Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


50102. De Europese scholen door H. Verhaak, 1987 nr. 1

 Het Nederlandse onderwijs buiten onze landsgrenzen geniet weinig bekendheid. Dat geldt zeker ook voorde Europese School. In het kader van de Europese samenwerking zijn de afgelopen decennia op diverse plaatsen in Europa ambtenaren en hun gezinnen gestationeerd. Ten behoeve van dit internationale gezelschap is de Europese School opgericht.Elke Europese School bestaat uit een kleuterschool, een lagere school (cursusduur 5 jaren) en een middelbare school (cursusduur 7 jaren). De inspectie op deze scholen wordt uitgeoefend door twee inspecteurs, één voor het kleuter- en lager onderwijs en één voor het middelbaar onderwijs. In het nuvolgende artikel beperk ik mij tot de middelbare school, die vergelijkbaar is aan - en aan de abituriënten dezelfde rechten biedt als het Nederlands v.w.o.1)

 Oprichting van de eerste Europese school

 Het statuut, dat het wezen en het karakter van de Europese school bepaalt en dat de door deze school uit te reiken diploma's en getuigschriften erkent en gelijkwaardig verklaart aan die der nationale scholen, is in 1957 ondertekend door de gevolmachtigde ministers of ambassadeurs van België, de Duitse Bondsrepubliek, Frankrijk, Italië. Luxemburg en Nederland, de toenmalige leden der Europese gemeenschappen. Aan de ondertekening van dit Statuut was een experimentele periode voorafgegaan. Dit alles speelde zich af in de stad Luxemburg, waar eind 1952 de gezinnen van de eerste ambtenaren van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zich vestigden.

Zo is de Europese School een officiële instelling met een beschermde naam, hetgeen inhoudt, dat de Europese School wel een internationale school is, maar dat een internationale school zich niet Europese School mag noemen.

In 1962 werd door de gevolmachtigden van de hierboven genoemde landen in een protocol ter aanvulling van het Statuut van de Europese School (van 1957) de mogelijkheid geopend om met eenparigheid van stemmen tot oprichting van nieuwe Europese scholen over te gaan en de plaats van vestiging te bepalen.

Verdere ontwikkeling en oprichting van andere Europese scholen 

In de jaren die volgden werden, zoals in Luxemburg, "ten behoeve van de gemeenschappelijke opvoeding en het gemeenschappelijk onderwijs van kinderen van het personeel der Europese gemeenschappen instellingen voor onderwijs, geheten `Europese School', op het grondgebied van bedoelde landen opgericht" (art. 1 van het protocol betreffende de oprichting van Europese Scholen, 1962).

Achtereenvolgens werden, deels vooruitlopend op de ondertekening, deels daarna, Europese Scholen opgericht in Brussel-Ukkel (1958), Varese (1960), Mol (1960), Karlsruhe (1962), Bergen N.H. (1963), Brussel-Woluwé (1976), München (1977), en CulhamOxford (1978).2) In Frankrijk is tot op heden geen enkele Europese School gevestigd.

 Overzicht populatie van de Europese scholen

             1954     1964     1974     1984

            Luxemburg       70        1390     1895     2548
           Brussel
Ukkel             1568     2766     2475a)
           
Mol                  612       1079     819
            Varese             808       1770     1364
            Karlsruhe                     105       831       983
            Bergen N.H.                10        530       653
            Brussel
Woluwé                                             1739
            München                                             423
            Culham
Oxford                                              543

a) De teruggang van het aantal leerlingen in BrusselUkkel is te verklaren door de stichting van een tweede school te Brussel (Woluwé).

Bovenstaand overzicht geeft de populatie van de gehele school weer, dus zowel middelbaar, lager als kleuteronderwijs. In onderstaand overzicht vindt men de populatie der middelbare afdelingen der afzonderlijke scholen met daarachter het ,aantal Nederlandstalige leerlingen. De Nederlanders en de Nederlandstalige Belgen vormen samen één taalsectie.

Overzicht populatie van de middelbare afdeling der Europese scholen in 1984

            totaal    Nederlandstalige

                        leerlingen

Luxemburg       1259                 157

BrusselUkkel 1528                 147

Mol      501                  150

Varese 855                  117

Karlsruhe         475                  38

Bergen N.H.    377                  123

BrusselWoluwé          915                  168

München          228                  11

CulhamOxford           266                  19

Sinds de toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschappen is ook een aantal kinderen van bij de E.G. gedetacheerde functionarissen uit deze landen in de scholen te Brussel en Luxemburg ingeschreven. Het aantal is echter te klein om een eigen sectie te vormen. De kinderen worden- bij wijze van overgangsmaatregel - na een intensieve taalcursus geplaatst in een taalsectie van hun keuze. Daarnaast worden zij begeleid en in hun moedertaal onderwezen door Spaanse en Portugese docenten, die door de respectievelijke regeringen ter beschikking zijn gesteld.

