verhalen.

Wanneer u nu de conclusie trekt dat het dus allemaal godsdienstonderwijs was dat de klok sloeg, hebt u toch niet helemaal gelijk. Een bekende uitspraak luidt: "Keer je om en om in de tora, want alles is in haar vervat". Wie zich met de tora en de talmoed bezig houdt, komt in aanraking met alle aspecten van het leven. Van de reinheids voorschriften en de spijswetten is het bijvoorbeeld maar een klein stapje naar de hygiëne, de gezondheidsleer en de plant  en dierkunde. En bij de vaststelling van de feestdagen konden de rabbijnen het niet stellen zonder kennis van de astronomie. Alles heeft met alles te maken; het leven is één groot leergebied. Van 'vakken' had nog niemand gehoord.

Ik maak een grote sprong in de geschiedenis  u zult van mij niet verwachten dat ik twintig eeuwen joods onderwijs en opvoeding behandel  en beperk me nu tot de ontwikkeling in Nederland.

Joods onderwijs in Nederland: de negentiende eeuw

Met het noemen van het jaar 1799 zijn we in de 'Franse Tijd' aangeland. Die was ook voor de joden van diepinsnijdende betekenis. Napoleon heeft onder de joden nog altij' een betere naam dan onder niet joden, omdat hij het was die hun gelijkberechtiging bracht. In ons land werd de 'gelijkstaat' doorgevoerd in 1796, ten tijde van de Bataafse Republiek dus. Nu was die emancipatie niet in alle opzichten een vooruitgang. Zij maakte een einde aan de 'joodse natie', die tot dan toe de eigen zaken in hoge mate autonoom had kunnen regelen. De joodse gemeenschap leefde naar eigen recht. Voortaan verschilden de Nederlandse joden slechts in zoverre van hun katholieke en gereformeerde (hervormde) 'medelanders', dat zij een ander geloof beleden. Zij waren Nederlanders van het Mozaïsch geloof. Hun huwelijken werden voortaan op het gemeentehuis gesloten en inde sjoel slechts ingezegend. (Dat gold overigens ook voor de katholieken.) orthodoxie voelden uiteraard het meest voor eigen scholen. Nu was opneming op de openbare scholen ook niet zonder problemen. In de Wet op het onderwijs van 1806 staat als doelstelling van het onderwijs geformuleerd: opvoeding tot maatschappelijke en christelijke deugden. Dat laatste sloot de joodse leerlingen eigenlijk buiten. De joodse scholen bleven dan ook bestaan, ondanks het feit dat de overheid zichzelf het onderwijsmonopolie had toegekend. Door koning Willem I werd de oprichting ervan zelfs bevorderd. Er was hem veel aan gelegen de maatschappelijke achterstand van de bevolkingsgroep weg te werken. Daaraan kon het onderwijs een belangrijke bijdrage leveren. Maar de overheid moest natuurlijk wel een flinke vinger in de pap hebben. Zo werd in 1817 bepaald dat onderwijzers moesten worden benoemd en ontslagen door schoolcommissies, die door de overheid waren gevormd. Rabbijnen die niet bereid waren mee te werken, konden voortaan de laan worden uitgestuurd. Scholen werden opgeheven en nieuwe, met een drastisch herzien leerplan, opgericht. In 1835 zijn er in ons land 24 joodse scholen met tenminste 1861 leerlingen. Een kwart eeuw later, in 1860, is het aantal gestegen tot 83 en het aantal leerlingen tot 4155. Maar dan verandert de situatie.

Over de geest van het onderwijs op de joodse scholen in de eerste helft van de 19de eeuw zijn we enigermate ingelicht door het merkwaardige boekje Scholen en schoolmeesters onder Willem I en Willem II van de protestantse onderwijsinspecteur dr. H. Wijnbeek. In dat boekje schreef hij: "Op bijna alle Israëlitische scholen kenmerkt zich een vrijzinnige geest, vooral in de keuze van de leesboeken." En op een andere plaats: "Over de inrichting van het maatschappelijk onderwijs in die scholen zweeft de geest van milde verdraagzaamheid." De heer Wijnbeek is eigenlijk alleen onder de indruk van de kennis van het Hebreeuws. Hij merkt op: "De meer gevorderden in jaren lezen willekeurig opgeslagen bijbelgedeelten vlot in het Nederlands voor." Enigszins tot zijn verbazing zag hij in geen enkele school een landkaart van Palestina hangen. De aandacht was niet sterk op het land der vaderen gericht. De overheid bevorderde dat ook niet: de joden deden er maar het verstandigste aan zich te assimileren.

