Periodiek van de Vereniging Vrienden van het Nationaal Onderwijsmuseum

 


 


20306. Boeke's onderwijsexperiment 1945-1954 door Hans de Frankrijker
, 1984 nr 3/4

 In dit artikel gaat het niet in eerste instantie om de personen van Betty en Kees Boeke. Mij interesseert de volgende vraag: wat zijn de overlevingskansen van een onderwijsexperiment dat oorspronkelijk buiten elk formeel wettelijk kader is ontstaan, maar later daarin is opgenomen. Publikaties over Boeke en de Werkplaats zijn overwegend door mensen uit eigen kring geschreven. Deze publikaties zijn vaak gebaseerd op gesprekken met (oud-) medewerkers die voor langere tijd aan de Werkplaats verbonden zijn (geweest) (1). Dat is heel belangrijk aangezien juist die mensen informatie kunnen geven over een langere periode en bepaalde breuklijnen in de ontwikkeling van de Werkplaats uit eigen ervaring kunnen interpreteren. Maar dat zijn waarschijnlijk juist ook de mensen die hun hart hebben verpand aan Boeke en de Werkplaats. Zouden zij, die er slechts kortere tijd werkzaam zijn geweest er anders tegen aan kijken? Waarom zouden zij.; anders na een korte tijd uit Bilthoven zijn vertrokken? Stonden zij kritischer tegenover de Werkplaats en de daar gepraktiseerde onderwijs vernieuwingen?

Ik ben op zoek gegaan naar enkelen van hen om met hen te praten over hun ervaringen op de Werkplaats. Ik was vooral benieuwd naar hun mening over de ontwikkeling van de Werkplaats vanaf 1945 tot het midden van de jaren '50. Ik kom daar direkt op terug. Uiteindelijk heb ik gesproken met vier personen. Het was overigens niet gemakkelijk deze groep mensen op het spoor te komen.

Kees Boeke is naast Jan Ligthart en Theo Thijssen een van de weinige bekende onderwijspioniers van eigen bodem. In Nederland worden zulke meeslepende en inspirerende figuren rond of binnen het onderwijs niet meer aangetroffen sinds de laatste 30 á 40 jaar. Onderwijsvernieuwing vindt nu alleen nog plaats na breedvoerig overleg en met behulp en ondersteuning van deskundigen die betaald worden voor hun innovatiewerk. Over Ligthart (1859-1916), Thijssen (1879-1943) en Boeke (1884-1966) valt in vergelijkend opzicht het een en ander op te merken. Bekijken we deze drie bekende Nederlandse onderwijspioniers dan zou ik die als volgt willen typeren: Ligthart richtte zich vooral op het ontwikkelen van een kindgerichte didaktiek en leerstofinhoud; hij was de man van de 'intuïtieve' of 'harte-pedagogiek'. Thijssen was één van de 'rode schoolmeesters'. Hij zette zich in vbor de verbetering van de materiële en rechtspositionele belangen van de volksonderwijzer in het openbaar onderwijs. Zowel Ligthart als Thijssen richtte zich op het onderwijs aan arbeiderskinderen. Boeke tenslotte was - evenals Ligthart sterk kindgericht in zijn opvatting over inhoud en vormgeving van het onderwijs. Maar Ligtharts aktiviteiten waren vooral gekoncentreerd rond zijn eigen school, terwijl Boeke een vernieuwing van de maatschappij voor ogen stond. Boeke zocht naar zo breed mogelijke samenwerkingsvormen, ongeacht religieuze of politieke oriëntatie. Een figuur als Thijssen vond het werk van Boeke te elitair idealistisch en wilde daarmee zo weinig mogelijk te maken hebben. Beiden ging het om vernieuwing van het onderwijs, maar hun analyse van de problemen en vooral van de strategie liep sterk uiteen.

Ligthart en Thijssen zijn beiden als schoolmeester binnen de geëigende struktuur van het openbaar onderwijs aan het werk gegaan. Zij hanteerden een vernieuwingsstrategie uitgaande van de bestaande schoolstruktuur. Boeke daarentegen kwam van buiten het onderwijs en is, buiten alle bestaande kaders om, een eigen school begonnen (2). Vanwege zijn weigering om gebruik te maken van iedere openbare staatsvoorziening nam hij gedeeltelijk noodgedwongen het onderwijzen van zijn eigen kinderen ter hand. Dit konkrete gegeven vormde een belangrijke aanzet tot het starten van zijn onderwijsexperiment in 1926.