Het detacheren van leerkrachten is een zaak van de nationale overheden, geregeld in artikel 12 van het Statuut der Europese school. "in dier voege dat dezen de rechten op bevordering en pensionering behouden, die hun door nationale positieregeling worden gewaarborgd". Zo zijn er momenteel in totaal ruim zestig leraren door het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen na een open wervingsprocedure aan de Europese scholen benoemd. Deze docenten, allen met een eerste graads bevoegdheid, geven voor een deel uitsluitend les aan de Nederlandse sectie (o.a. Nederlandsmoedertaal, wiskunde, natuurkunde, scheikunde, Latijn) en vooreen deel aan gemengde taalgroepen (o.a. Nederlands als 2e of 3e vreemde taal, gymnastiek, muziek, tekenen, handvaardigheid).

Onderwijskundige ontwikkelingen

Bij de oprichting bestond elke Europese school (middelbaar onderwijs) uit een driejarige gemeenschappelijke onderbouw, met Latijn als facultatief vak in het tweede en derde leerjaar. Na de onderbouw was er de keuzemogelijkheid uit vier afdelingen: de afdeling Latijn-Grieks, in grote lijnen overeenkomend met het Nederlandse gymnasium A oude stijl;

de afdeling Latijnmoderne talen, in grote lijnen overeenkomend met het Nederlandse gymnasium A zonder Grieks, maar met meer aandacht voor de moderne talen; de afdeling Latijn-wiskunde, in grote lijnen overeenkomend met het Nederlands gymnasium B oude stijl, zonder Grieks, maar met Latijn op A-niveau;

In latere jaren werd in nagenoeg alle scholen een economisch-sociale afdeling toegevoegd, die in grote lijnen overeenkwam met de Nederlandse H.B.S.-A. Eind examens van deze schooltypen gaven dezelfde rechten als de eindexamens van detelkens vermelde Nederlandse schooltypen.

Inmiddels is de afgelopen decennia in vrijwel alle aan de Europese scholen participerende landen een ingrijpende wijziging van het algemeen voortgezet onderwijs gerealiseerd, zowel structureel als vakinhoudelijk. Bovendien is het aantal leden van de E.G. geleidelijk uitgebreid. In de zeventiger jaren zijn het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken toegetreden. Ook deze landen, elk met een eigen onderwijstraditie, hebben het protocol betreffende de Europese scholen ondertekend.

Deze nieuwe omstandigheden hebben een hervorming van de Europese scholen op gang gebracht. Veelvuldig, langdurig en niet altijd gemakkelijk overleg resulteerde in een opzet die vanaf 1977 in het eerste leerjaar en vervolgens jaar najaar in een volgend leerjaar werd ingevoerd. De cursusduur van zeven jaren bleef gehandhaafd. Zodoende werd in 1983 het laatste eindexamen oude stijl en in 1984 het eerste eindexamen nieuwe stijl afgenomen.

De nieuwe opzet maakte een einde aan de verschillende afdelingen en is te vergelijken met het Nederlandse ongedeelde V.W.O. Het belangrijkste verschil is echter dat het aantal vakken dat de leerling tot aan het eindexamen moet volgen en waarin hij ook geëxamineerd wordt, schriftelijk of mondeling, aanzienlijk groter is dan in Nederland. (De moedertaal en de eerste vreemde taal worden schriftelijk en mondeling geëxamineerd.)

Reeds aan het begin van het vierde leerjaar hebben de leerlingen een beperkte keuzevrijheid naast de voor alle leerlingen verplichte basistabel van 27 of 29 lesuren. De basistabel omvat moedertaal, twee vreemde talen, geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst of moraal, biologie, scheikunde, natuurkunde, wiskunde. Een derde vreemde taal, Latijn, Grieks, economie, kunst en muziek behoren tot de keuzevakken. Elke leerling moet minstens 31 lesuren per week volgen en mag maximaal 35 lesuren volgen. De keuzevrijheid wordt groter aan het begin van het zesde, het vóórlaatste, leerjaar, hetgeen dus inhoudt dat de verplichte basistabel voor alle leerlingen in aantal vakken en aantal lesuren vermindert. De laatste twee schooljaren staan er nog 21 of 23 uren ter beschikking van de verplichte basistabel (moedertaal, één vreemde taal, filosofie, godsdienst of moraal, wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, lichamelijke oefeningen). De leerling moet daarnaast minstens twee keuzevakken kiezen; een minimum van 31 en een maximum van 351esuren per leerling geldt ook voor deze jaren. Het geheel wordt afgesloten met een eindexamen, het zgn. Europees Baccalaureat, dat onder permanent toezicht staat van externe gecommitteerden die door de afzonderlijke regeringen zijn aangewezen.