Ik moet u op iets merkwaardigs wijzen. Ondanks de scheiding van kerk en staat werd het joodse onderwijs gesubsidieerd, althans gedeeltelijk. En dat in een tijd dat men van subsidiëring van protestants christelijk en r.k. onderwijs nog niet wilde weten. Maar de befaamde Onderwijswet Van der Brugghen van 1857  een uitwerking van de vrijheid van onderwijs die bij de grondwetswijziging van 1848 was vastgelegd  was voor het joodse onderwijs funest. Er werd een einde gemaakt aan de subsidiëring van wat de overheid 'religieuze sektescholen' noemde. Dit had tot gevolg dat de joodse armenscholen in financiële moeilijkheden geraakten. Toen de wet in 1861 in werking trad, werden bijna alle joodse armenscholen opgeheven en de leerlingen naar de openbare scholen overgeheveld. Daarbij werd bepaald dat wanneer een school meer dan vijftig procent joodse leerlingen zou tellen, de school op sjabbat gesloten zou zijn. Maar in 1872 waren er in de Amsterdamse Jodenbuurt 355 kinderen, die door plaatsgebrek op de openbare scholen helemaal van onderwijs verstoken bleven. Vier jaar later, in 1875 dus, waren er in de hoofdstad nog tenminste tien scholen, die het zonder subsidie konden redden. Zij werden hoofdzakelijk bezocht door leerlingen uit de lage middenstand. De hogere standen beschouwden zich als verlicht en stuurden hun kinderen naar het openbaar onderwijs.

In de laatste decennia van de negentiende eeuw zien we het joodse onderwijs bergafwaarts gaan. Buiten Amsterdam was er helemaal niets van over. De hoofdstedelijke onderwijsinspectie meende echter dat er geen reden tot klagen was. In een evaluerend rapport merkte zij op: "De meeste Israëlieten hebben er geen bezwaar in gevonden, dat hunne kinderen voortaan met christenkinderen op dezelfde scholen vereenigd zouden zijn en voornamelijk door Christenen onderwezen zouden worden.

 Slechts enkele ouders hebben hunne kinderen niet op de openbare scholen doen overgaan, maar aan de zorgen van bijzondere Israëlitische onderwijzers toevertrouwd. Evenzoo schijnen ook de veranderde verhoudingen tusschen maatschappelijk en godsdienstig onderwijs geen bezwaar te ontmoeten."

 Joods onderwijs in Nederland na 1900

 Rond de eeuwwisseling komt er een keerpunt. Dat was te danken aan de opperrabbijn van Amsterdam en Noord Holland, dr. J.H. Dunner, die tevens inspecteur van het onderwijs was. Aanvankelijk stond ook hij op het standpunt dat de joodse kinderen het beste naar openbare scholen konden gaan. De joodse gemeente moest daarnaast voor uitstekend joods onderwijs zorgen. Van dat laatste kwam weinig terecht. Binnen een jaar maakte de opperrabbijn een zwenking van 180 graden. In 1898 verklaarde hij: "Nog één geslacht, aldus opgevoed en gevormd en ook uit ons midden is de joodse geest verdwenen." Door zijn inspirerend optreden komt het dan tot Joods Bijzonder Onderwijs, uitgaande van een vereniging die de opmerkelijke naam Kennis en Godsvrucht draagt. In 1905 wordt de al sinds 1874 bestaande Herman Elterenschool de eerste school van het nog altijd bestaande JBO.

Een grote vlucht heeft het joodse lager onderwijs voor de Tweede Wereldoorlog niet genomen. De liberale joden waren tegen bijzonder onderwijs, evenals het socialistisch gezinde proletariaat. Maar ook veel z.g. joods gezindten en vooraanstaande zionisten gaven aan openbaar onderwijs de voorkeur. Een joodse school paste volgens hen alleen in Palestina, niet in de diaspora. In de vele heftige discussies wezen de tegenstanders van Joods Bijzonder Onderwijs er graag op dat er in één Amsterdamse buurt zeven scholen waren, die bijna alleen door joodse kinderen werden bezocht. Op de scholen waar zij niet in de meerderheid waren, zochten zij elkaar op. Het duurde dan ook tot 1929 voordat Kennis en Godsvrucht een tweede lagere school, de Palacheschool in de Lepelkruisstraat, kon openen. Ik moet niet vergeten te vermelden dat de vereniging ook een fröbelschool had, want aan die school is Clara Asscher Pinkhof verbonden geweest. Daar was het dat zij haar later zo bekende kinderliedjes uitprobeerde.