Boeke was op geen enkele wijze een schoolmeester te noemen en had als zodanig ook geen enkele bevoegdheid om onderwijs te geven aan kinderen. Hij was ingenieur en daarbij 'utopist, de prediker, de optimist, de idealist, in alle betekenissen van het woord' (3). Hij zocht naar verwerkingsmogelijkheden van een vreedzame en nieuwe maatschappij met daarin de vrije mens. In dat kader zag hij onderwijs als een van de middelen om van jongsaf aan, beginnend bij de jeugd, zijn ideaal gestalte te geven. Boeke werkte ook op andere terreinen dan het onderwijs aan dat ideaal (4).

Niet het gegeven dat Boeke als laatste van de drie genoemde vernieuwers is gestorven, is de reden waarom tot op vandaag nog een aantal mensen 'vol' zijn van Boeke en zijn ideeën om de maatschappij en het onderwijs te vernieuwen. Het is, naar mijn mening, vooral een kombinatie van zijn libertaire ideeën en zijn aktiviteiten buiten de gevestigde orde die hem voor velen tot zo'n inspirerende persoonlijkheid maakte. Hij was de onbetwiste leider van een idealistisch-utopische gemeenschap met een praktische grondslag. Naar mijn indruk is dat laatste een belangrijke reden waarom er nog steeds een beperkte maar vrij hechte groep bestaat die de inspiratie welke ooit van Boeke uitging, verder draagt. De meesten van deze groep hebben Betty en Kees Boeke nog persoonlijk meegemaakt. We kunnen ons afvragen wat hiervan door een volgende generatie, die deze persoonlijke kontakten niet heeft gehad, wordt overgenomen. Het gegeven dat de Werkplaats nog steeds bestaat en nu funktioneert als een vrij grote en brede scholengemeenschap is geenszins een bewijs van, noch een garantie voor kontinuering van deze betrokkenheid. Uit gesprekken met personen die Boeke hebben meegemaakt, is mij gebleken dat zij in de huidige school weinig tot niets meer herkennen van de oorspronkelijke gedachten van Kees Boeke. En ook de betrokkenheid van de huidige schoolbevolking met het werk en de ideeën van Boeke is vrij gering. Naar mijn idee is de periode van 1945 tot 1954 zo interessant omdat aan de hand hiervan duidelijk gemaakt kan worden hoe en waarom de gevolgde onderwijsvernieuwingsstrategie van Boeke uiteindelijk op de klippen is gelopen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de Werkplaats langzamerhand steeds meer opgenomen in de formele onderwijsstruktuur. Het aanvaarden van overheidssubsidie, met daaraan verbonden voorwaarden, heeft ingrijpende konsekwenties gehad voor de inrichting van het onderwijs en voor de organisatie van de Werkplaats. Het jaar 1954 is als eindpunt gekozen omdat in dat jaar de leiding van de Werkplaats werd overgedragen aan Mevrouw Tine Lambert-Anema.

De gekozen periode is een overgangsfase geweest voor de Werkplaats. Een fase waarin een 'gemeenschap van kinderen en volwassenen, die een eigenzinnig bestaan leidt in een wonderlijke menging van beslotenheid en openheid, ver in de voorhoede van de onderwijsvernieuwing, dromend van en strevend naar een wereld' begint te verdwijnen. In de overgangsfase worden de wegen aangelegd die leiden tot een 'grote en groeiende scholengemeenschap die, weliswaar met tal van non-conformistische details zijn plaats heeft in het aanvaarde onderwijsbestel' (5).

Betty en Kees Boeke

 'Als je met hem in de woestijn gaat wandelen, dan zie je de rozen bloeien.' Zo werd Kees Boeke ooit door een bezoeker getypeerd nadat Boeke hem had rondgeleid door een bijna voltooid nieuw schoolgebouw. Dit kreeg ik te horen, gezeten onder een gemengd groen bladerdak in een Bilthovense tuin tijdens een van de schaarse zomerse dagen van dit jaar.