 Enkele onderwijskundige principes

 De principes die in 1953 bij de oprichting van de eerste Europese school van kracht waren, zijn ook in de nieuwe structuur gehandhaafd. De belangrijkste zijn: alle leerlingen moeten vanaf het eerste leerjaar in de lagere school één vreemde taal leren (Frans, Duits of Engels). Nu Spanje is toegetreden tot de E.G. kan het Spaans wellicht binnenkort aan de keuzemogelijkheid worden toegevoegd; alle leerlingen moeten in de middelbare school vanaf het derde leerjaar de vakken aardrijkskunde en geschiedenis volgen in een vreemde taal (Frans, Duits of Engels), die dus niet hun moedertaal mag zijn. Ook het mondeling eindexamen aardrijkskunde en geschiedenis wordt dan in deze taal afgelegd; lessen in de moderne vreemde talen worden door 'native teachers' aan gemengde vakgroepen gegeven; de lessen in de zgn. niet-akademische vakken, zoals muziek, handvaardigheid, gymnastiek, worden in een der drie hoofdtalen (Frans, Duits, Engels) aan gemengde taalgroepen gegeven; de lessentabellen, de lesprogramma's, de eindexamenprogramma's en de eindexamenopgaven (met uitzondering van moedertaal) zijn in alle scholen voor alle leerlingen van alle taalsecties identiek.

 Toelating tot de Europese Scholen

 De Europese Scholen zijn in eerste instantie opgericht voor kinderen van ambtenaren der Europese Gemeenschappen; dit zijn de zgn. 'élèves de droit', de rechthebbende kinderen. Tot deze categorie worden ook gerekend de kinderen van ouders die werkzaam zijn bij internationale niet-commerciële instellingen waarmee de Raad van Bestuur der Europese Scholen een contract betreffende deze toelating heeft afgesloten, bijvoorbeeld de Navo, en Eurocontrol. Ook kinderen van (niet-)onderwijzend personeel van de school hebben recht op toelating. Indien het aantal leerlingen per klas dit toelaat en indien hierdoor geen extra-kosten ontstaan (bijvoorbeeld ten gevolge van klassesplitsing), kunnen daarnaast ook andere leerlingen, die staatsburger zijn van een der lidstaten, worden toegelaten. In de meeste scholen biedt de Nederlandse afdeling voldoende ruimte en vele kinderen, wier ouders een werkkring in het buitenland hebben of een Nederlands bedrijf aldaar vertegenwoordigen, hebben aan de Europese Scholen een volwaardige V.W.O. opleiding ontvangen. Vooral de school in Varese, dicht bij Milaan, het economisch en industriële centrum van NoordItalië, biedt gastvrij ontvangst aan vele kinderen wier ouders het Nederlands bedrijfsleven in Italië vertegenwoordigen of de belangen er van behartigen. Kort gezegd: het groot aantal 'vrije' (dit is: niet rechthebbende) leerlingen aan vrijwel alle Europese Scholen toont aan, van hoe groot belang deze scholen zijn voor Nederlanders in den vreemde.

 Noten

 1. Dit artikel biedt slechts een summier overzicht en is zeker niet volledig; menig detail heb ik achterwege moeten laten. Ook van andere instellingen zouden nog veel interessante kanten belicht kunnen worden. Zo is bijvoorbeeld het Lycée International te St. Germain-en Laye, even ten westen van Parijs, van grote betekenis voor de vele Nederlanders die in of rond Parijs woonachtig zijn. De Nederlandse afdeling van het Lycée International wordt door de Nederlandse overheid erkend en gesubsidieerd, door detachering van leerkrachten.

 2. Het Verenigd Koninkrijk is in het begin van de zeventiger jaren toegetreden tot de Europese Gemeenschappen.De eerste definitieve nieuwbouw van de Europese School in Luxemburg, op 11 december 1957 officieel geopend door Groothertogin Charlotte van Luxemburg, in aanwezigheid van zes ministers uit de verschillende lidstaten. De E vorm (Europa) van het gebouw is duidelijk zichtbaat. Intussen is het gebouw, bestemd voor 800 leerlingen, veel te klein geworden, zodat in 1970 een nieuw gebouw moest worden betrokken.

 

Zakelijke info