Volledigheidshalve zij verder meegedeeld dat er sinds 1924 nog een joodse school in de Boerhaavestraat was, de school 'Talmoed Tora', die niet door Kennis en Godsvrucht werd bestuurd. En vanouds had ook het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis een eigen school.

Belangrijke jaren voor JBO waren 1927 '28. In die jaren werden zowel een Joodse Mulo als een Joodse HBS opgericht, de Mulo aan de Weteringschans, de HBS in het fraaie herenhuis van de familie van Lennep, Heerengracht 501. In 1938 verhuisde de HBS naar de Voormalige Stadstimmertuin. Gestart met 22 leerlingen, telde de HBS in 1940 170 leerlingen.

Met het noemen van het jaar 1940 ben ik bij de oorlog aangekomen. Nu wordt het moeilijk. Veroorlooft u het mij over de periode van de 'Shoah' summier te zijn. Nederland telde ongeveer 53.000 joodse scholieren, van wie er zo'n 40.000 op lagere scholen zaten. In 1941 bepaalde de bezettende macht dat zij na 1 september geen niet joodse scholen meer mochten bezoeken. Zij moesten naar, wat het departement van Onderwijs en Volksopvoeding noemde, 'ongesubsidieerde inrichtingen van bijzonder onderwijs'. Joods onderwijs was nu ineens  wat een cynisme  verplicht geworden. De reden? "De onhoudbare toestanden die het gevolg zijn van samenleven van Hollandse en Joodse kinderen op één en dezelfde school", zoals het werd geformuleerd in de Meldungen aus den Niederlanden. "Steeds minder vindt de bezetter het nodig", schreef Presser later in Ondergang, "zijn bedoelingen te verbergen; steeds onomwondener onthult hij zijn oogmerk: de isolering van de Joden (...). Aan het begin ervan staat de aantasting van het Joodse kind."

Hoeveel lagere joodse scholen er toen in korte tijd zijn gesticht, is mij niet bekend. Het aantal middelbare joodse scholen werd twaalf. In Amsterdam werd het Joods Lyceum opgericht, waaraan Presser leraar geschiedenis werd. Daarheen gingen Anne en Margot Frank.

Na de oorlog heeft de gedecimeerde joodse gemeenschap ook het onderwijs weer ter hand genomen, geholpen door de burgerlijke gemeente, die aan de Plantage Muidergracht een gebouw beschikbaar stelde voor de opgedoken joodse kinderen, de Dr. Boekmanschool. De school had joodse leerkrachten. Vervolgens werd de lagere school Rosj Pina (de Hoeksteen) opgericht, aan de Van Ostadestraat. Vanaf 1947 draaide ook de Joodse HBS weer, sinds 1950 opnieuw in het gebouw aan de Voormalige Stadstimmertuin. Hoe verschrikkelijk de oorzaak ook was geweest, door de oorlog waren velen zich van hun joodse identiteit bewust geworden. Dat verklaart het feit dat het leerlingenaantal, ondanks de decimering van de joodse bevolkingsgroep, een jaarof twintig na de bezettingstijd was gestegen tot rond 250. De school was inmiddels een lyceum geworden, genoemd naar de beroemde joodse godsdienstfilosoof uit de twaalfde eeuw Maimonides. Na de invoering van de Mammoetwet ontwikkelde 'het Maimonides' (zoals men de school noemt) zich tot een scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo. In 1980 kon aan de Noordbrabantstraat in Buitenveldert de meeste 'Amsterdamse'joden wonen in Buitenveldert en Amstelveeneen prachtig, nieuw gebouw in gebruik worden genomen. Dat betekende een geweldige stimulans voor de ontwikkeling van de school, nadat die een aantal jaren een neergaande lijn had vertoond. Op dit ogenblik telt Maimonides tussen de 150 en 160 leerlingen.