Aan al mijn gesprekspartners heb ik een aantal hoofdonderwerpen uit de overgangsperiode voorgelegd. Enkele treffende uitspraken uit deze gesprekken geef ik letterlijk weer, voor het overige is onderstaande schets tot stand gekomen door een bewerk ing van de op de band opgenomen gesprekken, aangevuld met enige literatuurstudie.

Uit alle gesprekken komt hetzelfde beeld van Kees Boeke naar voren: een begeesterd persoon, het zonnetje in huis, iemand die als een magneet mensen naar zich toe trok. Eén medewerker, zo vertelt hij me, raakte door Kees, geboeid toen hij hem hoorde spreken; hij kon er meteen komen werken. De anderen zijn indirekt, via horen zeggen, betrokken geraakt bij Kees Boeke en de Werkplaats. Kees Boeke wist mensen aan zich te binden en te aktiveren: 'Kees had altijd toegewijde mensen om zich heen die alles voor hem deden en daar liep hij zelf als de grote ziener en bezieler tussendoor. Hij had zijn internationale kontakten en zijn ideeën en overal had hij bewonderaars'.

Kees Boeke was een inspirator zonder weerga, maar vaak worden zulke persoonlijkheden getypeerd door een uitgesproken autoritair karakter. Zo wordt mij over hem verteld: 'Het was een grote persoonlijkheid, maar hij wekte ook wel behoorlijke irritaties op. Uiteindelijk moest toch eigenlijk altijd gebeuren wat hij wilde, ook al gebeurde het dan onder de noemer van konsensus'.

Een utopische ge meenschap, wat het gebeuren rond de Werkplaats in de beginperiode toch eigenlijk was, wordt ijna altijd gedragen door één persoon. Bij het wegvallen van die persoon valt meestal ook de gemeenschap. In het geval van de Werkplaats kan gezegd worden dat deze is gebleven na het terugtrekken van Kees Boeke. Velen zijn het er echter wel over eens dat met het vertrek van Kees Boeke in feite de oorspronkelijke idealen ook zijn verdwenen uit de Werkplaats.

Over de persoon Betty Boeke komt zeer tegenstrijdige informatie uit de gesprekken. Aan de ene kant wordt een wat traditioneel beeld geschetst van de getrouwe vrouwsfiguur op de achtergrond, die heel lief was voor iedereen maar inhoudelijk weinig inbreng had (7). Van een andere kant wordt verwezen naar de belangrijke en stimulerende rol van Betty Boeke: 'Betty was absoluut niet het'type van het bescheiden volgzame vrouwtje. Ze had als Quaker zeer uitgesproken ideeën. Ze had natuurlijk ook een huishouden en daarom ook een minder zichtbare rol. Ze is daarom minder uit te tekenen, maar haar rol wordt tot nog toe altijd zwaar onderschat. Deze school had nooit kunnen bestaan als Betty er niet was geweest.

Het initiatief-komitee heeft dan ook niet voor niets de naam Betty voorop gezet; ze is trouwens ook nog eerder geboren, in april, en Kees in september. Zet het daarom alsjeblieft in de goede volgorde'. Aanvullende informatie over de persoon Betty Boeke is in publikaties over de Werkplaats niet of weinig te vinden, behalve het nietszeggende cliché dat ze van vermoeidheid over haar naaimandje in slaap viel tijdens een van de medewerkers bijeenkomsten (8).

De medewerkers

De medewerkers die in de loop van de tijd op de Werkplaats werkzaam zijn geweest, zijn in drie groepen onder te verdelen. Zo is er een 'groepje van het eerste uur', dat vanaf 1926 tot aan de Tweede Wereldoorlog met enorm veel inzet en inspiratie bezig was. In de jaren dertig zijn ook enkele Duits-Joodse vluchtelingen bij de Werkplaats betrokken geweest. Van deze groep medewerkers van het eerste uur verdween na de oorlog een aantal aangezien de aanvaarding van overheidssubsidie betekende dat de bevoegdheidsregelingen (per 1 september 1950) van kracht werden, alsook de salarisregeling. Een medewerker die per 1 september 1947 bij de Werkplaats begon: 'Er werd in die tijd al voortdurend over de subsidie gepraat. Wij werden toen nog betaald volgens de bekende Werkplaatsformule, volgens de sociokratisch bereikte afspraak: iedereen evenveel. Het enige onderscheid was: getrouwd of ongetrouwd (getrouwd fl 280,- en ongetrouwd fl 170,- per maand)'. Deze medewerker woonde intern; hij bewoonde evenals enkele anderen een kamer op een bovenetage van een van de schoolgebouwen. Bij de betaling werd hem meermalen verteld dat hij nog blij mocht zijn om het maandelijkse bedrag in zijn geheel te ontvangen. V66r de tijd dat er subsidie loskwam wilde het nog weleens gebeuren dat er van betaling wekenlang niets terecht kwam.

Oin die reden zijn veel medewerkers dan ook niet erg lang bij de Werkplaats blijven werken. Er zijn slechts enkele echte idealisten geweest die het wisten vol te houden. Een administratief medewerkster, die vanaf 1945 nauw met Kees Boeke samenwerkte, vertelt hierover: 'Er is altijd ontzettend veel verloop geweest onder de medewerkers. Het was een klein salarisje wat je kreeg en veel konden het dan ook niet lang bolwerken'.

Wanneer de eerste subsidie beschikbaar komt, lukt het nog enige tijd alles uit één financiële pot gelijk te delen. Wanneer per 1 september 1950 individueel moet worden uitbetaald, leidt dat tot drastische veranderingen. Veel van de dusverre onbevoegde leerkrachten moeten verdwijnen of krijgen andere taken. Zo gebeurde het bijvoorbeeld dat de medewerker die tot aan die tijd gymnastiek verzorgde, als zijnde een onbevoegde leerkracht volgens de formele regeling, formeel alleen nog maar als portier aangesteld kon worden.

Na 1950 komt dan als gevolg van de aanvaarde overheidssteun ook een nieuw type leerkracht/ medewerker naar de Werkplaats: 'de progressieve docent'. Het betreft een groep medewerkers, die vanuit een speciale interesse voor onderwijsvernieuwing naar de Werkplaats trekt.

Een derde groep - zo wordt mij verteld door een medewerker die in 1961 bij de,Werkplaats terechtkwam - is afkomstig uit de zogeheten traditionele vernieuwingsscholen (zoals Montessorionderwijs). Deze medewerker poneert zichzelf als een voorbeeld van de wat oudere docent, die wat uitgekeken is geraakt en kritiek heeft op de gang van zaken op zijn school: een Montessorilyceum. In feite heeft deze tendens zich tot op heden voortgezet met betrekking tot de instroom van medewerkers/docenten.

 De werkers

Uit archiefonderzoek van de Werkplaats komt naar voren dat tot 1936 het leerlingenbestand overwegend afkomstig is uit 'anarchistischpacifistisch-idealistisch milieus, aangevuld met probleemkinderen'. Na 1946 zijn de leerlingen vooral afkomstig uit de 'betere milieus' hetgeen vastgesteld is aan de hand van de schoolbijdragen die ouders betaalden. Uit een enquéte in 1976 onder 104 oud-leerlingen die in de periode tussen 1956-1966 op de Werkplaats waren blijkt dat van ongeveer 2/3 deel van deze leerlingen één van de ouders tenminste HBO- of academische opleiding heeft (9). Alhoewel onderzoekgegevens bevestigen dat de sociale herkomst van de leerlingen (in termen van de oorspron.kelijke Werkplaatsgedachte: de werkers) elitair genoemd mag worden, wordt dit door mijn gesprekspartners in eerste instantie ontkend, waarna vervolgens met de nodige nuanceringen hierop wat wordt toegegeven. 'Tot aan de jaren vijftig was het echt geen eliteschool. Later is het misschien wel een beetje zo geworden. Maar ja, je hebt hier ook praktisch geen arbeiders, er was hier in de direkte omtrek geen fabrieksbevolking.' Een ander vertelt: 'Het waren eenvoudige kinderen, absoluut geen elite, van mensen die op een of andere manier gedreven waren. Ze waren ook vaak afkomstig uit gebroken gezinnen en waarvoor de Werkplaats als een soort kompensatie van tekorten in het gezin funktioneerde. De huidige Werkplaats is een verzamelplaats van kinderen van grootheden uit 't Gooi, die sturen er nu hun kinderen naar toe. In mijn tijd waren het vooral kinderen uit gezinnen met problemen. Alleen toen de prinsesjes kwamen, toe, stuurde men als een stel idioten zijn kinderen er om die reden ook naar toe'. Vroeger geen elite, tegenwoordig wel zo, lijkt overwegend de redeneringHet was zeker niet de bedoeling een elite-kweek aan te trekken, maar zoals een gepensioneerd medewerker opmerkt: 'De plaats Bilthoven lokt het zelf als het ware uit. Het is bepaald niet een gemeente waarin een doorsnee van de Nederlandse bevolking woonachtig is. Via busvervoer kwam overigens ook een aantal kinderen uit de wijdere omtrek. Vervolgens werd ook een aantal leerlingen op sociaal-medische indikatie naar de Werkplaats verwezen'.