De schoolbevolking varieert van 'wat men '  vroom, wetsgetrouw  tot wat men vanouds wel 'klokvrij' noemt: het niet praktiseren van de joodse leefregels, wat o.a. blijkt op sjabbat. 'Klokvrije' gezinnen beschikken niet over een klok, die automatisch elektrische apparatuur inschakelt. Op sjabbat mag je immers geen vuur ontsteken. Wel gebruiken! Het verbod om vuur te ontsteken is geen verbod om in de kou te zitten! Wat de godsdienstige overtuiging betreft, stelt Joods Bijzonder Onderwijs geen enkele eis. De enige toelatingseis is dat de adsprirant leerling halachisch joods is, dat wil zeggen een joodse moeder heeft. Op dit punt kent JBO geen enkel 'pardon' (als je dat woord mag gebruiken). U zult onlangs ook in de krant hebben gelezen over de weigering van Aram Brucker. Z'n vader was oud leerling van de school, maar z'n moeder kon voorshands niet als joods worden aangemerkt. Een jaar of twintig geleden was ze bij de liberaaljoodse gemeente 'uitgekomen', zoals men de overgang tot het jodendom noemt. En het liberale jodendom wordt door de orthodoxie niet als authentiek jodendom erkend. "Wij staan op de grondslag van tora en traditie", zegt het bestuur van JBO. Dat betekent niet dat ook de leraren joods moeten zijn. Alleen voor de joodse vakken  uiteraard en voor het vak geschiedenis wordt de eis gesteld dat de docent joods is. Geschiedenis is inderdaad een 'identiteitsgevoelig' vak; over de Kruistochten bijvoorbeeld valt nog wel wat meer te vertellen dan op de meeste niet joodse scholen gebeurt. De eerste kruisvaarders trokken een spoor van joods bloed op hun weg naar het heilige land!

Onder de leerlingen zie je wat jongens meteen keppeltje op, maar verder onderscheidt de schoolbevolking zich uiterlijk niet van de populatie van welke middelbare school dan ook. Dat de leerlingen eigentijds zijn, merk je ook wanneer de school op vrijdag bezoek krijgt van een aantal gebaarde, lange zwarte jassen en zwarte hoeden dragende heren. Dat zijn rechts orthodoxe  sommigen zeggen: ultra orthodoxe  'mannenbroeders' (om een gereformeerde aanduiding te gebruiken) van het Kollel, een talmoed academie voor gehuwde mannen. De leerlingen stellen hun lessen niet op prijs en intussen is dan ook besloten dat 1986 1987 het laatste cursusjaar is, waarin 'Kollellessen' zijn ingeroosterd. Veel meer enthousiast is een aantal leerlingen voor het plan om Hebreeuws in het eindexamenpakket op te nemen. Daarover zijn nog besprekingen met het departement gaande.

Naast 'het Maimonides'  en deel uitmakend van hetzelfde complex  vindt u de lagere school Rosj Pina, waarin in 1985 als gevolg van de Wet op de Basisschool de kleuterschool Gan Simcha (Tuin der Vreugde) is geïntegreerd. Op Rosj Pina gaan zo'n 240 leerlingen. Helaas was het nodig, na aanslagen in andere landen, het scholencomplex met een metershoog stalen hek te omrasteren. Televisiecamera's slaan de bezoekers gade.

Het zal u bekend zijn dat zich naast de protestants christelijke onderwijszuil een nieuwe, zij het betrekkelijk kleine zuil heeft ontwikkeld, namelijk de reformatorische. De leerlingen van deze scholen zijn afkomstig uit de Gereformeerde Bond  de rechterflank van de Hervormde Kerk  en de Gereformeerde Gemeenten (niet te verwarren met de Gereformeerde Kerken). Hun ouders stemmen SGP of RPF. In joodse kring heeft zich  en dat is niet toevallig nagenoeg hetzelfde verschijnsel voorgedaan. Aan de rechterzijde van Joods Bijzonder Onderwijs is Cheider tot ontwikkeling gekomen. 'Cheider' is het Hebreeuws jiddische woord voor 'kamertje', 'lokaaltje', de oude naam voor de vele kleine godsdienstschooltjes in Amsterdam en de Mediene, zeg maar de provincie. "Mijn rebbe heeft me opdracht gegeven deze school op te richten", vertelde ons een bestuurslid, de heer Cohen, destijds. Die rebbe is Menachem Mendel, het hoofd van de bloeiende beweging van de Loebavitcher chassidiem, die haar hoofdkwartier in New York heeft. De Loebavitchers zou je de missionarissen binnen het jodendom kunnen noemen. Duizenden jonge mannen, onder wie bijvoorbeeld rabbijr J.S. Jacobs uit Amersfoort, zijn door hun rebbe geïnspireerd om hun krachten te gever aan het terugvoeren van de joodse massa naar het geloof der vaderen. Ik trof hen bijvoorbeeld bij de Westelijke Muur in Jeruzalem  velen spreken nog steeds van Klaagmuur  op sjabbatavond. Daar wekten Loebavitcher jongens bezoekers op om toch vooral de sjabbat te houden. Daarvoor maakten ze gebruik van traktaatjes. Die waren beslist niet bestemd voor niet joden, werd me op m'n vraag geantwoord.