Voor deze kinderen was er een internaat of kosthuisverzorging, door particuliere in samenwerking met de Werkplaats verzorgd. De vrouw van deze medewerker, met wie ik hierover sprak, heeft ruim 10 jaar 'kostgangers' gehad. Een andere kategorie leerlingen was afkomstig van progressieve ouders, overwegend uit intellektuele kringen, en van ouders met geld waarvan de kinderen in het gewone onderwijs niet goed meekonden of vastgelopen waren.

Een onderwijsexperiment wordt aan banden gelegd

De aanvaarding van overheidssteun in 1946 - zo komt steeds weer naar voren is kruciaal geweest voor het voortbestaan en de ontwikkeling van de Werkplaats. Uit de persoonlijke korrespondentie van Kees Boeke blijkt dat het niet aanvaarden van subsidie onvermijdelijk de opheffing van de Werkplaats had betekend. De Tweede Wereldoorlog had veel schade aan gebouwen en meubilair aangericht en herstel was zonder flinke financiële injektie niet mogelijk. In korte tijd is het tot een kettingreaktie gekomen, die de overgang van de oude Werkplaats naar zijn huidige vorm heeft ingeluid. Eén van mijn respondenten ziet het zo: 'Er is zeker samenhang tussen de komst van de prinsesjes en de subsidieregeling. ie kon ze toch niet op een school zetten waar bijvoorbeeld geen leermiddelen genoeg waren?'. Een ander herinnert zich nog goed dat Kees vertelde over Prinses Juliana die in de zomer van 1945 op bezoek kwam om te praten over haar wens de rinsesjes op de Werkplaats onder te brengen. Tot op heden blijft echter een waas hangen om het plotselinge vertrek van de prinsesjes van de Werkplaats. Direkt in samenhang met de komst van de prinsesjes staat de sterke groei die de Werkplaats doormaakte: 'Dat kwam ook omdat veel mensen de onderwijsvernieuwing van de Werkplaats nu ook serieus gingen nemen. Wanneer Juliana immers koos voor dit onderwijs aan haar,kinderen en dit dus het meest geschikt achtte, dan moest het toch wel heel goed zijn'. Hoe deze groei verliep maakt het overzicht op blz. 34 duidelijk.

De eerste rijkssubsidie aan de Werkplaats in 1946 had voorlopig alleen betrekking op het lager onderwijs. In 1948 komt ook subsidie voor de oudere leeftijdsgroepen. In enkele jaren tijds wordt de 'anarchistische enclave Boeke' geannexeerd door de Nederlandse Staat: 'Dat deze overname zo betrekkelijk geruisloos kon gebeuren is grotendeels te danken aar de naïviteit, de welhaast grenzeloze argeloosheid van Boeke, met name op politiek en administratief-rechtelijk terrein (11).         Deze zinsnede typeert ook de grote macht van de juist zo antiautoritair ingestelde Boeke. Het is overigens heel opvallend dat slechts een klein aantal medewerkers zich tegenover deze beslissing van Boeke hebben opgesteld: 'Enkele medewerkers hebben Kees wel gezegd dat het beter was om er maar mee te stoppen toen bij de subsidie van de bovenbouw als konditie werd gesteld dat er ook eindexamens afgenomen dienden te worden. Maar dan heb je het weer: Kees wilde cogte que cogte dat door laten gaan, dus gebeurde het. Hij zat net zo lang te redeneren dat het aangenomen werd. Hij zei zo van: Kijk, als je nou verder maar gewoon door blijft gaan op onze eigen manier met het proevensysteem, dan doen we dat eindexamen er gewoon even bij. Dan bewijzen we daar mee, dat je met een proevensysteem net zover komt'. Het tekent wel de naïviteit en de overschatting van eigen krachten van Boeke te menen dat het onderwijs van de Werkplaats niet beïnvloed zou worden door deze uit het reguliere onderwijs afkomstige regels. 'Het is natuurlijk anders uitgepakt dan Kees dacht. Hij wilde alleen enkele supergoede leerlingen eindexamen laten doen. De konditie voor het eindexamen gaf namelijk geen minimum aantal leerlingen per iiar aan, die examen moesten doen. En Kees wilde vermijden dat leerlingen die niet zo goed waren, zouden worden klaargestoomd. Maar het waren de ouders van deze laatste kategorie leerlingen, die voor hun kinderen een eindexamen, plus klaarstomerij wensten nu de mogelijkheid er was. Ik herinner me nog heel goed dat Kees toen ook gezegd heeft dat we de regering zover moesten zien te krijgen dat ze het eindexamen zouden afschaffen en dan ook ons proevenstelsel gingen invperen. Het is net andersom gegaan en na verloop van tijd zagen velen van de ouder medewerkersgroep de Werkplaats als een gewone school.'

Boeke en een aantal medewerkers hebben zich nog lange tijd vastgehouddn aan de illusie dat zij onderwijsinhoudelijk gezien nog op eigen wijze, onafhankelijk van de subsidiegever, konden doorwerken of de subsidiegever konden omturnen. Dat dat een illusie was, bleek al na enkele jaren.

Wisseling van de wacht

Ondertussen speelde zich formeel juridisch gezien een proces af, waardoor Boeke en zijn medewerkers steeds verder buitenspel kwamen te staan. De subsidiegever eiste van de Werkplaats een juridische rechtspersoonlijkheid, met andere woorden er diende een onafhankelijk bestuur gevormd te worden (12). De Stichting Werkplaats Kindergemeenschap werd in oktober 1946 opgericht en vanaf dat moment kwam een formele machtsfaktor in het spel in een periode dat de uitstraling van de krachtbron Kees Boeke al iets verflauwde. In 1954, nadat Boeke definitief is teruggetreden uit de leiding van de school, wordt door mevrouw Lambert-Anema de schoolorganisatie van de Werkplaats duidelijk ter hand genomen. Vele medewerkers vallen dan definitief de schellen van de ogen: met enkele kordate stappen worden nu de laatste oorspronkelijke uitgangspunten van Kees Boeke doorgehaald. Een aantal verdwijnt teleurgesteld, anderen blijven enigszins terug'chten wat op gezette tijden ,&nflikten doet oplaaien (13). De Werkplaats wordt bekwaam opgezet in een progressief getinte scholengemeenschap, waarvan in omvang, organisatie en onderwijsaanpak weinig meer te herkennen is uit de tijd van Kees Boeke. Kees was zeer teleurgesteld over de machtwisseling. Hij heeft lang geaarzeld over een opvolging, maar naast Tirie Lambert-Anema was er in feite niemand die in staat was deze taak, van een school die in een stroomversnelling was geraakt, over te nemen. Het is voor Kees echt een heel drama geweest. Hij heeft er later het idee van overgehouden dat hij het allemaal voor niks had gedaan. Kees is echt heel erg ontgoocheld van het Werkplaatstoneel verdwenen. De sociokratie was uiteindelijk niks geworden, noem maar op. Hij kon ook niet meer viool spelen en zei dan: Mijn hart is gebroken.'

Nu is het bij voorbaat een welhaast onmogelijke opgave om een persoon als Boeke onopvallend op te volgen of snel te doen vergeten. Vele medewerkers van de Werkplaats uit die tijd hebben mevrouw Tine Lambert-Anema dan ook gezien als de verpersoonlijking van de formele macht in de Werkplaats. Zij heeft haar taak bepaald niet onopvallend ter hand genomen, maar was misschien wel wat onopvallend langs de bestuurlijke kant binnen de Werkplaats gekomen. Door de politikus Prof. Dr. W. Schermerhorn, die geruime tijd penningmeester èn voorzitter van de Stichting Werkplaats Kindergemeenschap was, is mevrouw Lambert-Anema in 1948 als lid van het bestuur geïntroduceerd; in 1954 nam zij de algehele leiding van Kees Boeke over. En het bestuur maakte bepaald goed gebruik van haar formele bevoegdheden. Dat kwam op degenen die al zoveel jaren werkzaam waren in de typisch antiautoritaire sfeer die de Werkplaats toen kenmerkte, nogal autoritair over. Ter illustratie vertelt een gepensioneerd medewerker mij het volgende: 'Schermerhorn, dat was een echte harde. Die presteerde het onder andere om een medewerker, op wie hij nogal kwaad was geworden, tijdens een vergadering openlijk te zeggen dat hij het konrektorschap, waar toen sprake van was, wel voorgoed kon vergeten. En zo ging het ook.