In 1975 is Cheider begonnen met vijf kleuters, die dus nog niet leerplichtig waren. Thans telt de school 170 leerlingen  waartoe ik nu natuurlijk ook de kleuters reken  en van die 170 volgen er tweeen dertig voortgezet onderwijs. Men mag Cheider een 'zwartekousenschool' noemen  als men dit woord tenminste niet denigrerend gebruikt , een feit is wel dat het onderwijs erop montessorileest geschoeid is. De school heeft een tweejarige brugperiode  overeenkomstig het zeer recente advies van de Onderwijsraad, zou je kunnen zeggen , een mavoklas 3 en een havo/vwo klas 3. Het meest opmerkelijke is intussen de vele uren die aan 'Joodse vakken' worden besteed. Dat varieert van tien klokuren voor de kleintjes tot niet minder dan 27 lesuren voor de oudere leerlingen. De school begint dan ook om half negen  met het Ochtendgebed en duurt tot half zes. Ook op zondagmorgen komen de kinderen voor godsdienstles op school.

Het profane onderwijs wordt normaal van overheidswege gefinancierd, maar het godsdienstonderwijs, de sacrale vakken, moet uit particuliere middelen worden betaald. De school verkeert dan ook permanent in financiële problemen. Daarom is men erg ingenomen met de financiële actie die het Reformatorisch Dagblad thans onder z'n lezers voor Cheider voert. Dat is een merkwaardige zaak. Ultra orthodoxe christenen in actie voor ultra orthodoxe joden. Niet de geloofsovertuiging bindt hen  "De joden haten nog steeds de Christus der Schriften", las ik zeer onlangs in het R.D. maar de levensinstelling, de mentaliteit. De ingezamelde gelden zijn in eerste instantie bestemd voor de 'security'  daarmee is een bedrag van f 125.000 gemoeid! , maar het schoolbestuur hoopt dat er nog geld overblijft. Elke leerling kost zo'n vijf à zesduizend gulden per jaar. Door de geldelijke perikelen heeft Cheider tot nu toe niet bij een nieuw gebouw kunnen zetten. Ook het ideaal van gescheiden onderwijs van jongens en meisjes vanaf het achtste jaar is daardoor tot nu toe niet gerealiseerd.

In een volstrekt ander klimaat bevindt men zich  en dat is het laatste dat ik over het joodse onderwijs in Nederland anno 1987 vertel wanneer men de Leo Baeck school in Amstelveen bezoekt. Leo Baeck was de leider van het liberale jodendom, voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Hij is in 1956 op 83 jarige leeftijd overleden. De Leo Baeck school is dan ook gelieerd met de liberaal joodse gemeente in Amsterdam. Op deze school, gesticht in 1982, worden ook kinderen toegelaten, die volgens de orthodoxe halacha niet joods zijn. Beslissend is dat beide ouders voor hun kind een joodse opvoeding verlangen. Wanneer een jongen of meisje, van wie de moeder niet joods is, zich later volledig met het joodse volk identificeert, is er volgens het Reform jodendom geen reden zo iemand buiten te sluiten. We zitten hier midden in de 'Wie is jood problematiek', die ook in Israël zelf telkens tot heftige debatten aanleiding geeft. De Leo Baeck school telt zestig leerlingen  dat is, eerlijk gezegd, wat minder dan waarop het schoolbestuur had gehoopt.

 Ik kom aan het slot van mijn voordracht. Toen ik verleden week de heer Evers, de oud rector van Maimonides, vertelde dat ik hier vandaag over Jodendom en Onderwijs' moest spreken, vroeg hij lachend: "Hoeveel spreektijd krijg je? Een week?" Met andere woorden: hoe lang je ook op een middag als deze spreekt, de behandeling van het onderwerp blijft oppervlakkig. Maar enigszins wijzer bent u, hoop ik, toch wel geworden.

 

Zakelijke info