De Werkplaats na 1954

'Tine Lambert heeft de Werkplaats eigenlijk tot een schoo1 gemaakt met diverse afdelingen, maar met goede horizontale doorstromingsmogelijkheden. Dat is echt een voordeel. Maar zij versterkte in feite het klassikaal onderwijs, echter zonder het zo te noemen, en sommige ouders hebben zich hierdoor echt weleens vertakt gevoeld. Het werden geen klassen genoemd, maar iedere groep kreeg een letter. Het was eigenlijk ook een soort verlakkerij, een verhulling. Zo had je A 1, dat was eigenlijk zoiets als het gymnasium en zat je in A 5, nou dat was dan hetzelfde als IVO of nog minder. Dat zei je wel niet, maar in feite lag het toch wel zo.'

Maar zeker niet iedereen is treurig of negatief over de ontwikkeling na 1954. 'Mevrouw Lambert-Anema? Die heeft de Werkplaats eigenlijk op poten gezet. Kees Boeke had zoveel ideeën over de vernieuwing, kon fantastisch praten en had een enorme uitstraling, maar organiseren kon hij niet. Nou en dat heeft Mevrouw Anema gedaan .... zeker ja'. Deze oud-medewerker is al weer vrij snel bij de Werkplaats vertrokken. Niet alleen om financiële redenen, maar hij had ook onderwijskundige kritiek op de organisatie binnen de Werkplaats. Zijn kritiek betrof met name het wereldvreemde karakter van de Werkplaats van toen: 'De kinderen werden naar mijn smaak onvoldoende eerlijk voorgelicht op de Werkplaats over de maatschappij. Je moet toch ook aan de toekomst van die kinderen denken en daar lag in wezen het konflikt: voor Kees was er alleen de Werkplaats en de vorming van de totale mens; voor mij was het dat die totale mens in een maatschappij moest kunnen functioneren. Kees was overtuigd van het goede in het kind; het kwaad kwam per definitie van buiten. Hij zei dan zo iets van: maak al het kwaad weg, en alle kinderen zullen opbloeien. Toch wist hij zelf ook wel dat het niet helemaal zo was. Zo zei hij eens tegen me: je kunt het paard wel naar het water brengen, maar je kunt het niet dwingen om te drinken. En zo is motivatie nog steeds het probleem van alle onderwijs: Hoe breng je kinderen ertoe, verder te gaan dan ze eigenlijk willen?'.

 Tot slot

De Werkplaats heeft lange tijd een geïsoleerd bestaan geleid. Na de oorlog is die beslotenheid geleidelijk doorbroken. De kritiek van Boeke op het vigerend onderwijs heeft velen aangesproken; de prestatiedwang, de konkurrentiestrijd, de eenzijdige nadruk op intellektuele ontwikkeling. Ideeën over zelfwerkzaamheid, ook door andere onderwijspioniers bepleit, zijn in veel bredere kring doorgedrongen. De gevoerde strategie om een algemeen aanvaard alternatief te ontwikkelen, is echter niet suksesvol verlopen. De idee om door aanvaarding van een overheidssubsidie het reguliere onderwijssysteem om te toveren in een algemeen Werkplaatsen-systeem heeft zich uiteindelijk tegen de Werkplaats zelf gekeerd. De Werkplaats is een 'mooi' onderdeel geworden van het reguliere onderwijssysteem. Het onderwijsexperiment dat Kees Boeke ooit in gang zette, is zeer boeiend. Hij is echter tekortgeschoten in zijn analyse van de konkrete politiekmaatschappelijke verhoudingen.

Dat lijkt mij een leerzame konklusie, met name voor de onderwijsvernieuwingsstrategie.

 Hans de Frankrijker

Zakelijke info